Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 23 mei 2018,
- het proces-verbaal van comparitie van 24 september 2018 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
In aanmerking nemende:
- Opfokker is bereid het jongvee van eigenaar op te fokken, te voeren en te verzorgen in diens stallen aan de [adres] ;
- Partijen vanuit het oogpunt van een rationele en economische bedrijfsvoering een overeenkomst zijn aangegaan op zakelijke grondslagen;
- Partijen het wenselijk vinden deze overeenkomst schriftelijk vast te leggen;
3.Het geschil
4.De beoordeling
geenrol spelen bij de beantwoording van de vraag of men als houder van het vee kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt uit het arrest en de conclusie van de A-G waarnaar in het arrest wordt verwezen, dat het er daarentegen om gaat bij wie de kalveren op stal staan, op wiens land de kalveren geweid worden en wie de feitelijke verzorging op zich neemt. Dat was in dit geval [gedaagde] . Dat [eiseres] de feitelijke macht over die kalveren uitoefende doet daaraan niet af. Zijn stelling dat hij moet worden aangemerkt als feitelijk houder wordt daarom verworpen.
1.086,00(2,0 punten × tarief € 543,00)