1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Op het perceel [adres] (perceel) wordt, door het bedrijf [naam bedrijf] , een loonwerkbedrijf geëxploiteerd. Eiser heeft verweerder op 7 januari 2017 verzocht om handhavend op te treden tegen het op het perceel in werking hebben van een vergunningplichtige inrichting zonder vergunning en om aan te geven hoe de opslag- en verwerkingscapaciteit van stoffen die wel voldoen aan bestemmingsplangericht gebruik wordt getoetst.
Naar aanleiding van het verzoek heeft verweerder op 22 februari 2017 op het perceel van [naam bedrijf] een controle verricht in verband met de mogelijke strijdigheid van de activiteiten met het bestemmingsplan en op de overeenstemming van de activiteiten met de op 29 maart 2016 door [naam bedrijf] gedane melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Op 22 maart 2017 heeft verweerder beslist op het verzoek om handhaving.
Ten aanzien van het zonder (omgevings-)vergunning in werking zijn van het bedrijf op het perceel, heeft verweerder geoordeeld dat, tegelijkertijd met de melding, een omgevingsvergunning beperkte milieutoets is aangevraagd, die op 10 mei 2017 (moet zijn: 2016) is verleend, en dat daarom geen sprake is van een vergunningplichtige inrichting die zonder de vereiste vergunning in werking is. Handhaving is volgens verweerder dan ook niet aan de orde. Omdat tijdens de controle is geconstateerd dat de opslag van een aantal producten op het perceel geen verband houdt met de op grond van het bestemmingsplan toegestane activiteiten, heeft verweerder [naam bedrijf] , overeenkomstig de Landelijke Handhavingsstrategie, een zogenoemde constateringsbrief toegezonden, waarvan eiser een exemplaar zou ontvangen.
Uit de stukken blijkt dat de constateringsbrief ten tijde van het primaire besluit, ondanks de verwijzing daarnaar, nog niet aan [naam bedrijf] was toegezonden. De brief is op 24 maart 2017 aan [naam bedrijf] toegezonden. Een afschrift van deze brief is op 28 maart 2017 aan eiser toegezonden.
Op 1 mei 2017 heeft een hercontrole op het perceel van [naam bedrijf] plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder [naam bedrijf] op 30 mei 2017 een voornemen tot handhavend optreden toegezonden.
Op 4 juli 2017 heeft opnieuw een hercontrole plaatsgevonden. Bij brief van 27 juli 2017 heeft verweerder [naam bedrijf] laten weten het handhavingstraject te beëindigen en geen aanleiding te zien om een last onder dwangsom op te leggen. Verweerder heeft eiser bij brief van 28 juli 2017, ter informatie, een afschrift van deze brief toegezonden en aangegeven dat uit de hercontrole was gebleken dat er geen strijdigheid met het bestemmingsplan (meer) aanwezig was en er, wat milieuaspecten betreft, geen overtredingen waren geconstateerd.
Uit de gedingstukken blijkt dat de aanvraag voor een omgevingsvergunning beperkte milieutoets en het besluit van 10 mei 2016, tot verlening van die omgevingsvergunning, op 14 juni 2017, na de hoorzitting van de Adviescommissie voor de bezwaarschriften, alsnog zijn gepubliceerd.