Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De geldigheid van de dagvaarding.
- de in feit 2 genoemde condities rondom verwerving;
- het in feit 3 genoemde maken van afspraken waardoor er voor [vereniging] financiële verplichtingen ontstonden en de eveneens bij dat feit opgenomen aanvullende samenwerkingsovereenkomst en de geldlening en de rekening-courantfaciliteit;
- het in feit 5 voor de tweede maal noemen van afspraken met [stichting 1] over beheer.
2.De bevoegdheid van de rechtbank.
3.De ontvankelijkheid van de officieren van justitie.
4.Schorsing der vervolging.
1.primair
3.(eerste cumulatief)
4.(eerste cumulatief)
6.
Verdachte heeft in de periode van de maand september 2009 tot en met 21 mei 2012 te Breda en Eindhoven, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, een gift aangenomen en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwegen tegenover zijn werkgever [vereniging] , hebbende hij, verdachte, als algemeen directeur-bestuurder van [vereniging] , van [betrokkene 4] , directeur van [naam personal holding] een schilderij (genoemd ‘Zwarte Vlag’) aangenomen, en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwegen tegenover zijn werkgever [vereniging] ;
30 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart de benadeelde partij [vereniging] te Breda
- compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.