Overwegingen
1. Verzoekers en hun minderjarige kinderen zijn de huurders en gebruikers van de woonwagen aan [adres] .
2. Door de politie is op [adres] juli 2018 een bestuurlijke rapportage opgemaakt. Uit die rapportage blijkt dat de politie op 12 juni 2018 in het schurencomplex van [adres] en [adres] meerdere in werking zijnde hennepkwekerijen heeft aangetroffen. In de schuur was een algemene toegangsruimte (A), waarin verschillende goederen die duiden op handel in softdrugs zijn aangetroffen. Verder waren er drie deuren naar andere ruimtes. Een niet afgesloten ruimte (B) was ingericht als hennepdrogerij, waar resten van gedroogde hennep zijn aangetroffen. Aan de rechterkant van de schuur was een afgesloten ruimte (C), waarin een in werking zijnde hennepkwekerij werd aangetroffen met in totaal 278 hennepplanten (oogstrijp, zeker 9 weken oud en gemiddeld ongeveer 110 cm hoog). In de afgesloten ruimte aan de linkerkant van de schuur (D), werd ook een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 224 hennepplaten (ongeveer 5 a 6 weken oud en ongeveer 80 cm hoog). Achter de woonwagen van [adres] was een afgesloten tuinhuis waarin een ingerichte hennepkwekerij aanwezig was met 24 hennepplanten en hennepresten.
[naam] , bewoner van [adres] (de illegale woning in de berging bij de woonwagen van [adres] ) heeft verklaard dat de hennepkwekerijen in het schurencomplex achter woonwagen [adres] en [adres] van hem zijn. Verzoeker heeft verklaard dat de hennepkwekerij in het tuinhuis bij [adres] van hem is.
Verder werd in de woonwagen nummer [adres] een groot geld bedrag (> €200.000,−), sieraden (> €100.000,−) en twee busjes pepperspray aangetroffen. In woonwagen nummer [adres] werd €3310,− , pepperspray en twee busjes CS gas gevonden. In woonwagen nummer [adres] werd een op een vuurwapen lijkend voorwerp gevonden. In verblijf [adres] werd €18.040,− aangetroffen.
3. Naar aanleiding van de in deze rapportage vermelde bevindingen heeft de burgemeester op 14 juni 2018 het voornemen kenbaar gemaakt de woning op [adres] met bijbehorende gebouwen en erf te sluiten voor zes maanden. Op 26 juni 2018 en 2 juli 2018 hebben verzoekers een (aanvullende) zienswijze ingediend.
4. De burgemeester heeft besloten dat de woning met de bijbehorende gebouwen en erf wordt gesloten voor de duur van zes maanden. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat door de ruime handelshoeveelheid aangetroffen softdrugs en de belangrijke rol die de kwekerijen langdurig hebben vervuld bij de productie van drugs, sprake is van een ernstig geval waardoor zonder waarschuwing tot sluiting kan worden overgegaan. Ook is volgens haar voldoende functioneel verband tussen de woning en het tuinhuis om te spreken van één lokaal en om de sluiting ook op de woning te betrekken. De burgemeester heeft de belangen van verzoekers minder zwaar laten wegen dan het belang om met de sluiting van de woning duidelijk het signaal af te geven dat drugshandel niet getolereerd wordt en om de loop naar de woning te verbreken.
De aard van deze procedure: een voorlopige voorziening
5. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Dat staat in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht, ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daarvoor is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus redenen hebben die maken dat hij de beslissing op het bezwaar niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de bodemzaak (in dit geval de beslissing op bezwaar). De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers aannemelijk hebben gemaakt dat en waarom zij niet kunnen wachten tot de burgemeester een beslissing op het bezwaar heeft genomen. Bij uitvoering van het bestreden besluit kunnen verzoekers tijdelijk hun woning niet meer gebruiken. Er is daarom sprake van ‘onverwijlde spoed’ in de zin van artikel 8:81 van de Awb.
Beoordeling van het bestreden besluit
7. Verzoekers vinden dat de burgemeester niet bevoegd is om tot sluiting van de woning over te gaan. Zij betwisten niet dat een hennepkwekerij in het tuinhuis bij [adres] is aangetroffen, maar stellen dat zij slechts een kleine hoeveelheid planten hadden staan voor eigen gebruik. De burgemeester heeft ten onrechte ook de hennepkwekerijen in de schuren achter [adres] en [adres] (ruimtes A, B, C en D) in de besluitvorming ten aanzien van de sluiting van hun woning meegenomen. Ook is niet aangetoond dat de woning bekend is in het criminele circuit als drugspand of dat sprake is van een schending van de openbare orde.
8. Tijdens de zitting heeft de burgemeester toegelicht dat sprake is van één perceel dat is verdeeld in drie standplaatsen, namelijk [adres] , [adres] en [adres] . Voor de beoordeling van de bevoegdheid om tot sluiting over te gaan is per standplaats gekeken naar de op die specifieke standplaats aangetroffen hoeveelheid drugs. Voor de beoordeling van de ernst van het geval is vervolgens gekeken naar de totale hoeveelheid drugs op het hele perceel.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) ontstaat de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, als in een woning, lokaal of op het daarbij behorende erf, een handelshoeveelheid (soft- of hard)drugs bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking aanwezig is. Aangenomen mag worden dat drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking als de aangetroffen hoeveelheid groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik. Daarbij is in beginsel aannemelijk dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn, als de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik, te weten 0,5 gram bij harddrugs, 5 gram bij softdrugs of 5 wiet- of hennepplanten, wordt overschreden.
10. Niet in geschil is dat in het tuinhuis van [adres] 24 hennepplanten zijn aangetroffen. De voorzieningenrechter stelt vast dat hiermee de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik al ruimschoots is overschreden. Daarbij zijn verzoekers er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de drugs enkel voor eigen gebruik zijn bedoeld. Ook zonder de hennepkwekerijen achter [adres] en [adres] bij de beoordeling te betrekken, is de burgemeester dan ook in principe bevoegd tot sluiting over te gaan. Ook het feit dat in het proces-verbaal van 4 mei 2018 van Team Criminele Inlichtingen alleen de bewoners van [adres] als betrokkenen bij een hennepkwekerij op [adres] zijn genoemd, doet niet af aan het feit dat bij het onderzoek van de politie vervolgens ook op standplaats [adres] een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen. Verder zijn bekendheid van een woning of lokaal als drugslocatie of het bestaan van overlast geen voorwaarden voor toepassing van de bevoegdheid van de burgemeester.
11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter strekt die bevoegdheid zich ook uit tot de woonwagen, omdat een zodanige relatie bestaat tussen de bouwwerken dat deze als één geheel moeten worden beschouwd.Het tuinhuisje is alleen bereikbaar via een kleine doorgang op het erf van [adres] en bevindt zich op zeer korte afstand van de woonwagen. Ook hebben verzoekers op zitting verklaard dat het tuinhuisje op dezelfde energiemeter is aangesloten als de woonwagen. Hierdoor is voldoende aannemelijk gemaakt dat verband bestaat tussen de woonwagen en de hennepkwekerij in het tuinhuisje.
12. Vervolgens is aan de orde of de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet gebruik heeft mogen maken door de woonwagen, het erf en de overige bijbehorende gebouwen voor zes maanden te sluiten.
13. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet blijkt dat de burgemeester bij de uitoefening van de daarin vermelde bevoegdheid over beleidsvrijheid beschikt. Daarom moet de rechter de invulling van die bevoegdheid door de burgemeester met enige terughoudendheid toetsen. Daarbij is de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet van belang.
14. De voorzieningenrechter stelt vast dat de gemeente Haaren geen handhavingsbeleid op grond van 13b van de Opiumwet heeft vastgesteld. Tijdens de zitting heeft de burgemeester toegelicht dat in dit soort gevallen een vaste gedragslijn geldt en tot sluiting wordt overgegaan. De voorzieningenrechter overweegt dat de burgemeester haar bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang rechtstreeks ontleent aan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en een uitgewerkt beleid niet noodzakelijk is. Wel dient de burgemeester bij de toepassing van de bevoegdheid het evenredigheids- en gelijkheidsbeginsel te eerbiedigen en deugdelijk te motiveren waarom zij tot sluiting van een woning of pand heeft besloten.
15. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het enkele feit dat verzoekers bij een sluiting van de woning samen met hun nog jonge kinderen de woning dienen te verlaten, geen bijzondere omstandigheid oplevert die aan sluiting in de weg staat. Het feit dat verzoekers hun woonwagen moeten verlaten is immers inherent aan de bevoegdheidsuitoefening van artikel 13b Opiumwet. Daarnaast is van belang dat de burgemeester tijdens de zitting heeft aangegeven dat het gezin met minderjarige kinderen niet op straat zal komen te staan als zij geen alternatieve woonruimte vinden. De gemeente zal in dat geval een passende huurwoning aan het gezin beschikbaar stellen.
16. Toch is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met een waarschuwing of een andere, minder ingrijpende, maatregel en dat een sluiting voor de duur van zes maanden noodzakelijk was.
De burgemeester heeft namelijk aangegeven [adres] te willen sluiten voor zes maanden, omdat sprake is van een ernstig geval gezien de omvang van de kwekerijen. Hierbij is gekeken naar de totale hoeveelheid aangetroffen drugs op het hele perceel [adres] . Hoewel de woonwagens en het schurencomplex zijn geplaatst op één perceel, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gemotiveerd wat het verband is tussen standplaats [adres] en de kwekerijen in de schuren bij [adres] en [adres] . Het enkele feit dat [naam] in de tot woning verbouwde schuur op het erf van verzoekers woont, zij familie van elkaar zijn en verzoekers mogelijk op de hoogte zijn geweest van zijn kwekerijen achter [adres] en [adres] , is hiervoor niet voldoende. Daarbij heeft de voorzieningenrechter het van belang geacht dat de erven van [adres] en [adres] van elkaar zijn afgescheiden door een hek en de kwekerijen van [adres] en [adres] niet op de energiemeter van [adres] waren aangesloten.
17. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat het bestreden besluit in de heroverweging in stand zal blijven. Daarom ziet de voorzieningenrechter – vooral gelet op de betrokken belangen aan de zijde van verzoekers – aanleiding om het verzoek tot voorlopige voorziening toe te wijzen. Het bestreden besluit zal worden geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
18. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat de burgemeester aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
19. De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). De door verzoeker gevraagde vergoeding van verletkosten wordt niet toegewezen omdat deze niet is onderbouwd.