In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 27 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 30 november 2017, waarbij hem en anderen een last onder dwangsom was opgelegd met betrekking tot hun perceel. Verzoeker verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij het niet eens was met de opgelegde last en de oppervlakte aan bijgebouwen die volgens de gemeente niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de last onder dwangsom gericht was op het verwijderen van verschillende bijgebouwen op het perceel van verzoeker. Tijdens de zitting op 13 augustus 2018 is gebleken dat de opgelegde last niet meer in geschil was voor een aantal bijgebouwen, maar dat de aanbouw en de technische ruimte nog wel ter discussie stonden. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het bestuursorgaan bevoegd was om handhavend op te treden, gezien het algemeen belang van handhaving en de overtredingen die waren vastgesteld.
De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep van verzoeker ongegrond was en dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 augustus 2018, en de beslissing is in aanwezigheid van de griffier gedaan. Verzoeker kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.