In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 13 juli 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor vaccinaties van een minderjarige, aangeduid als [minderjarige 1]. De Stichting Jeugdbescherming Brabant, als gecertificeerde instelling, had verzocht om toestemming voor de medische behandeling van [minderjarige 1] in de vorm van vaccinaties, omdat de ouders hun toestemming hiervoor hadden geweigerd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de ouders, die niet samenwonen. [minderjarige 1] woont sinds februari 2018 in een pleeggezin en is onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling.
De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de ouders niet ter zitting verschenen. De vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling hebben toegelicht dat de vaccinaties noodzakelijk zijn voor de gezondheid van [minderjarige 1], die recentelijk ernstig ziek is geweest. De ouders hebben aangegeven dat zij op basis van informatie van het internet niet akkoord gaan met het Rijks vaccinatieprogramma.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling artikel 1:265h van het Burgerlijk Wetboek in acht genomen, dat bepaalt dat indien een medische behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van een minderjarige af te wenden, de toestemming van de ouder vervangen kan worden door die van de kinderrechter. Ondanks dat de kinderrechter niet voldoende aannemelijk achtte dat de vaccinaties noodzakelijk waren om ernstig gevaar voor de gezondheid van [minderjarige 1] af te wenden, heeft hij het verzoek van de gecertificeerde instelling toegewezen. De belangen van het kind, zoals vastgelegd in artikel 3 lid 1 van het IVRK, hebben de doorslag gegeven. De kinderrechter heeft besloten dat [minderjarige 1] alle vaccinaties van het Rijks vaccinatieprogramma zal ontvangen en heeft deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.