ECLI:NL:RBOBR:2018:3838

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
C-01-323701 - HA ZA 17-495
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • E.J. Spoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen een bank en haar klanten over hypothecaire leningen en renteopslag

In deze zaak vorderden eisers, twee klanten van F. van Lanschot Bankiers N.V., terugbetaling van te veel betaalde rente op hypothecaire leningen. De rechtbank Oost-Brabant oordeelde dat er geen sprake was van een wijzigingsbeding dat de bank het recht gaf om de rente eenzijdig aan te passen. De eisers stelden dat de bank hen misleidde over de renteopslag en dat zij recht hadden op een lagere rentevergoeding. De rechtbank concludeerde dat de eisers op de hoogte waren van de renteverhogingen en dat de bank tijdig rentevoorstellen had gedaan. De vorderingen van de eisers werden grotendeels afgewezen, met uitzondering van een erkenning van een te hoge renteopslag op de Franse hypotheek, waarvoor de bank werd veroordeeld tot terugbetaling van het teveel betaalde bedrag. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer / rolnummer: C/01/323701 / HA ZA 17-495
Vonnis van 27 juni 2018
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat: mr. J.C.T. Papeveld,
tegen
de naamloze vennootschap
F. VAN LANSCHOT BANKIERS N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat: mr. F.R.H. van der Leeuw.
Partijen zullen hierna “ [eisers] ” en “Van Lanschot” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
a. het tussenvonnis van 8 november 2017, waarin een comparitie van partijen is bepaald, en de daarin genoemde processtukken;
b. de akte inbreng producties tevens houdende akte wijziging en vermeerdering van eis van [eisers] ;
c. het proces-verbaal van comparitie van 20 maart 2018 en de daaraan gehechte spreekaantekeningen van de gemachtigden van beide partijen.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende
weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van overgelegde producties het volgende vast.
2.2.
[eisers] hebben twee onroerende zaken. Eén in Frankrijk en één in Nederland.
Op elk van deze onroerende zaken rust een hypotheekrecht van Van Lanschot.
2.3.
Op of omstreeks 28 januari 2005 hebben [eisers] een offerte van Van Lanschot tot het verstrekken van een aflossingsvrije hypothecaire lening van in hoofdsom € 440.000,- geaccepteerd. Deze hypotheek (hierna: de Nederlandse hypotheek) ziet op de onroerende zaak staande en gelegen te [adres] .
2.4.
In de offerte is onder meer bepaald:
“(…)Product
Van Lanschot Beurshypotheek. Bij de Van Lanschot Beurshypotheek lost u gedurende de economische looptijd van de hypothecaire geldlening niet af. Met de initiële storting, door u te voldoen, kunt u beleggen in de door de bank geselecteerde beleggingsfondsen in een aan de bank verpande effectenportefeuille.
Inbreng eigen kapitaal
EUR 100.000,- aanvangswaarde effectendepot.
Rentevorm
Variabele Kroonrente 5 jaar.
Renteomschrijving
Gedurende de Juridische looptijd van de hypothecaire geldlening zal aan de bank een rente verschuldigd zijn van 1% boven de 3-maands EURIBOR-rente.
Juridische looptijd
60 maanden.
Economische looptijd
360 maanden.
Aanvullende bepaling
Het vigerende arrangement van F. van Lanschot Bankiers N.V. voor medewerkers van Shell Nederland B.V. is van toepassing op deze geldlening en vormt een onverbrekelijk geheel met deze hypotheekofferte. (…)”
2.5.
De – door [eisers] ondertekende – akte van geldlening bepaalt:
“(…)Variabele KroonRente 5 jaar
De debiteur is gedurende de Juridische looptijd een nominale rente per jaar verschuldigd gelijk aan 1.0 % boven de 3 maands Euribor rente, welke rente ingaat op de verstrekking datum van de geldlening, die datum inbegrepen. De rente dient te worden betaald in maandtermijnen en wel per de ultimo van iedere maand [...]. Het rentepercentage is variabel en wordt per 3 maand(en) vooraf op de laatste werkdag van de maand vastgesteld. De Euribor-rente (European Interbank Offered Rate) is het rentepercentage op jaarbasis waartegen in de geldmarkt interbancaire deposito’s in euro’s wordt aangeboden binnen het eurogebied. De rente wordt berekend als een gemiddeld van de opgave verschaft door een panel van de meest actieve banken in het eurogebied. De EURIBOR - rente wordt dagelijks gepubliceerd in de landelijke dagbladen door de Fédération Baincaire de LUnion Européenne (FBE).
Juridische looptijd
Deze geldlening heeft een juridische looptijd van 60 maanden, te vermeerderen met de periode die gelegen is tussen de verstrekking datum van de geldlening en de eerste dag van de daaropvolgende maand en eindigt derhalve 28 februari 2010.
Economische looptijd
Deze geldlening heeft een economische looptijd van 360 maanden, hetgeen inhoudt dat de geldlening in zijn geheel dient te zijn terugbetaald op 28 februari 2035, tenzij partijen
overeengekomen de looptijd te verlengen voor het geheel of een gedeelte van de lening.
Continuatie
Het uit hoofde van deze geldlening verschuldigde is aan het einde van de Juridische looptijd in zijn geheel opeisbaar behoudens continuatie op alsdan vast te stellen rentecondities.
Wenst de bank of de debiteur de geldlening na einddatum niet te verlengen, dan is hij verplicht uiterlijk een maand voor de einddatum hiervan kennis te geven bij gebreke waarvan de geldlening geacht wordt stilzwijgend te worden gecontinueerd voor een periode van 5 jaar, die begint te lopen op genoemde einddatum tegen het alsdan voor de debiteur van toepassing zijde percentage van 5 jaar vast. (…)”
2.6.
Ter zake van een woning in Frankrijk hebben [eisers] bij Van Lanschot een hypothecaire geldlening van € 450.000,- afgesloten (hierna: de Franse hypotheek).
In de offerte d.d. 6 september 2005, die ondertekend is door partijen, is onder meer bepaald:
“(…)Bedrag
€ 450.000,-.
Rentevorm
EURIBOR
Rentepercentage
Euribor-rente. Tot herroep gelden de volgende condities: anderhalf procent (1.5%), boven het driemaands EURIBOR-tarief, per drie maanden vooraf vast te stellen en per drie maanden achteraf te voldoen. Op dit moment bedraagt de door de debiteur te betalen rente 3.634% [...].
Looptijd
De hypothecaire geldlening heeft een looptijd van 30 jaar, hetgeen inhoudt dat de hypothecaire geldlening in zijn geheel dient te worden terugbetaald op 30 september 2035. (…)”
2.7.
In de – door [eisers] ondertekende – akte van geldlening is onder meer bepaald:
“(…)Rente
Euribor-rente
De geldlening heeft een rente-looptijd van 5 jaar, hetgeen inhoudt dat de rente-afspraak
5 jaar na de datum van de verstrekking van de geldlening afloopt.
De debiteur zal gedurende de rente-looptijd van de geldlening aan de bank een rente op jaarbasis verschuldigd zijn, gelijk aan eenkommatwee procent (1,2%) boven het driemaands EURIBOR-tarief (European Interbank Offered Rate). (...)
De debiteur heeft aan het einde van elke aangesloten renteperiode van drie maanden gedurende de looptijd van de geldlening het recht om het op dat moment uitstaande bedrag van de geldlening te consolideren tegen een alsdan nader vast te stellen rentepercentage van 5, 10 of 15 jaar vast, met inachtneming van de resterende looptijd van de geldlening. De debiteur kan van deze mogelijkheid gebruik maken door de bank uiterlijk een maand van tevoren schriftelijk hiervan in kennis te stellen. De voorwaarden en condities van de — geconsolideerde - geldlening zullen als dan nader worden vastgelegd in de bij de
bank gebruikelijke (aanvullende) akte van geldlening.
Looptijd
De geldlening heeft een looptijd van 30 jaar, hetgeen inhoudt dat de geldlening in zijn geheel dient te zijn terug betaald op 31 december 2035. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen – samengevat en na wijziging van eis – om bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
Ten aanzien van de Nederlandse hypotheek (nummer [hypotheeknummer] )
primair
1) Het wijzigingsbeding op grond van artikel 6:233 aanhef en onder a BW te vernietigen en te verklaren voor recht dat de door [eisers] op grond van dat wijzigingsbeding verrichte rentebetalingen onverschuldigd aan Van Lanschot zijn voldaan;
2) te verklaren voor recht dat [eisers] per brief d.d. 6 februari 2017 de rechtshandeling d.d. 9 maart 2010 buitengerechtelijk hebben vernietigd, althans deze rechtshandeling bij vonnis (alsnog) te vernietigen;
3) te verklaren voor recht dat [eisers] gedurende de gehele looptijd van de leningsovereenkomst, althans per 1 maart 2010 tot 28 maart 2035 dan wel een in goede justitie te bepalen einddatum, aan Van Lanschot een rentevergoeding van 3 maands Euribor + 1.0% vaste opslag, althans een in goede justitie te bepalen rentevergoeding, verschuldigd zijn;
subsidiair
4) te verklaren voor recht dat Van Lanschot ter zake van de verlengingen eind 2009/begin 2010 en eind 2014/begin 2015 jegens [eisers] haar contractuele zorgplicht (artikel 2 ABV) heeft geschonden en derhalve tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst althans onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld en Van Lanschot te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding aan [eisers] op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Ten aanzien van de Franse hypotheek (nummer [hypotheeknummer] )
primair
5) het wijzigingsbeding op grond van artikel 6:233 aanhef en onder a BW te vernietigen en te verklaren voor recht dat de door [eisers] op grond van dat wijzigingsbeding verrichte rentebetalingen onverschuldigd aan Van Lanschot zijn voldaan;
6) te verklaren voor recht dat [eisers] gedurende de gehele looptijd van de leningsovereenkomst, althans per 1 januari 2012 tot 31 december 2035 dan wel een in goede justitie te bepalen einddatum, aan Van Lanschot een rentevergoeding van 3 maands Euribor + 1.2% vaste opslag, althans een in goede justitie te bepalen rentevergoeding, verschuldigd zijn;
subsidiair:
7) te verklaren voor recht dat Van Lanschot ter zake van de verlengingen, eerst doorgevoerd per 1 januari 2012 en later ook per 1 maart 2017 jegens [eisers] haar contractuele zorgplicht (artikel 2 ABV) heeft geschonden en derhalve tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst althans onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld en Van Lanschot te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding aan [eisers] op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Ten aanzien van beide hypothekenovereenkomsten
tot en met juni 2017
8) Van Lanschot te voordelen om aan [eisers] € 172.754,71, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de betaaldata van de maandelijks (nummer [hypotheeknummer] ) en per kwartaal (nummer [hypotheeknummer] ) verrichtte rentetermijnen tot aan de dag der algehele voldoening, althans enig andere in goede justitie te bepalen rentevergoeding;
per juli 2017
9) Van Lanschot te veroordelen om aan [eisers] terug te betalen hetgeen zij per 1 juli 2017 tot datum vonnis meer aan rente aan Van Lanschot uit hoofde van de leningsovereenkomsten hebben voldaan dan in dit vonnis als zijnde verschuldigd aan Van Lanschot wordt vastgesteld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de betaaldata van de maandelijks (nummer [hypotheeknummer] ) en per kwartaal (nummer [hypotheeknummer] ) verrichtte rentetermijnen tot aan de dag der algehele voldoening, althans enig andere in goede justitie te bepalen rentevergoeding;
10) Van Lanschot te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten zoals bedoeld in art. 6:96 sub c BW, vast te stellen conform het toepasselijke liquidatietarief, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
11) Van Lanschot te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eisers] leggen daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
De door Van Lanschot in rekening gebrachte en door [eisers] betaalde rentevergoedingen zijn door Van Lanschot gedurende de looptijd van de kredieten eenzijdig aangepast, terwijl [eisers] dit niet wisten en terwijl Van Lanschot hen ook van misleidende en/of onjuiste informatie voorzag. [eisers] maken aanspraak op nakoming van hetgeen tussen hen en Van Lanschot in 2005 is overeengekomen. Daarnaast maken zij aanspraak op restitutie door Van Lanschot van hetgeen door hen teveel aan rente is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de betaaldata van de rentetermijnen.
3.3
Van Lanschot heeft verweer gevoerd.
3.4.
Op hetgeen partijen verder hebben aangevoerd zal, voor zover van belang, onder de beoordeling worden teruggekomen.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal de vorderingen van [eisers] ten aanzien van de Nederlandse en Franse hypotheek hierna achtereenvolgens behandelen.
ten aanzien van de Nederlandse hypotheek
4.2.1.
[eisers] vorderen primair vernietiging van het wijzigingsbeding en te verklaren voor recht dat de door [eisers] op grond van dat beding verrichte rentebetalingen onverschuldigd aan Van Lanschot zijn betaald.
4.2.2.
De rechtbank gaat er, nu dat niet met zoveel woorden nader is aangeduid, vanuit dat [eisers] met het wijzigingsbeding doelen op de juridische looptijd van de overeenkomst, waarna er opnieuw gekozen zal moeten worden door de consument (in dit geval [eisers] ) voor een nieuwe rentevariant.
4.2.3.
De rechtbank merkt dit beding niet aan als een wijzigingsbeding, zoals door [eisers] gesteld. Het biedt Van Lanschot namelijk niet de mogelijkheid om eenzijdig over te gaan tot het aanpassen van de rente of opslag. Het betreffende beding ziet enkel op de looptijd van de overeengekomen rente en opslag. Het betreft daarmee een andersoortig beding dan de bedingen in de door [eisers] aangehaalde uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2017:5248), waarin de bank wel de bevoegdheid bedong om gedurende de looptijd eenzijdig de opslag te kunnen aanpassen. Evenmin kan het beding als een algemene voorwaarde worden gezien, nu het de kern van de prestaties betreft. Partijen zijn immers uitdrukkelijk een bepaalde rente en opslag overeengekomen, zo volgt reeds uit de offerte (‘
Variabele Kroonrente 5 jaar’), voor de duur van vijf jaar. Na de looptijd hiervan (aangeduid als ‘juridische looptijd’) is het aan [eisers] om te kiezen voor een nieuwe rentevorm. Daarbij bestaat het risico dat de opties op dat moment minder gunstig zijn dan het oorspronkelijk overeengekomen percentage aan rente en opslag. Dat is inherent aan de door [eisers] gekozen financieringsvorm.
4.2.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat het sub 1 gevorderde dient te worden afgewezen.
4.3.1.
[eisers] vorderen te verklaren voor recht dat zij per brief d.d. 6 februari 2017 de rechtshandeling d.d. 9 maart 2010 buitengerechtelijk hebben vernietigd, althans deze rechtshandeling (alsnog) te vernietigen. [eisers] doelen hierbij op hun keuze op 9 maart 2010 voor dezelfde rentevorm zoals zij die eerder in 2005 met Van Lanschot waren overeengekomen, te weten Variabele Kroonrente 5 jaar.
4.3.2.
De vernietiging wordt gegrond, zo begrijpt de rechtbank, op de stellingname dat de overeenkomst van 9 maart 2010 op basis van een wilsgebrek tot stand is gekomen. Daaraan wordt ten grondslag gelegd dat het [eisers] niet duidelijk was dat Van Lanschot in 2010 een hogere opslag hanteerde dan in 2005.
4.3.3.
Het meest verstrekkende verweer van Van Lanschot in dit verband is een beroep op verjaring. Zij beroept zich in dat verband op een e-mail van [eisers] van 9 maart 2010 die, voor zover relevant, als volgt luidt:
“(…) he informed me regarding the possibility to extend the mortgage loan on the property in [woonplaats] , against the five years floating Euribor interest (+ 3 basis points).
(…) We would like to (…) keep the mortgage loan for the next five years against the floating Euribor and reschedule the repayment scheme to a standard linear capital repayment over the coning years. (…)”
4.3.4.
De rechtbank is, met Van Lanschot, van oordeel dat uit deze e-mail van [eisers] voldoende volgt dat zij op de hoogte waren van het feit dat zij een nieuwe rente afsloten tegen een opslagpercentage van 3,0% en derhalve een ander (en hoger) percentage aan opslag dan zij in 2005 waren overeengekomen. [eisers] worden daarmee geacht reeds op
9 maart 2010 bekend mee te zijn geweest. Voor zover nog is aangevoerd dat niet bekend was dat sprake was van een opslag van 3,2%, maar dat uit werd gegaan van 3,0%, volgt uit de e-mail dat daarin een reactie van [eisers] wordt gegeven op een gedaan voorstel, zodat de exacte aard en inhoud daarvan bekend moet worden geacht. Dat [eisers] spreken over ‘3 basis points’ maakt daarom niet dat zij niet bekend waren met de exacte renteopslag.
Niet weersproken is door [eisers] dat de verjaringstermijn drie jaar bedraagt, ingaande nadat de bevoegdheid tot vernietiging aan hen ten dienste is komen te staan. Niet gesteld of gebleken is dat uiterlijk binnen drie jaar na voormelde e-mail een stuitingshandeling is verricht dan wel een beroep op vernietiging is gedaan. Het beroep van Van Lanschot op verjaring slaagt daarom.
4.3.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat het sub 2 gevorderde dient te worden afgewezen.
4.4.1.
[eisers] vorderen te verklaren voor recht dat zij gedurende de gehele looptijd van de leningsovereenkomst, althans per 1 maart 2010 tot 28 maart 2035 dan wel een in goede justitie te bepalen einddatum, aan Van Lanschot een rentevergoeding van 3 maands Euribor + 1,0% vaste opslag, althans een in goede justitie te bepalen rentevergoeding, verschuldigd zijn.
4.4.2.
Vastgesteld wordt dat partijen geen vaste rente voor de gehele (economische) looptijd van de overeenkomst zijn overeengekomen. Zij zijn een rente van 1% boven de
3 maands EURIBOR alleen overeengekomen voor de juridische looptijd van 60 maanden.
4.4.3.
Primair leggen [eisers] aan deze vordering ten grondslag dat de rentelooptijd geprolongeerd is voor het restant van de looptijd van de overeenkomst, aangezien Van Lanschot [eisers] niet tijdig van een rentevoorstel heeft voorzien.
4.4.4.
Vastgesteld wordt dat de vijfjaarstermijn uit de in 2005 gesloten overeenkomst afliep op 28 februari 2010. Vastgesteld wordt tevens dat eerst op 9 maart 2010 een nieuwe overeenkomst is gesloten ten aanzien van de rente. Van Lanschot heeft aangevoerd dat zij al eerder voorstellen heeft gedaan, te weten bij brieven van 29 januari 2010 en 12 februari 2010 alsmede bij e-mail van 19 februari 2010, maar dat daarop door [eisers] niet is gereageerd. [eisers] betwisten deze correspondentie te hebben ontvangen, met uitzondering van de e-mail van 19 februari 2010. Door de bevestiging van de ontvangst van deze e-mail staat vast dat Van Lanschot aan [eisers] tijdig een rentevoorstel heeft gedaan. Reeds uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst moeten [eisers] er voorts mee bekend zijn geweest dat de overeengekomen rente per 28 februari 2010 afliep. Het verweer dat aan hen een te korte termijn is geboden om over het voorstel te kunnen nadenken gaat niet op.
4.4.5.
[eisers] hebben voorts niet toegelicht hoe het niet tijdig voorzien van een rentevoorstel, waarvan dus geen sprake is geweest, zou leiden tot een gefixeerde rente van
3 maands Euribor + 1,0% vaste opslag tot aan het einde van de looptijd van de overeenkomst. Partijen zijn iets dergelijks niet overeengekomen en overigens is ook niet toegelicht waaruit een dergelijke gevolgtrekking kan worden gemaakt. De primaire grondslag slaagt op grond van het voorgaande niet.
4.4.6.
Voor zover [eisers] subsidiair dan wel meer subsidiair aan deze vordering ten grondslag leggen dat sprake is van een wilsgebrek dan wel van een onredelijk bezwarend opslagwijzigingsbeding, is hiervoor reeds overwogen waarom deze grondslagen niet slagen.
4.4.7.
Voor zover in dit verband uiterst subsidiair een beroep wordt gedaan op schending van een op Van Lanschot rustende zorgplicht wordt het volgende overwogen.
4.4.8.
[eisers] verwijten Van Lanschot dat zij voorafgaand aan sluiten van de overeenkomst ten onrechte heeft nagelaten in niet mis te verstane bewoordingen te waarschuwen voor een bijzonder risico, te weten dat Van Lanschot na de eerste periode van vijf jaar de rente op grond van iedere haar conveniërende reden zou kunnen verhogen. [eisers] verwijten Van Lanschot tevens haar contractuele zorgplicht jegens hen niet te hebben nageleefd.
4.4.9.
Niet gebleken is dat het [eisers] niet duidelijk is gemaakt dat na ommekomst van de duidelijk in de overeenkomst vermelde termijn van vijf jaar er opnieuw een rentevoorstel door Van Lanschot zou worden gedaan. Dat volgt immers reeds uit de tekst van de overeenkomst. Dat dit rentevoorstel anders in elkaar kan zitten, dat wil zeggen dat daarbij een andere opslag gehanteerd kan worden, ligt daarin inbegrepen. Dat erkennen [eisers] ook met zoveel woorden. Zij stellen echter dat Van Lanschot lukraak en eenzijdig een wijziging heeft doorgevoerd zonder [eisers] daarin te kennen. Uit het voorgaande volgt reeds dat dit onjuist is. Zo staat niet ter discussie dat [eisers] op 19 februari 2010 per e-mail een (reeds eerder gedaan) voorstel van Van Lanschot hebben ontvangen en uit de e-mail van 9 maart 2010 volgt niet dat [eisers] het daarmee oneens waren dan wel dat zij daarover verder wensten te onderhandelen. Ook volgt uit deze e-mail dat het [eisers] duidelijk was dat er naast de 3 maands Euribor door Van Lanschot een opslag werd gehanteerd, zodat op dat punt geen sprake is geweest van het achterhouden van relevante informatie door Van Lanschot. De uiterst subsidiaire grondslag slaagt daarom evenmin.
4.4.10.
De sub 3 gevorderde verklaring voor recht is op grond van het voorgaande niet toewijsbaar.
4.5.1.
[eisers] vorderen subsidiair te verklaren voor recht dat Van Lanschot ter zake van de verlengingen eind 2009/begin 2010 en eind 2014/begin 2015 jegens [eisers] haar contractuele zorgplicht heeft geschonden en derhalve tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst althans onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld en Van Lanschot te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding aan [eisers]
4.5.2.
Aan deze vordering leggen zij niets anders ten grondslag dan hetgeen hiervoor reeds is besproken. Ook deze vordering, sub 4, dient daarom te worden afgewezen.
ten aanzien van de Franse hypotheek
4.6.1.
[eisers] vorderen primair vernietiging van het wijzigingsbeding en te verklaren voor recht dat de door [eisers] op grond van dat beding verrichte rentebetalingen onverschuldigd aan Van Lanschot zijn betaald.
4.6.2.
De rechtbank verwijst naar hetgeen op dit punt over de Nederlandse hypotheek is geoordeeld en sluit daarbij aan voor wat betreft de Franse hypotheek, nu het eenzelfde soort beding en eenzelfde vordering betreft. Deze vordering, sub 5, is dus niet toewijsbaar.
4.7.1.
[eisers] vorderen te verklaren voor recht dat [eisers] gedurende de gehele looptijd van de leningsovereenkomst, althans per 1 januari 2012 tot 31 december 2035 dan wel een in goede justitie te bepalen einddatum, aan Van Lanschot een rentevergoeding van
3 maands Euribor + 1.2% vaste opslag, althans een in goede justitie te bepalen rentevergoeding, verschuldigd zijn.
4.7.2.
[eisers] voeren op dit punt primair aan dat zij een renteafspraak voor de gehele looptijd van de lening hebben gemaakt. Deze stellingname kan niet worden gevolgd. Uit de – door [eisers] ondertekende – akte van geldlening volgt immers een rentelooptijd van vijf jaar. Dat een en ander niet zou zijn overeengekomen kan niet worden gevolgd, te meer nu [eisers] wel een beroep doen op het in die ondertekende akte vermelde rentetarief van 1,2%, dat afwijkt van de eerdere offerte waarin een rentetarief van 1,5% wordt gehanteerd.
4.7.3.
Subsidiair voeren [eisers] op dit punt aan dat de renteafspraak voor onbepaalde tijd is voortgezet, nu niets anders tussen partijen is overeengekomen. Vastgesteld wordt dat, hoewel Van Lanschot bij e-mail van 19 februari 2010 reeds aan [eisers] heeft laten weten dat de overeengekomen renteperiode zou aflopen, Van Lanschot eerst bij brief van 6 oktober 2011 een nieuw voorstel heeft gedaan. De rechtbank is, met Van Lanschot, van mening dat uit de brief van 12 oktober 2016 van de voormalige gemachtigde van [eisers] volgt dat [eisers] deze brief hebben ontvangen. De (enkele) stellingname van [eisers] in deze procedure dat hun voormalige gemachtigde het standpunt van [eisers] op dit punt onjuist heeft verwoord doet daaraan niet af, te meer nu deze stellingname niet nader is toegelicht.
4.7.4.
Uit de brief van 6 oktober 2011 volgt een nieuw rentevoorstel van Van Lanschot met als ingangsdatum 31 december 2011. In de brief staat tevens vermeld dat indien [eisers] niet voor 28 oktober 2011 reageren op het voorstel de lening wordt gecontinueerd met standaard voorwaarden voor een rentelooptijd van vijf jaar. Nu reactie van [eisers] is uitgebleven heeft Van Lanschot conform deze brief een vaste rente in rekening gebracht. Daartoe was zij gerechtigd, aangezien de oorspronkelijke juridische looptijd was verlopen.
4.7.5.
Op grond van het voorgaande kan de subsidiaire grondslag niet slagen. Voorts geldt in dit verband nog dat [eisers] niet hebben toegelicht waarom het enkele niet of niet tijdig doen van een voorstel door Van Lanschot automatisch meebrengt dat de 3 maands Euribor + 1.2% vaste opslag tot het einde van de overeenkomst van toepassing zou zijn.
4.7.6.
Voor zover [eisers] meer subsidiair en uiterst subsidiair een beroep hebben gedaan op nietigheid van een eenzijdig wijzigingsbeding dan wel op schending van een zorgplicht, verwijst de rechtbank naar hetgeen daaromtrent ten aanzien van de Nederlandse hypotheek is overwogen. Ten aanzien van de Franse hypotheek hebben [eisers] op dit punt immers hetzelfde aangevoerd als ten aanzien van de Nederlandse hypotheek. Deze grondslagen slagen daarom evenmin.
4.7.7.
De sub 6 gevorderde verklaring voor recht is op grond van het voorgaande niet toewijsbaar.
4.8.1.
[eisers] vorderen subsidiair te verklaren voor recht dat Van Lanschot ter zake van de verlengingen, eerst doorgevoerd per 1 januari 2012 en later ook per 1 maart 2017 jegens [eisers] haar contractuele zorgplicht (artikel 2 ABV) heeft geschonden en derhalve tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst althans onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld en Van Lanschot te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding aan [eisers]
4.8.2.
Aan deze vordering leggen zij niets anders ten grondslag dan hetgeen hiervoor reeds is besproken. Ook deze vordering, sub 7, dient daarom te worden afgewezen.
ten aanzien van beide hypotheekovereenkomsten
4.9.
[eisers] vorderen Van Lanschot te voordelen om aan hen € 172.754,71, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.10.
Van Lanschot heeft ter comparitie van partijen erkend dat zij ten onrechte een opslag van 1,5% heeft gerekend in plaats van 1,2% ten aanzien van de Franse hypotheek.
Zij heeft erkend dat [eisers] daardoor € 8.100,- teveel hebben betaald, maar zij heeft dit bedrag kennelijk nog niet terug betaald. De vordering van [eisers] is in zoverre toewijsbaar. Nu het onduidelijk is of dit genoemde bedrag van € 8.100,- enkel het te veel betaalde bedrag aan rente is dan wel of in dit bedrag ook reeds rente over de door [eisers] te veel betaalde bedragen is begrepen, zal de rechtbank geen concreet bedrag toewijzen.
De vordering van [eisers] sub 8 is toewijsbaar als hierna onder de beslissing te vermelden.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat Van Lanschot, behoudens het verschil tussen de voor de Franse hypotheek gerekende opslag van 1,5% en de overeengekomen opslag van 1,2% over de periode tot eind 2011, niets aan [eisers] verschuldigd is. De vordering sub 8 zal daarom overigens worden afgewezen.
4.12.
[eisers] vorderen Van Lanschot te veroordelen om aan [eisers] terug te betalen hetgeen zij per 1 juli 2017 tot datum vonnis meer aan rente aan Van Lanschot uit hoofde van de leningsovereenkomsten hebben voldaan dan in dit vonnis als zijnde verschuldigd aan Van Lanschot vaststelt. Van een dergelijke situatie is geen sprake, nu niet kan worden aangenomen dat Van Lanschot per 1 juli 2017 te veel rente aan [eisers] in rekening brengt of heeft gebracht. De vordering sub 9 dient daarom te worden afgewezen.
4.13.
[eisers] vorderen Van Lanschot te veroordelen tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Zij hebben echter niet gesteld van welk bedrag aan buitengerechtelijke kosten zij vergoeding vorderen en evenmin gesteld of onderbouwd welke werkzaamheden in dat verband precies zijn verricht. Deze vordering, sub 10, dient reeds daarom te worden afgewezen.
4.14.
De beslissingen van de rechtbank zijn gebaseerd op de overwegingen die hierboven staan. Alles wat partijen meer of anders hebben aangevoerd blijft verder buiten beschouwing omdat het voor de beslissing van de rechtbank niet (langer) relevant is.
4.15.
Aangezien partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat Van Lanschot over een bepaalde periode te veel rente in rekening heeft gebracht, zodat [eisers] in ieder geval voldoende recht en belang hadden bij het starten van de onderhavige procedure, ook al zijn zij overigens op de meeste punten in het ongelijk gesteld.

5.De beslissing

De rechtbank:
veroordeelt Van Lanschot om aan [eisers] te betalen een bedrag gelijk aan het verschil tussen de ten aanzien van de Franse hypotheek overeengekomen 1,2% opslag en de in rekening gebrachte 1,5% opslag, over de periode van het begin van deze overeenkomst tot eind 2011, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de betaaldata van de per kwartaal verrichte rentetermijnen tot aan de dag van algehele voldoening;
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Spoor en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.