Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[geëxecuteerde 1],
1.De procedure
2.De feiten
Huurder dient het gehuurde (..) daadwerkelijk, behoorlijk en zelf te gebruiken”. Artikel 1.3 bepaalt onder andere: “
Huurder is (..) niet bevoegd het gehuurde geheel of gedeeltelijk in huur, onderhuur of gebruik aan derden af te staan (..)”.
[geëxecuteerde 2] en [geëxecuteerde 3] zijn om die reden door de kantonrechter veroordeeld als volgt:
3.Het bezwaar
een huurovereenkomst en een inschrijving in de BRP heeft getoond. Bovendien geldt dat, ook indien [geëxecuteerde 1] zijn woonplaats zou hebben prijsgegeven, hierdoor de overeenkomst niet eindigt. De deurwaarder heeft aldus verzocht te bepalen dat ontruiming van [geëxecuteerde 1] op grond van de vonnissen van 19 april 2018 niet is toegestaan.
4.De beoordeling
[geëxecuteerde 2] en [geëxecuteerde 3].
“[geëxecuteerde 1]”, zodat [executante] geen reden tot onderzoek had. [geëxecuteerden] heeft evenmin weersproken dat eerst door de procedures die [executante] is gestart tegen [geëxecuteerde 2] en [geëxecuteerde 3], de daadwerkelijke woonsituatie van de [gebroeders] aan het licht is gekomen, waarna [executante] een standpunt heeft kunnen innemen. In dit licht kan niet gesteld worden dat [executante] de woonsituatie heeft gedoogd. Thans kan aangenomen worden dat de betalingen niet zijn verricht door [geëxecuteerde 1], maar door [geëxecuteerde 2] en dat [geëxecuteerden] aldus gebruik heeft gemaakt van het feit dat deze broers dezelfde voorletter en achternaam hebben. [geëxecuteerde 1] zelf heeft geen standpunt ingenomen. Hij heeft zich niet bij [executante] gemeld en zich evenmin gemengd in de gevoerde bodemprocedures.
633,00