ECLI:NL:RBOBR:2018:3633

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
18_276
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van last onder dwangsom voor paardenbak en gebruik van perceel in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 31 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad. De zaak betreft de intrekking van een last onder dwangsom die eerder was opgelegd aan eisers voor het hebben van een paardenbak op hun perceel. De rechtbank oordeelt dat de last onder dwangsom op 8 februari 2018 terecht is ingetrokken, omdat aan de voorwaarden was voldaan. De rechtbank stelt vast dat het perceel nu als paardenwei wordt gebruikt, wat in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De eisers betwisten echter dat de intrekking van de last rechtmatig was, omdat zij van mening zijn dat er nog steeds sprake is van een paardenbak. De rechtbank overweegt dat de definitie van een paardenbak volgens het bestemmingsplan niet meer van toepassing is, nu de lichtmasten zijn verwijderd en het hekwerk is verlaagd. De rechtbank concludeert dat er geen sprake meer is van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning vereist is. Het beroep van eisers wordt niet-ontvankelijk verklaard voor zover het gericht is tegen het besluit van 18 december 2017 en ongegrond voor zover het gericht is tegen het besluit van 8 februari 2018.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/276

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2018 in de zaak tussen

[eisers]

, allen te [woonplaats] , eisers,
(gemachtigde: mr. N.M.C.H. Crooijmans),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, verweerder,
(gemachtigde: F.E.M. van Buuren).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[naam] en [naam], te [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. M.A. Patandin).

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [naam] en [naam] een last onder dwangsom opgelegd, ter zake van op het perceel [perceel] te [woonplaats] (het perceel) aanwezige omheiningen (erfafscheidingen) en een paardenbak en een paddock, die zijn gerealiseerd met hekwerken hoger dan 1 meter, en 2 lichtmasten. Aan de last zou kunnen worden voldaan door de zonder omgevingsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan gebouwde bouwwerken af te breken en het met het bestemmingsplan strijdige gebruik te beëindigen. Verweerder heeft bepaald dat voor iedere dag dat het overtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) door deze illegale bouwwerken (geen gebouwen zijnde) niet was beëindigd, een dwangsom werd verbeurd van € 250,- per dag tot een maximum van € 25.000,-. Tot en met 1 juli 2017 kregen de overtreders de gelegenheid om de overtredingen ongedaan te maken, zonder dat een dwangsom werd verbeurd.
Tegen dit besluit hebben eisers bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 29 juni 2017 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot
1 september 2017.
Bij besluit van 18 december 2017 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 8 februari 2018 heeft verweerder de last onder dwangsom van 4 april 2017 ingetrokken, omdat daaraan was voldaan.
Bij brief van 16 februari 2018 heeft de rechtbank aan eisers verzocht aan te geven of zij het beroep intrekken. Bij brief van 28 februari 2018 hebben eisers medegedeeld hun beroep te handhaven.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 2 april 2018 heeft derde-partij een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2018. De zaak is gezamenlijk behandeld met de zaak met zaaknummer SHE 18/271. Eisers zijn, behoudens [naam] , verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
2. Eisers hebben ter zitting aangegeven dat ze nog steeds belang hebben bij een beoordeling van de ingetrokken last van 4 april 2017. Primair zijn eisers van mening dat de last van 4 april 2017 onvolledig was. Niet is gebleken dat verweerder ook een last heeft opgelegd voor het strijdig gebruik. Ook het strijdig gebruik van de gronden had in de last onder dwangsom opgenomen moeten worden. Het houden van paarden past niet binnen de vigerende agrarische bestemming.
Volgens eisers is er, na de intrekking van de last, nog steeds sprake is van een paardenbak, die dienovereenkomstig kan worden gebruikt.
3. Omdat volgens eisers nog steeds sprake is van een paardenbak en zij daarom betwisten dat aan de last is voldaan, hebben zij belang bij beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 8 februari 2018, waarbij de last is ingetrokken. Dit besluit zal hierna als bestreden besluit worden aangemerkt.
Eiser hebben, door de intrekking van de last geen belang meer bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 18 december 2017, waarbij hun bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond is verklaard. Het beroep zal in zoverre dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Het geschil betreft alleen nog de paardenbak. De twee lichtmasten zijn verwijderd en de verlaagde/gewijzigde hekwerken zijn vergund. Eisers hebben niet betwist dat in zoverre aan de last is voldaan.
5. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
Bij schrijven van 24 januari 2017 hebben eisers bij verweerder een verzoek tot handhaving ingediend.
Op 9 februari 2017 heeft een toezichthouder van de gemeente een controle uitgevoerd op het perceel [perceel] . Tijdens de controle is geconstateerd dat er verschillende omheiningen (erfafscheidingen) en een paardenbak en een paddock zijn gerealiseerd met hekwerken hoger dan 1 meter, en 2 lichtmasten zijn geplaatst, zonder een daartoe vereiste omgevingsvergunning.
Bij brief van 3 augustus 2017 heeft verweerder aan [naam] medegedeeld dat van rechtswege een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” is verleend ten behoeve van het realiseren/aanpassen van afscheidingen op het perceel.
Op 28 augustus 2017 heeft een toezichthouder een hernieuwde controle uitgevoerd waarbij is geconstateerd dat de omheiningen (erfafscheidingen) zijn teruggebracht tot een hoogte van 1,50 meter (en nu in de kleur zwart uitgevoerd). De 2 lichtmasten en de paardenbak en paddock zijn verwijderd.
Op 8 februari 2018 heeft opnieuw een controle plaatsgevonden door een toezichthouder.
6. Eisers stellen op het standpunt dat een paardenbak, op grond van het bestemmingsplan, niet mogelijk is. Eisers kunnen verweerders standpunt, dat geen sprake meer is van een paardenbak, omdat de lichtmasten zijn verwijderd en het hekwerk is verlaagd, niet volgen. Zij zijn bevreesd dat het perceel nog steeds overdag zal worden gebruikt voor het berijden van paarden. Er is namelijk nog steeds sprake van een bak met zand, waarin paarden bereden kunnen worden. Het is daarnaast duidelijk dat het perceel niet gebruikt wordt voor beweiding. Het is niet ingezaaid met gras.
Volgens eisers is de last en onrechte ingetrokken, omdat nog steeds sprake is van een paardenbak. Zij verwijzen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1247). Door verweerder wordt geschetst dat sprake is van een paardenwei. Daarvan is geen sprake, omdat paarden daarin niet daadwerkelijk kunnen weiden. Er is sprake van een bak met zand, voorzien van een omheining. De enige mogelijkheid die dan overblijft is het gebruiken van gronden voor het berijden en africhten van paarden.
7. Ter zitting heeft verweerder aangegeven geen aanleiding te hebben gezien tot het opnemen van een expliciet gebruiksverbod in de last van 4 april 2017, omdat, indien geen sprake meer is van een paardenbak, er ook geen dienovereenkomstig gebruik kan plaatsvinden.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er gehoor is gegeven aan het handhavingsbesluit. Tijdens een uitgevoerde controle op 28 augustus 2017 is gebleken dat de illegale omheining, waarbinnen de ruimte in gebruik was als paddock, binnen de gestelde begunstigingstermijn is verwijderd, evenals de illegaal geplaatste lichtmasten.
De illegale omheining van het perceel dat voorheen gebruikt werd als paardenbak was al tot een vergunbare en daarmee te legaliseren hoogte teruggebracht om het perceel daarmee als paardenweide te kunnen gebruiken. Voor het legaliseren van de omheining is door de derde-belanghebbenden een omgevingsvergunning aangevraagd. Op 3 augustus 2017 is een omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan.
De in de opgelegde last genoemde overtredingen van de Wabo zijn opgeheven. Er is geen sprake van een paardenbak, maar van een legale paardenwei; voor de omheining daarvan is een vergunning verleend.
8. Wat partijen verdeeld houdt, is de vraag of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan de last ter zake van de paardenbak is voldaan.
9. Voor het perceel gelden ingevolge het bestemmingsplan “Veghels Buiten-Oude Ontginning 2015” de bestemmingen “Wonen-1” (art. 9) en “Agrarisch” (art. 3) met de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie”.
Ter plaatse van de paardenbak geldt de bestemming “agrarisch” en is geen sprake van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie-1”.
Op grond van artikel 3.1, onder c, van de planregels, zijn de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor extensief dagrecreatief gebruik.
Ingevolge artikel 1.26 van de planregels wordt onder extensieve dagrecreatie verstaan: niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, spelen, paardrijden, vissen, zwemmen, natuurobservatie, dierenweides, heemtuinen en beeldentuinen.
Op grond van artikel 3.2.4, aanhef en onder f, van de planregels zijn paardenbakken niet toegestaan, behoudens de mogelijkheden uit artikel 3.2.5.
In artikel 3.2.5, onder a, van de planregels is bepaald dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.4, voor het oprichten van paardenbakken buiten het bouwvlak.
10. Het bestemmingsplan laat, gelet op deze planregels, een paardenbak op gronden met de bestemming “Agrarisch” niet toe. Er is ook niet, met toepassing van artikel 3.2.5 van de planregels, een omgevingsvergunning voor een paardenbak verleend.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat voorheen sprake was van een paardenbak. In geschil is of nog steeds sprake is van een paardenbak waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” is vereist.
12. In het bestemmingsplan is geen definitie opgenomen van het begrip 'paardenbak'. Verweerder heeft in 2009 in de beleidsregel “Handhavingsthema’s Buitengebied” wel een definitie van dit begrip opgenomen. Deze luidt: “Niet overdekt terrein voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem en omheining voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony’s en het anderszins beoefenen van de paardensport”.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid bij deze omschrijving aansluiting kunnen zoeken, voor de beoordeling of ten tijde van het intrekken van de last nog sprake was van een paardenbak.
13. De rechtbank volgt verweerder in zijn opvatting dat geen sprake meer is van een paardenbak. Gelet op de zich bij de gedingstukken bevindende foto’s van een controlerapport is sprake van een verlaagd doorzichtig hekwerk. Van een bij een paardenbak gebruikelijke (schuin geplaatste houten) omheining voor het africhten, trainen en berijden van paarden is geen sprake. De bijbehorende lichtmasten zijn verwijderd. Of al dan niet nog sprake is van een aangepaste bodem maakt niet dat enkel op grond daarvan sprake is van een paardenbak. Hiermee is geen sprake van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” en “planologische afwijking” is vereist.
14. Door eisers is niet betwist dat sprake is van het hobbymatig houden van paarden op dit deel van het perceel, die aldaar ook worden bereden. Dit gebruik is, gelet op de planregels, een vorm van extensief dagrecreatief gebruik die expliciet is toegestaan.
Daarbij verdient opmerking, dat de term “extensief” staat voor gebruik waarbij weinig druk op de omgeving plaatsvindt. Dit wordt ondersteund door het feit dat het bestemmingsplan -door het ontbreken van een aanduiding op de plankaart- paardensport op het perceel niet toestaat. Het geven van dressuurlessen en ander professioneel gebruik, los van de vraag of het terrein/paardenwei daarvoor geschikt is, kan worden geacht niet onder ingevolge het bestemmingsplan toegestaan gebruik te vallen.
Indien het gebruik van het perceel zodanig wijzigt dat geen sprake meer is van extensieve dagrecreatie, kan daartegen handhavend worden opgetreden.
Ten tijde van het bestreden besluit heeft verweerder zich echter terecht op het standpunt kunnen stellen dat geen grond bestond voor de gevolgtrekking dat sprake was van met het bestemmingsplan strijdig gebruik dat in de last had dienen te worden opgenomen.
Verweerder heeft de last dan ook in redelijkheid mogen intrekken.
15. Het beroep is, gelet hierop, voor zover het niet niet-ontvankelijk is, ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen verweerders 18 december 2017;
  • verklaart het beroep ongegrond, voor zover het is gericht tegen het besluit van 8 februari 2018.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.