Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verzoeker] , verzoeker,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel, het college
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
27 juli 2018.
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 27 juli 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers, die de afwijzing van hun verzoek om vernietiging van persoonsgegevens door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel aanvechten. Het college had op 18 april 2018 besloten om de persoonsgegevens, die waren opgenomen in een algemeen draaiboek en een preweegdocument over malafide hondenhandel, niet te vernietigen. Verzoekers maakten bezwaar tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat het college deze gegevens niet meer mocht gebruiken in procedures totdat er een definitieve beslissing op het bezwaar was genomen.
De voorzieningenrechter overwoog dat het college terecht had gesteld dat er geen sprake was van onverwijlde spoed, omdat de lijst al onderdeel uitmaakte van verschillende procedures. Verzoekers voerden aan dat het college de lijst blijft gebruiken, wat hen in hun belangen schaadt. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van verzoekers bij het treffen van een voorlopige voorziening voldoende spoedeisend was, maar dat het college het verzoek om vernietiging van de persoonsgegevens terecht had afgewezen. De voorzieningenrechter merkte op dat de AVG, die op 25 mei 2018 in werking trad, van toepassing was en dat het college het bezwaar aan deze wet moest toetsen.
Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat het college de persoonsgegevens nodig had als mogelijk bewijsmiddel in de procedures tussen de gemeente en verzoekers. De voorzieningenrechter wees erop dat verzoekers de mogelijkheid hebben om de juistheid van de lijst ter discussie te stellen in de lopende procedures. De uitspraak werd gedaan door mr. M.H. Dworakowski - Kelders, in aanwezigheid van mr. E.C.J. Kohl, en er werd geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.