ECLI:NL:RBOBR:2018:3609

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2018
Publicatiedatum
27 juli 2018
Zaaknummer
18_1520
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.H. Dworakowski - Kelders
  • E.C.J. Kohl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake vernietiging persoonsgegevens op grond van de AVG

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 27 juli 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers, die de afwijzing van hun verzoek om vernietiging van persoonsgegevens door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel aanvechten. Het college had op 18 april 2018 besloten om de persoonsgegevens, die waren opgenomen in een algemeen draaiboek en een preweegdocument over malafide hondenhandel, niet te vernietigen. Verzoekers maakten bezwaar tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat het college deze gegevens niet meer mocht gebruiken in procedures totdat er een definitieve beslissing op het bezwaar was genomen.

De voorzieningenrechter overwoog dat het college terecht had gesteld dat er geen sprake was van onverwijlde spoed, omdat de lijst al onderdeel uitmaakte van verschillende procedures. Verzoekers voerden aan dat het college de lijst blijft gebruiken, wat hen in hun belangen schaadt. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van verzoekers bij het treffen van een voorlopige voorziening voldoende spoedeisend was, maar dat het college het verzoek om vernietiging van de persoonsgegevens terecht had afgewezen. De voorzieningenrechter merkte op dat de AVG, die op 25 mei 2018 in werking trad, van toepassing was en dat het college het bezwaar aan deze wet moest toetsen.

Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat het college de persoonsgegevens nodig had als mogelijk bewijsmiddel in de procedures tussen de gemeente en verzoekers. De voorzieningenrechter wees erop dat verzoekers de mogelijkheid hebben om de juistheid van de lijst ter discussie te stellen in de lopende procedures. De uitspraak werd gedaan door mr. M.H. Dworakowski - Kelders, in aanwezigheid van mr. E.C.J. Kohl, en er werd geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/1520
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 juli 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker,

[verzoekster], verzoekster,
samen te noemen verzoekers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel, het college

(gemachtigde: mr. J.L. Stoop).

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2018 (het bestreden besluit) heeft het college het verzoek om vernietiging van persoonsgegevens zoals die zijn opgenomen op pagina 4 van het algemeen draaiboek Canitas en het preweegdocument “malafide / illegale hondenhandel” op grond van de Wet bescherming persoonsgegeven (Wbp), afgewezen.
Verzoekers hebben bij brief van 25 mei 2018 tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Bij brief van 20 juni 2018 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die inhoudt dat het college die gegevens niet mag gebruiken in procedures of op enige andere manier tot sprake is van een onherroepelijke beslissing op bezwaar.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2018. Verzoeker is naar de zitting gekomen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1. Verzoekers hebben op 19 maart 2018 een verzoek om vernietiging van hun persoonsgegevens ingediend. Het gaat om de persoonsgegevens zoals die zijn vermeld in het schematisch overzicht verdachten / rechtspersonen in het algemeen draaiboek Canitas project september / oktober 2013 en in het preweegdocument “malafide / illegale hondenhandel” (hierna: de lijst). Verzoekers hebben dit verzoek gebaseerd op de Wbp.
Het karakter van deze procedure: een voorlopige voorziening
2. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Dat staat in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht, ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daarvoor is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de bodemzaak (in dit geval de beslissing op bezwaar). De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
Onverwijlde spoed?
3. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van onverwijlde spoed, omdat de lijst al onderdeel uitmaakt van verschillende procedures en verzoekers het verband tussen de lijst en de procedure bij de rechtbank over de invordering van een last onder dwangsom niet duidelijk hebben gemaakt. Verzoekers hebben betoogd dat de spoed erin is gelegen dat het college gebruik blijft maken van de lijst, waarvan zij vinden dat die niet correct is. Ook hebben verzoekers betoogd dat in de procedure over de invordering van de last onder dwangsom de lijst zal worden besproken. Verzoekers hebben gesteld dat in die procedure op korte termijn een zitting zal worden gehouden, omdat de behandeling op de zitting al een aantal keer is verplaatst. De voorzieningenrechter vindt voldoende duidelijk dat het college de lijst hangende de bezwaarprocedure blijft gebruiken en acht het belang van verzoekers bij het treffen van een voorlopige voorziening daarom voldoende spoedeisend.
Voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit
4. Het college heeft in het bestreden besluit een aantal redenen genoemd waarom wordt geweigerd om de persoonsgegevens van verzoekers te vernietigen. Het college heeft de lijst niet opgesteld, maar heeft de lijst gekregen bij het delen van informatie in RIEC-verband. Het college kan daarom niets zeggen over de manier waarop de persoonsgegevens op de lijst zijn verwerkt. Het college heeft ook gesteld dat de lijst noodzakelijk is voor de goede vervulling van de publiekrechtelijke taak en dat de lijst een mogelijk belangrijk bewijsmiddel is in de bestuursrechtelijke procedures die verzoekers aanhangig hebben gemaakte tegen overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het college heeft ook gewezen op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) waarin is overwogen dat het correctierecht in artikel 36 van de Wbp niet bedoeld is om gegevens, bestaande uit indrukken meningen conclusies, waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT0510). Verder heeft het college gesteld dat zij op grond van de Archiefwet de wettelijke plicht hebben om de lijst te bewaren, waardoor de persoonsgegevens niet uit de lijst mogen worden verwijderd. Ten slotte heeft het college gesteld dat verzoekers de lijst hebben verkregen op basis van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en dat betekent dat verstrekking van eenmaal op grond van de Wob openbaar gemaakte informatie daarna niet meer geweigerd kan worden met een beroep op de uitzonderingsgronden van artikel 10 van de Wob. De door verzoekers verzochte vernietiging zou er volgens het college aan in de weg staan dat anderen kennis kunnen nemen van dit openbare document.
5. Verzoekers hebben aangevoerd dat de lijst aantoonbaar onjuist is. Op de lijst in het algemeen draaiboek Canitas is de naam van verzoeker vermeld met daarbij de adresgegevens van zijn neef. Verzoekers hebben gesteld dat verzoeker niet in honden handelt, zodat hij niet op de lijst hoort te staan. Ook verzoekster staat op de lijst. Niet duidelijk is op basis van welke criteria een persoon op de lijst wordt geplaatst en of de lijst niet aan onbevoegden wordt verstrekt. Ook hebben verzoekers betoogd dat de lijst niet zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat die is gebaseerd op het aantal meldingen en geluiden vanuit burgers via onder meer social media. De vaak anonieme meldingen op social media zijn niet betrouwbaar en bovendien hebben verzoekers in 2011 aangifte gedaan van lasterverhalen op internet. Ook hebben zij gesteld dat er personen op de lijst staan die maar één keer een nestje pups hebben gehad en dat er een persoon op staat die al was geëmigreerd op het moment dat de lijst werd opgesteld.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat op 25 mei 2018 Verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (de Algemene verordening gegevensbescherming, hierna AVG) direct in werking is getreden, en dat op die datum de Wbp is vervallen. De situaties die worden genoemd in artikel 48 van de Uitvoeringswet AVG waarin het overgangsrecht is neergelegd, zijn hier niet aan de orde, zodat het college het bezwaar zal moeten toetsen aan de AVG, en dus niet meer aan de Wbp.
7. Het college heeft op de zitting gezegd dat de motivering van het bestreden besluit in bezwaar zal worden aangepast door de inwerkingtreding van de AVG. Ook heeft het college verklaard dat het standpunt dat de Archiefwet en de Wob in de weg staan aan vernietiging van de persoonsgegevens, niet wordt gehandhaafd. De weigering om de persoonsgegevens te vernietigen, zal het college handhaven in bezwaar. Hierbij zal het college het verzoek om vernietiging lezen als een verzoek op grond van artikel 17 van de AVG, waarin het recht op gegevenswissing is opgenomen. Omdat het college de lijst nodig heeft als bewijsmiddel in de verschillende procedures tussen de gemeente Bladel en verzoekers, leidt toepassing van artikel 17 van de AVG volgens het college niet tot inwilliging van het verzoek om gegevenswissing.
8. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter merkt het college het verzoek terecht aan als verzoek om gegevenswissing op grond van artikel 17 van de AVG. In artikel 17, eerste lid, van de AVG is vermeld dat de betrokkene in een aantal gevallen het recht heeft om van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van zijn persoonsgegevens te krijgen en dat de verwerkingsverantwoordelijke verplicht is om persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen. Uitzondering op dit recht wordt in het derde lid onder meer gemaakt als verwerking nodig is voor het instellen, uitoefenen of onderbouwen van een rechtsvordering (onder e). Partijen zijn het erover eens dat de lijst wordt gebruikt als mogelijk bewijsmiddel in procedures tussen de gemeente en verzoekers. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet dit worden gezien als het onderbouwen van een rechtsvordering. Dit betekent dat deze uitzondering op het recht om gegevenswissing van toepassing is en dat het verzoek ook onder de AVG niet voor inwilliging in aanmerking komt. De voorzieningenrechter laat bij dit oordeel in het midden of het verzoek valt onder één van de gevallen die worden vermeld in het eerste lid van artikel 17.
9. Voor zover het verzoek om vernietiging van de persoonsgegevens zou kunnen worden opgevat als een verzoek op grond van artikel 18, eerste lid, onder a, van de AVG waarin het recht is vermeld om als de juistheid van de persoonsgegevens wordt betwist door de betrokkene van de verwerkingsverantwoordelijke de beperking van de verwerking te krijgen gedurende een periode die de verwerkingsverantwoordelijke in staat stelt om de juistheid van de persoonsgegevens te controleren, leidt dat naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter ook niet tot inwilliging van het verzoek. Ook in dit artikel is een uitzondering gemaakt op het recht op beperking van de verwerking voor het instellen, uitoefenen of onderbouwen van een rechtsvordering.
Conclusie
10. Vorenstaande betekent dat het bestreden besluit naar verwachting in stand zal blijven in bezwaar. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter gaat er hierbij van uit dat verzoekers de gelegenheid krijgen om in de procedures waarin de lijst wordt gebruikt, de juistheid van die lijst ter discussie te stellen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Dworakowski - Kelders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.C.J. Kohl. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 juli 2018.
De griffier is verhinderd voorzieningenrechter
de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.