ECLI:NL:RBOBR:2018:3311

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
01/860093-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in ontuchtzaak met minderjarige op basis van onvoldoende bewijs

Op 10 juli 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte ontucht heeft gepleegd met een persoon die de leeftijd van 16 jaren maar nog niet de leeftijd van 18 jaren had bereikt. De verdachte was aangeklaagd voor het zoenen van het slachtoffer en het brengen van zijn penis in de vagina van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat uit het dossier niet kon worden vastgesteld dat de verdachte met het slachtoffer had getongzoend, ondanks de verklaring van de verdachte dat hij het slachtoffer op de mond had gezoend. De rechtbank overwoog dat het zoenen op de mond niet als een ontuchtige handeling kan worden aangemerkt volgens artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht.

De zaak was aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 mei 2018, en het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 26 juni 2018. De officier van justitie had zich beroepen op WhatsApp-gesprekken en zendmastgegevens om aan te tonen dat de verdachte in de periode van 26 december 2014 tot en met 13 januari 2015 meerdere keren met het slachtoffer samen was geweest. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat er geen seksueel contact had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat, zelfs als er uit de WhatsApp-berichten zou kunnen worden afgeleid dat er seksueel contact was geweest, niet kon worden vastgesteld dat dit op de wijze was gegaan zoals in de tenlastelegging was omschreven. Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860093-17
Datum uitspraak: 10 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1977] ,
wonende te [postcode] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 mei 2018.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 17 december 2014 tot en met 1 februari 2015 te Oss, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ontucht heeft gepleegd met een persoon, genaamd [slachtoffer] (geboren op [1997] ), die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en welke persoon de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, welke ontucht telkens bestond uit:
- (tong)zoenen van die [slachtoffer] en/of;
- brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] .

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Ze beroept zich daarbij op de inhoud van de WhatsApp-gesprekken tussen verdachte en het slachtoffer, in combinatie met de zendmastgegevens van de telefoon van verdachte en het slachtoffer in de periode van 26 december 2014 tot en met 13 januari 2015. Hieruit is volgens de officier van justitie op te maken dat verdachte in elk geval vijfmaal in voornoemde periode met het slachtoffer samen is geweest. Ook heeft er veelvuldig telefonisch contact plaatsgevonden, waarbij het initiatief van verdachte is uitgegaan.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Verdachte heeft verklaard dat hij diverse keren met het slachtoffer heeft afgesproken. Hij heeft onder andere met haar geknuffeld en haar geld gegeven. Omdat hij geen lust voelde zou er geen seks hebben plaatsgevonden.
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraak.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte met het slachtoffer heeft getongzoend. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer op de mond heeft gezoend. De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het zoenen op de mond niet uit het dossier blijkt dat dit als ontuchtige handeling is aan te merken in de zin van artikel 248b Sr.
Op 5 januari 2015 heeft verdachte meerdere WhatsApp-berichten gestuurd naar het slachtoffer. Hierin heeft hij aangegeven dat hij bij de dokter is geweest en het slachtoffer zich ook moet laten testen. Verdachte heeft voorts gemeld dat hij zeer waarschijnlijk toch een soa zou hebben. Vervolgens heeft hij het volgende bericht gestuurd: “
Wel doen plzzzz! Heb altijd veilig gedaan behalve met jou 1x khoop dat je echt hiermee gaar stoppen te gevaarlijk! (…)”
De rechtbank overweegt dat ook al zou uit deze WhatsApp-berichten tussen verdachte en het slachtoffer kunnen worden afgeleid dat er wel degelijk seksueel contact is geweest tussen hen, dan nog kan niet worden vastgesteld dat het op de wijze is gegaan zoals in de tenlastelegging is omschreven, te weten het brengen van de penis van verdachte in de vagina van het slachtoffer.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.C.E. Winfield, voorzitter,
mr. W. Brouwer en mr. C.M. Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.J. Huijskens, griffier,
en is uitgesproken op 10 juli 2018.