ECLI:NL:RBOBR:2018:319
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Sluiting van een coffeeshop wegens overtreding van het handelsvoorraadcriterium van de Opiumwet
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de burgemeester van de gemeente Eindhoven en de exploitant van een coffeeshop. De burgemeester had besloten de coffeeshop voor 360 dagen te sluiten vanwege een overtreding van het handelsvoorraadcriterium van de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om deze sluiting op te leggen, omdat er een directe relatie bestond tussen de in de woning van de exploitant aangetroffen softdrugs en de coffeeshop. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter, waarin was vastgesteld dat er tijdens een doorzoeking in de woning van de exploitant een aanzienlijke hoeveelheid drugs was aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester op basis van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was om de sluiting van de coffeeshop te handhaven, ondanks de argumenten van de exploitant dat de aangetroffen drugs niet als rechtmatig verkregen bewijs konden worden aangemerkt.
De rechtbank behandelde ook de stelling van de exploitant dat het beleid van de burgemeester onredelijk was, omdat handelingen buiten de coffeeshop onder het beleid vielen. De rechtbank oordeelde dat het beleid van de burgemeester in overeenstemming was met de wet en dat er voldoende rekening was gehouden met de belangen van de exploitant. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de exploitant dat de sluiting enkel een punitief karakter had, en stelde vast dat de sluiting bedoeld was om de loop naar de coffeeshop te stoppen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de exploitant ongegrond en bevestigde de sluiting van de coffeeshop.