In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die een affectieve relatie hebben gehad en gezamenlijk ouderlijk gezag uitoefenen over hun minderjarige zoon. De man, die het eenhoofdig gezag heeft over zijn 17-jarige dochter uit een eerdere relatie, vorderde dat de vrouw zijn dochter terug zou brengen naar hem. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen, waarbij het belang van het kind voorop stond.
De man had zijn dochter na een uithuisplaatsing bij haar biologische moeder op 3-jarige leeftijd bij zich genomen, maar op 4 februari 2018 was zij bij de vrouw gaan wonen. De man vorderde dat de vrouw zijn dochter binnen zeven dagen zou terugbrengen, met een dwangsom als drukmiddel. De vrouw voerde verweer en stelde dat de dochter behoefte had aan begeleiding en dat het in haar belang was om voorlopig bij haar te blijven.
De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel de man het gezag heeft, de wensen en gevoelens van de 17-jarige dochter zwaar wogen. Tijdens een kinderverhoor had zij duidelijk gemaakt dat zij niet terug wilde naar de man, maar wel contact met hem wilde onder begeleiding van hulpverlenende instanties. De voorzieningenrechter concludeerde dat het in het belang van de dochter was om voorlopig bij de vrouw te blijven en dat de vordering van de man moest worden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.