ECLI:NL:RBOBR:2018:296

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
22 januari 2018
Zaaknummer
C/01/328024 / KG ZA 17-721
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van bevoegdheid bij erfafscheiding en de gevolgen voor eigendomsrechten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, heeft eiser, eigenaar van een perceel met een nieuwbouwwoning, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, die eigenaar zijn van een aangrenzend braakliggend terrein. Eiser vorderde de verwijdering van door gedaagden geplaatste aluminium palen en een hek, die volgens hem onrechtmatig waren geplaatst en hinder veroorzaakten. De procedure begon met een dagvaarding op 29 november 2017, gevolgd door een mondelinge behandeling en een plaatsopneming door de voorzieningenrechter. Tijdens de behandeling werd duidelijk dat de palen aanvankelijk deels op het perceel van eiser stonden, maar inmiddels volledig op het perceel van gedaagden waren verplaatst.

De rechtbank oordeelde dat gedaagden op grond van artikel 5:48 BW bevoegd zijn om hun erf af te sluiten, maar dat deze bevoegdheid niet misbruikt mag worden. Eiser stelde dat de palen hinderlijk waren en het aanzicht van zijn woning aantastten. De voorzieningenrechter concludeerde dat er sprake was van een onevenredigheid tussen de belangen van partijen. Gedaagden werden veroordeeld om de hoogte van de palen terug te brengen tot de hoogte die in de omgevingsvergunning was toegestaan, maar de vordering tot volledige verwijdering van de palen werd afgewezen. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/328024 / KG ZA 17-721
Vonnis in kort geding van 19 januari 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. B.F.H.L. van Campfort te Eindhoven,
tegen

1.[gedaagde sub 1]

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. G.R.A.G. Goorts te Deurne.
Eiser zal hierna [eiser] genoemd worden.
Gedaagden zullen gezamenlijk [gedaagden sub 1 en 2] (enkelvoud) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 29 november 2017 met 16 producties
  • de brief van mr. Van Campfort d.d. 14 december 2017 met producties 17 tot en met 19
  • de brief van mr. Goorts d.d. 2 januari 2018 met 18 producties
  • de mondelinge behandeling
  • de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling door mr. Van Campfort overgelegde foto’s
  • de pleitnota van mr. Goorts.
1.2.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft een plaatsopneming door de voorzieningenrechter plaatsgevonden in bijzijn van de griffier. Partijen en hun advocaten waren daarbij ook aanwezig. Tijdens de plaatsopneming heeft [eiser] aangegeven dat hij er geen bezwaar meer tegen heeft als [gedaagden sub 1 en 2] op zijn perceel een aantal paarden gaat houden.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van het perceel gelegen aan het adres de [adres] , kadastraal bekend [kadastraal nummer] . [eiser] heeft op het perceel een nieuwbouwwoning met garage gerealiseerd.
2.2.
[gedaagden sub 1 en 2] is eigenaar van een aangrenzend perceel braakliggend terrein, kadastraal bekend [kadastraal nummer] .
2.3.
Uit een kadastrale grensreconstructie is gebleken dat de dakgoot van de op het perceel van [eiser] gerealiseerde garage deels over het perceel van [gedaagden sub 1 en 2] hangt.
2.4.
Bij vonnis van 15 november 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant onder meer voor recht verklaard dat [eiser] daarmee onrechtmatig handelt jegens [gedaagden sub 1 en 2] door inbreuk te maken op zijn eigendomsrecht. [gedaagden sub 1 en 2] is door de rechtbank veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan het vestigen van een erfdienstbaarheid in die zin dat de bestaande toestand met betrekking tot de overbouw van de garage van [eiser] gehandhaafd blijft voor onbepaalde tijd, tegen betaling door [eiser] aan [gedaagden sub 1 en 2] van een bedrag van € 500,-- aan schadeloosstelling.
2.5.
[gedaagden sub 1 en 2] heeft tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof 's‑Hertogenbosch. Het hof heeft nog geen arrest gewezen.
2.6.
Eind september 2017 heeft [gedaagden sub 1 en 2] langs de erfgrens met het perceel van [eiser] en langs de door [eiser] ter plaatse aangebrachte erfafscheiding aluminium palen in de grond geplaatst. De palen staken aanvankelijk zo’n drie meter boven de grond uit. [gedaagden sub 1 en 2] is voornemens om tussen de palen gaas aan te brengen om daarmee een eigen erfafscheiding te realiseren. Aan de voorzijde van zijn perceel, waar deze grenst aan de openbare weg, heeft [gedaagden sub 1 en 2] een hek met afsluitbare poort geplaatst om zijn erf af te sluiten.
2.7.
Bij brief van zijn advocaat d.d. 12 oktober 2017 heeft [eiser] [gedaagden sub 1 en 2] gesommeerd om de volgens [eiser] illegale bouwwerken, te weten de palen en het hekwerk met poort, af te breken.
2.8.
Bij e-mail van 14 oktober 2017 heeft [gedaagden sub 1 en 2] aan [eiser] bericht dat zij de het perceel wenst te gaan gebruiken als paardenwei en dat de erfafscheiding conform de te ontvangen vergunning zal worden gemaakt.
2.9.
Bij brief van zijn advocaat d.d. 16 oktober 2017 heeft [eiser] bij de gemeente een verzoek tot bestuursrechtelijke handhaving ingediend.
2.10.
Na door de gemeente te zijn gewezen op de noodzaak van een omgevingsvergunning heeft [gedaagden sub 1 en 2] de bouwwerkzaamheden stilgelegd.
2.11.
Op 19 oktober 2017 heeft [gedaagden sub 1 en 2] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een erfafscheiding met een hoogte van twee meter.
2.12.
Bij brief van 22 november 2017 heeft de gemeente aan [gedaagden sub 1 en 2] bericht dat de situatie vergunbaar was.
2.13.
Op 29 november 2017 heeft [eiser] de dagvaarding in dit kort geding uitgebracht.
2.14.
Bij besluit van 4 december 2017 heeft de gemeente aan [gedaagden sub 1 en 2] de omgevingsvergunning verleend.
2.15.
[gedaagden sub 1 en 2] heeft de poort aan de voorzijde vervolgens vervangen en daarmee de hoogte teruggebracht tot één meter. Ook heeft [gedaagden sub 1 en 2] een aantal van de aluminium palen verplaatst waardoor deze verder van de erfafscheiding van [eiser] zijn komen te staan. Vast staat dat geen van de palen thans (nog) op het perceel van [eiser] staan.
2.16.
[gedaagden sub 1 en 2] heeft de palen aan de voorzijde [eiser] , tot de rooilijn en naast de oprit van [eiser] , ingekort. De huidige situatie is daardoor aldus dat de palen tot de rooilijn ruim een meter boven de grond uitsteken en de palen vanaf de rooilijn meer dan twee meter, waarvan de meeste zelfs rond de drie meter.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat:
I. [gedaagden sub 1 en 2] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis zijn op het perceel van [eiser] staande en verankerde (gedeelten van een) erfafscheiding te verwijderen, verwijderd te houden en aldaar niets anders op te bouwen of te plaatsen en voorts om de op zijn eigen perceel staande en verankerde (gedeelten van een) erfafscheiding volledig af te breken, afgebroken te houden en geen andere onrechtmatige bouwwerken en/of (gedeelten van een) erfafscheiding op te bouwen of te plaatsen, een en ander op straffe van een dwangsom van 5 500,-- per dag of gedeelte daarvan;
II. [gedaagden sub 1 en 2] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
III. [gedaagden sub 1 en 2] te veroordelen in de nakosten.
3.2.
[eiser] legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
[gedaagden sub 1 en 2] handelt onrechtmatig jegens [eiser] . De door [gedaagden sub 1 en 2] geplaatste palen zijn veel hoger dan door de vergunning is toegestaan. [eiser] ondervindt daar hinder van. De palen doen namelijk in vergaande mate afbreuk aan het aanzicht van de woning van [eiser] vanaf zijn perceel.
Een aantal van de palen was door [gedaagden sub 1 en 2] bovendien geplaatst op het perceel van [eiser] . Pas na het uitbrengen van de dagvaarding in dit kort geding heeft [gedaagden sub 1 en 2] de palen verplaatst naar zijn eigen perceel.
[gedaagden sub 1 en 2] heeft de palen enkel geplaatst om [eiser] te pesten.
3.3.
[gedaagden sub 1 en 2] voert daartegen, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
Van onrechtmatig handelen door [gedaagden sub 1 en 2] is geen sprake. Het enkel plaatsen van de palen is niet vergunningplichtig omdat geen sprake is van een bouwwerk. Bovendien is achteraf een omgevingsvergunning aan [gedaagden sub 1 en 2] verleend, zodat ook om die reden geen sprake is van onrechtmatig handelen.
[gedaagden sub 1 en 2] betwist dat de palen in ernstige mate afbreuk doen aan het aanzicht van de woning van [eiser] . De Welstand- en erfgoedcommissie heeft positief geadviseerd over de door [gedaagden sub 1 en 2] te plaatsen erfafscheiding. [eiser] heeft zelf bovendien ook zijn tuin omgeven met een hoge, dichte erfafscheiding.
Het ontbreekt [eiser] ook aan voldoende spoedeisend belang.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft voldoende spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening, die ertoe strekt dat een in zijn ogen onrechtmatige situatie wordt beëindigd. [eiser] stelt dat in aanzienlijke mate afbreuk wordt gedaan aan het aanzicht van zijn woning.
4.2.
Het gaat in dit kort geding om de aluminium palen die [gedaagden sub 1 en 2] heeft geplaatst langs de erfgrens met het perceel van [eiser] en het hek met poort dat [gedaagden sub 1 en 2] aan de voorzijde van zijn perceel heeft geplaatst waar het perceel aan de openbare weg grenst. [eiser] vordert verwijdering daarvan. Thans is niet langer in geschil dat alle palen volledig op het perceel van [gedaagden sub 1 en 2] en niet (meer) op het perceel van [eiser] staan. Dat betekent dat [eiser] geen belang (meer) heeft bij zijn vordering voor zover die ertoe strekt dat [gedaagden sub 1 en 2] de palen van het perceel van [eiser] verwijdert. Er bestaat thans ook geen aanleiding om te veronderstellen dat [gedaagden sub 1 en 2] de perceelgrens in de (nabije) toekomst niet zal respecteren bij het verder afwerken van de erfafscheiding ( [gedaagden sub 1 en 2] wil tussen de palen gaas aanbrengen). Voor zover al moet worden aangenomen dat een aantal van de palen door [gedaagden sub 1 en 2] in eerste instantie aan de verkeerde kant van de erfgrens en dus op het perceel van [eiser] was geplaatst – hetgeen door [gedaagden sub 1 en 2] wordt betwist – dan is onvoldoende aannemelijk geworden dat [gedaagden sub 1 en 2] dit opzettelijk heeft gedaan. Vast staat dat [gedaagden sub 1 en 2] een aantal van de palen heeft verplaatst om zo verdere discussie met [eiser] daarover te vermijden. Dit onderdeel van de vordering zal daarom reeds om die reden worden afgewezen.
4.3.
Vervolgens is aan de orde de vraag of [gedaagden sub 1 en 2] de palen en het hek met de poort van zijn eigen perceel moet verwijderen. Uitgangspunt bij beantwoording van die vraag is dat [gedaagden sub 1 en 2] op grond van artikel 5:48 Burgerlijk Wetboek (BW) als eigenaar bevoegd is om zijn erf af te sluiten. [eiser] zal dus in beginsel moeten dulden dat [gedaagden sub 1 en 2] een erfafscheiding plaatst. Dat betekent echter niet dat [gedaagden sub 1 en 2] volledig vrij spel heeft en geen rekening hoeft te houden met de belangen van [eiser] .
Artikel 3:13 lid 1 BW bepaalt immers dat degene aan wie een bevoegdheid toekomt, deze niet kan inroepen voor zover die bevoegdheid wordt misbruikt. Daaraan dienen in het geval van uitoefening van de in artikel 5:48 BW gegeven bevoegdheid hoge eisen te worden gesteld (vgl. Hof Arnhem 3 november 1992, NJkort 1993/8). Het enkele feit dat [eiser] zelf een erfafscheiding ter plaatse heeft aangebracht is dan ook onvoldoende om misbruik van bevoegdheid aan te nemen.
4.4.
Blijkens artikel 3:13 lid 2 BW kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Die situatie doet zich hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor. [eiser] ondervindt hinder van de hoge palen die inmiddels al bijna vier maanden tot ruim een meter boven zijn eigen erfafscheiding uitsteken. Het aanzicht van zijn nieuwbouwwoning wordt daardoor aangetast en het uitzicht vanuit zijn woning en tuin wordt belemmerd. [eiser] wordt aldus in zijn woongenot beperkt. Daar staat tegenover dat [gedaagden sub 1 en 2] geen redelijk belang lijkt te hebben bij palen met de hoogte zoals zij die op dit moment hebben. [gedaagden sub 1 en 2] heeft verklaard dat hij de erfafscheiding in overeenstemming met de verleende omgevingsvergunning zal maken. Dat betekent een hoogte van één meter tot de rooilijn en daarachter een hoogte van twee meter. De palen zullen dus hoe dan ook moeten worden ingekort.
4.5.
[gedaagden sub 1 en 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het noodzakelijk is om daarmee te wachten tot het gaas tussen de palen is aangebracht. En indien die volgorde al noodzakelijk of wenselijk zou zijn voor [gedaagden sub 1 en 2] , dan geldt dat het de voorzieningenrechter voorshands weinig bezwaarlijk voorkomt dat [gedaagden sub 1 en 2] de palen tijdelijk uit de grond haalt en weer terugzet op het moment dat hij het gaas daadwerkelijk gaat aanbrengen om dan vervolgens meteen de palen in te korten. Van belang in dat kader is dat thans onduidelijk is wanneer [gedaagden sub 1 en 2] van plan is om dat te gaan doen. Slotsom is dat sprake is van een dergelijke onevenredigheid van de belangen van partijen, dat [gedaagden sub 1 en 2] in redelijkheid niet tot de uitoefening van zijn bevoegdheid had kunnen komen om palen van dergelijke hoogte te plaatsen.
4.6.
De voorzieningenrechter zal [gedaagden sub 1 en 2] daarom veroordelen om er binnen veertien na betekening van dit vonnis voor zorg te dragen dat de hoogte van de palen is teruggebracht tot de hoogte van de erfafscheiding waarvoor de omgevingsvergunning is verleend. [gedaagden sub 1 en 2] heeft alsdan voldoende gelegenheid om desgewenst eerst het gaas aan te brengen alvorens de palen in te korten. Voor een veroordeling om de palen volledig te verwijderen ziet de voorzieningenrechter onvoldoende grond.
4.7.
De vordering zal worden afgewezen voor zover die betrekking heeft op het hek met de poort aan de voorzijde van het perceel van [gedaagden sub 1 en 2] . Niet in geschil is dat de hoogte daarvan in overeenstemming is met de geldende regels (één meter, vergunningvrij). Bovendien valt niet in te zien dat [eiser] door de aanwezigheid van het hek en de poort in zijn belangen wordt geschaad.
4.8.
Voor het opleggen van een algeheel verbod om een de erfafscheiding op te bouwen bestaat evenmin voldoende grond. Zoals hierboven reeds is overwogen is [gedaagden sub 1 en 2] daartoe op grond van de wet immers bevoegd. De vordering tot een verbod om andere onrechtmatige bouwwerken te plaatsen acht de voorzieningenrechter te algemeen geformuleerd en onvoldoende concreet om te kunnen worden toegewezen. Bovendien bestaat thans geen concrete aanleiding om te veronderstellen dat [gedaagden sub 1 en 2] van plan is dergelijke bouwwerken te gaan realiseren.
4.9.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
4.10.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden sub 1 en 2] om ervoor zorg te dragen dat de hoogte van de door hem op zijn perceel ( [kadastraal nummer] ) langs de erfgrens met het perceel van [eiser] ( [kadastraal nummer] ) aangebrachte aluminium palen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zodanig is teruggebracht dat deze de maximale hoogte van de ter plaatste op grond van de op 4 december 2017 aan [gedaagden sub 1 en 2] verleende omgevingsvergunning te realiseren erfafscheiding niet overstijgt,
5.2.
veroordeelt [gedaagden sub 1 en 2] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.3.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2018.