ECLI:NL:RBOBR:2018:2921

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
01/845536-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor verboden wapenbezit na schieten met luchtdrukwapen

Op 14 juni 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling, bedreiging en mishandeling. De zaak was aanhangig gemaakt naar aanleiding van een incident op 28 augustus 2016, waarbij de verdachte met een luchtdrukwapen op kauwen schoot terwijl er op een nabijgelegen voetbalveld mensen aan het voetballen waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen opzet was, ook niet in voorwaardelijke zin, om de aangevers te raken, en heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling. Wel werd de verdachte veroordeeld voor verboden wapenbezit, omdat hij een valmes en knalpatronen in zijn bezit had. De rechtbank legde een geldboete op van € 310,-, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering vanwege de vrijspraak van de geweldsdelicten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch,
Team strafrecht
Parketnummer: 01/845536-16
Datum uitspraak: 14 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1954] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 april 2018.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 28 augustus 2016 te Uden, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (krachtig) luchtdrukwapen (FX Airguns, met [registratienummer] en [serienummer] ), althans met een daarop gelijkend voorwerp, meermalen althans eenmaal, in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 28 augustus 2016 te Uden, althans in Nederland, opzettelijk heeft mishandeld een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door meermalen althans eenmaal, met een (krachtig) luchtdrukwapen (FX Airguns, met [registratienummer] en [serienummer] ), kogel(s) af te vuren, waardoor voornoemd slachtoffer letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij, op of omstreeks 28 augustus 2016 te Uden, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een (krachtig) luchtdrukwapen (FX Airguns, met [registratienummer] en [serienummer] ), althans met een daarop gelijkend voorwerp, meermalen althans eenmaal, in de richting van die [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 28 augustus 2016 te Uden, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (krachtig) luchtdrukwapen (FX Airguns, met [registratienummer] en [serienummer] ), althans met een daarop gelijkend voorwerp, meermalen althans eenmaal, in de richting van die [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 28 augustus 2016 te Uden, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een (krachtig) luchtdrukwapen (FX Airguns, met [registratienummer] en [serienummer] ), althans met een daarop gelijkend voorwerp, meermalen althans eenmaal, in de richting van die [slachtoffer 3] geschoten;
3.
hij, op of omstreeks 28 augustus 2016 te Uden, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (krachtig) luchtdrukwapen (FX Airguns, met [registratienummer] en [serienummer] ), althans met een daarop gelijkend voorwerp, meermalen althans eenmaal, in de richting van die [slachtoffer 3] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 28 augustus 2016 te Uden, althans in Nederland, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een (krachtig) luchtdrukwapen (FX Airguns, met [registratienummer] en [serienummer] ), althans met een daarop gelijkend voorwerp, meermalen althans eenmaal, in de richting van die [slachtoffer 3] geschoten;
4.
hij, op of omstreeks 28 augustus 2016 te Uden, althans in Nederland, (een) wapen(s) van categorie I onder 1° en/of onder 7°, te weten:
- een luchtdrukwapen (merk FX Airguns, [serienummer] , kaliber 6.35 mm (.25)), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen en/of met een voor ontploffing bestemde voorwerp,
en/of
- een valmes,
voorhanden heeft gehad;
5.
hij, op of omstreeks 28 augustus 2016 te Uden, althans in Nederland, munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, althans munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III van die wet, te weten een hoeveelheid (12) knalpatronen (merk Umarex, kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.
T.a.v. feit 1, 2 en 3:
De officier van justitie heeft zich, conform het overgelegde op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Hiertoe is onder meer het navolgende aangevoerd. Dat verdachte op zondagmiddag 28 augustus 2016 met een luchtdrukwapen vanuit zijn woning heeft geschoten staat, gelet op de inhoud van het dossier, buiten discussie. Verdachte heeft met een luchtdrukwapen meerdere malen geschoten in de richting van een [voetbalveld] (een klein voetbalveld met kunstgras) terwijl er op dat moment een voetbaltoernooi gaande was. Hierbij werden twee personen, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , net niet geraakt, maar zij voelden en hoorden de projectielen langs hen heen vliegen. Bij [slachtoffer 2] is het projectiel zelfs langs zijn hoofd gevlogen. Eén persoon, [slachtoffer 1] , werd in zijn been geraakt door een projectiel. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een poging tot zware mishandeling ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en een poging tot doodslag ten aanzien van [slachtoffer 2] , nu er sprake is van voorwaardelijk opzet op het teweegbrengen van zwaar lichamelijk letsel respectievelijk op de dood. Door met een dergelijk wapen in de richting van personen te schieten is kans op het teweegbrengen van zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk te achten. De kans op de dood is eveneens aanmerkelijk te achten, te meer nu het projectiel langs het hoofd van [slachtoffer 2] is gevlogen. Ter onderbouwing van de aanmerkelijke kans op het teweegbrengen van zwaar lichamelijk letsel en het doden van een persoon als gevolg van de gedragingen van verdachte, heeft de officier van justitie gewezen op het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) alsmede de algemene ervaringsregels. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, waarbij de officier van justitie heeft gewezen op het gebruikte wapen, de schietrichting en de instelling van het vizier, kan voorts gesteld worden dat het handelen van verdachte zodanig gericht was op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] respectievelijk de dood van [slachtoffer 2] , dat hij zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans en deze risico’s ook heeft aanvaard.
T.a.v. feit 4 en 5:
Voorts kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte een valmes en munitie voorhanden heeft gehad, zoals ten laste gelegd onder 4 en 5. Verdachte dient partieel vrijgesproken te worden van het voorhanden hebben van een luchtdrukwapen dat sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, zoals ten laste gelegd onder 4. Hoewel er bij verdachte een luchtdrukwapen is aangetroffen, ontbreekt een rapportage waaruit blijkt dat en met welk concreet vuurwapen dit luchtdrukwapen een sprekende gelijkenis vertoont.
Het standpunt van de verdediging.
T.a.v. feit 1, 2 en 3:
De verdediging heeft, conform de overgelegde pleitnota, vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, nu van opzet op de poging tot zware mishandeling dan wel doodslag - ook in voorwaardelijke zin - geen sprake is. Van een aanmerkelijke kans op het teweegbrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel de dood is geen sprake en verdachte heeft deze kans ook niet willens en wetens aanvaard. Ook voor het subsidiair en, onder 2, meer subsidiair ten laste gelegde ontbreekt het opzet.
T.a.v. feit 4 en 5:
Ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
T.a.v. feit 1, 2 en 3:
Voor een bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is noodzakelijk dat verdachte met opzet heeft gehandeld. Het moet dan gaan om opzet op de dood (feit 2 primair), zwaar lichamelijk letsel (feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 primair) dan wel letsel of pijn (feit 1 subsidiair) Ook voor het onder 2 meer subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde, te weten bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling, is opzet vereist, kort gezegd op het bedreigende karakter van de gedraging en het op de hoogte zijn van de bedreigde.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat uit het dossier niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid is op te maken dat verdachte doelgericht op aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft geschoten.
Opzet op een bepaald gevolg kan echter ook worden aangenomen als sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, of anders gezegd om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is bovendien vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte ten minste tweemaal heeft geschoten met een krachtig luchtdrukgeweer. Verdachte heeft geschoten vanuit zijn woning, staande in de opening van de woonkamerdeur die toegang geeft tot het balkon. Verdachte schoot naar eigen zeggen op kauwen, die in een boom zaten op ongeveer dertig meter afstand van het balkon. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen.
De aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] waren ten tijde van de ten laste gelegde gedragingen bezig met een voetbaltoernooitje op het [voetbalveld] dat zich op ongeveer zeventig meter afstand van de woning/het balkon van verdachte bevindt. Aangevers hebben verklaard dat zij op dat moment bij de ingang van het [voetbalveld] stonden. Uit de in het dossier opgenomen foto’s is op te maken dat die ingang zich in het verlengde bevindt van de boom met bladeren waarin volgens verdachte de kauwen zaten. Verdachte heeft verklaard dat hij niet had gezien dat er mensen aan het voetballen waren op het [voetbalveld] .
Om tot een bewezenverklaring te komen, is ten minste vereist dat er een aanmerkelijke kans bestond dat verdachte, door op deze manier vanuit zijn woning met het luchtdrukgeweer te schieten, iemand bij het [voetbalveld] zou raken (en vervolgens zou doden of zwaar lichamelijk letsel dan wel pijn of letsel zou toebrengen) dan wel rakelings zou missen en vrees zou aanjagen. Voor zover die kans al aanmerkelijk was, moet verdachte zich ook bewust zijn geweest van die kans en die op de koop toe hebben genomen.
Uit het dossier is niet eenduidig op te maken hoeveel personen ten tijde van het ten laste gelegde bij de ingang van het [voetbalveld] en op het voetbalveld aanwezig waren en of zij op het moment van schieten voor verdachte zichtbaar waren of moeten zijn geweest. Deze factoren zijn wel van groot belang voor de beoordeling van de kans dat iemand zou worden geraakt, welke kans immers groter is naarmate zich meer personen ter plaatse bevinden, en voor de vaststelling van de bewustheid bij verdachte van die eventuele kans, aangezien daarvoor van belang is of verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van personen bij het [voetbalveld] .
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een aanmerkelijke kans als vereist voor een bewezenverklaring in enige vorm van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Dat verdachte een toevallig aanwezige persoon in het verlengde van de boom zou raken dan wel rakelings zou missen en vrees zou aanjagen, terwijl hij twee maal op kauwen in die boom aan het schieten was, ziet de rechtbank in de gegeven omstandigheden niet als een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid, nog daargelaten dat met het raken van een persoon zeker nog niet is gegeven dat die persoon ook zou overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Voor zover die kans al aanmerkelijk zou zijn te noemen, is niet komen vast te staan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard, nu verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft gezien dat personen op het [voetbalveld] aan het voetballen waren en onvoldoende bewijs voorhanden is om die verklaring als ongeloofwaardig ter zijde te schuiven.
De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde vrijspreken.
T.a.v. feit 4 en feit 5:
De rechtbank acht op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 28 augustus 2016 een valmes en munitie voorhanden heeft gehad, zoals ten laste gelegd onder feit 4, tweede gedachtestreepje, en feit 5. Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte een luchtdrukwapen voorhanden heeft gehad dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen en/of een voor ontploffing bestemd voorwerp, zoals ten laste gelegd onder feit 4, eerste gedachtestreepje, nu het dossier er geen blijk van geeft met welk concreet vuurwapen of voorwerp het bij verdachte aangetroffen luchtdrukwapen een sprekende vergelijking vertoont. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook partieel worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
T.a.v. feit 4 [uitsluitend t.a.v. het valmes] en feit 5:
De hierna te noemen bewijsmiddelen maken deel uit van het dossier van de Politie, eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, dossiernummer 2016192696, afgesloten op 26 april 2017. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd dossier.

Verklaring verdachte,afgelegd ter terechtzitting d.d. 31 mei 2018

Relaas verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 augustus 2016 [genummerd 3.1.13]

Kennisgeving van inbeslagnemingd.d. 28 augustus 2016 [genummerd 2.1.16]

Relaas [verbalisant 3], proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 augustus 2016 [genummerd 2.1.13]

Relaas [verbalisant 4], proces-verbaal van beschrijving wapen d.d. 30 augustus 2016 [genummerd 3.1.15]

Relaas [verbalisant 4], proces-verbaal van beschrijving munitie d.d. 30 augustus 2016 [genummerd 3.1.17]

Relaas [verbalisant 4], proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 augustus 2016 [genummerd 3.1.19]

Relaas [verbalisant 5], proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 6 december 2016 [zonder nummering]
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Feit 4:op 28 augustus 2016 te Uden, een wapen van categorie I onder 1°, te weten:
- een valmes,
voorhanden heeft gehad.
Feit 5:op 28 augustus 2016 te Uden, munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten een hoeveelheid (12) knalpatronen (merk Umarex, kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van de straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten alsmede de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten opgelegd dient te worden een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds heeft doorgebracht in voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de omstandigheid dat verdachte spijt heeft betuigd en de omstandigheid dat hij zijn medewerking heeft verleend aan het onderzoek. Voorts heeft de verdediging gewezen op de tijd die verstreken is sinds het plegen van de feiten en zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een schending van het in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn. In dit verband is opgemerkt dat verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis lange tijd in onzekerheid heeft verkeerd omtrent een eventuele verdere vervolging. Bovendien heeft het opstellen van de rapportage door het NFI onnodig lang op zich laten wachten, terwijl de verdediging de toegevoegde waarde van dit rapport niet inziet. Ook is de geplande realisatiedatum van het adviesrapport van de reclassering wegens onduidelijke redenen met een jaar overschreden. De verdediging heeft verzocht af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de duur van het reeds ondergane voorarrest te boven gaat en heeft bepleit aan verdachte op te leggen een taakstraf en/of een voorwaardelijke straf met een proeftijd van twee jaar.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
De rechtbank stelt voorop dat de strafoplegging sterk wordt gekleurd doordat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van de onder 1, 2 en 3 in verschillende varianten ten laste gelegde geweldsdelicten. Al hetgeen de rechtbank ten aanzien van de straftoemeting overweegt, moet in het licht worden gezien van de bewezenverklaring in deze zaak, te weten het bezit van een verboden valmes en verboden munitie.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voorts houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon van verdachte en diens persoonlijke omstandigheden. Daarnaast heeft de rechtbank bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Strafverzwarende omstandigheden
Verdachte heeft gehandeld in strijd met de Wet Wapens en Munitie nu hij een valmes en 12 knalpatronen voorhanden heeft gehad. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het onbevoegd voorhanden hebben van een wapen maakt dan ook een ernstige inbreuk op de rechtsorde en brengt een onaanvaardbaar risico met zich voor de veiligheid van personen. Dit handelen moet daarom worden tegengegaan door hier streng tegen op te treden.
Strafmatigende omstandigheden
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de omstandigheid dat de door verdachte gepleegde strafbare feiten, gelet op de persoon van verdachte, kennelijk gezien moeten worden als een eenmalige misstap. Verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij de ernst van de door hem gepleegde feiten en de onaanvaardbaarheid van de risico’s die hij heeft genomen, inziet. Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte de gepleegde strafbare feiten in een vroeg stadium van het onderzoek heeft toegegeven, afstand heeft gedaan van alle wapens en munitie die hij voorhanden had en zijn volledige medewerking aan dat onderzoek heeft verleend. Daar komt bij dat sinds het tijdstip waarop de door hem gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM en overweegt daartoe als volgt. Elke verdachte heeft het recht op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen.
Deze termijn is in deze zaak gestart op 28 augustus 2016, de dag dat verdachte is aangehouden en voor het eerst werd gehoord door de politie. Het NFI heeft onderzoek verricht naar het luchtdrukwapen en de munitie en zij heeft hierover op 27 maart 2017 een rapportage opgesteld. Vervolgens heeft de politie op 26 april 2017 het einddossier opgemaakt in deze zaak. De reclassering heeft op 16 november 2017 nog een advies uitgebracht omtrent verdachte. De dagvaarding is uitgebracht op 25 april 2018 en betekend op 24 mei 2018.
Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar, kan niet worden gezegd dat de duur van de berechting in eerste aanleg, berekend vanaf 28 augustus 2016 tot en met de datum van uitspraak, inbreuk maakt op verdachtes recht op berechting binnen een redelijke termijn. Dat het opstellen van de rapportage door het NFI en daarmee het opmaken van het einddossier door de politie lange tijd op zich heeft laten wachten en dat verdachte na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis d.d. 31 augustus 2016 lange tijd niets heeft vernomen omtrent een eventuele verdere vervolging, maakt dit niet anders. Voorts deelt de rechtbank de mening van de raadsman, inhoudende dat de rapportage van het NFI niet van toegevoegde waarde zou zijn voor deze strafzaak, niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het recht van verdachte op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, niet is geschonden.
De strafsoort, strafmaat en strafmodaliteit
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. Die is immers mede gebaseerd op een bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten, terwijl de rechtbank verdachte van die feiten vrijspreekt. De straf die de rechtbank aan verdachte zal opleggen is in overeenstemming met voornoemde oriëntatiepunten, te weten: een geldboete van € 200,- ten aanzien van het voorhanden hebben van een valmes en een geldboete van € 110,- voor het voorhanden hebben van 12 knalpatronen, en brengt de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank ter zake van het voorhanden hebben van een valmes en 12 knalpatronen aan verdachte opleggen een geldboete van € 310,-, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voor het geval de verdachte de geldboete niet voldoet, zal de rechtbank bevelen dat aan hem vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de duur van zes dagen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij toegewezen dient te worden. Ten aanzien van de hoogte van het toe te wijzen schadebedrag heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag gematigd dient te worden, nu er geen sprake is geweest van opzet en verdachte slechts een gering inkomen heeft.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij een vordering heeft ingediend ten behoeve van de vergoeding van de materiële en immateriële schade die de benadeelde partij stelt te hebben geleden als gevolg van het door verdachte gepleegde strafbare feit, zoals ten laste gelegd onder feit 1.
De gevorderde materiële schadevergoeding bedraagt € 342,95 en ziet op de posten inkomensderving ad € 250,00, kleding ad € 37,95 en reiskosten ad € 55,00. De gevorderde immateriële schade bedraagt € 3.000,00.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 23, 24c, 57.
Wet wapens en munitie art. 2, 13, 26, 55.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
spreekt verdachte vrijvan de onder
feit 1 [primair en subsidiair],
feit 2 [primair, subsidiair en meer subsidiair]en
feit 3 [primair en subsidiair]ten laste gelegde feiten.
verklaart het ten laste gelegde onder
feit 4 en feit 5 bewezenzoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 4:

handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie
T.a.v. feit 5:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 4 en feit 5:

Geldboete van € 310,00subsidiair 6 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank waardeert een in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op
€ 50,-.
De rechtbank
heft ophet tegen verdachte verleende
bevel tot voorlopige hechtenismet ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 31 augustus 2016 reeds geschorst.
T.a.v. feit 1 [primair en subsidiair]:
 Verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijkin de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.G.J.M. van Ekert, voorzitter,
mr. W.C.E. Winfield en mr. T. Kraniotis, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.E.M. de Haas, griffier,
en is uitgesproken op 14 juni 2018.