ECLI:NL:RBOBR:2018:2755

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
18_861
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van vergunning op grond van de Wet natuurbescherming voor veehouderij in het kader van stikstofdepositie

Op 1 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en de Vereniging Leefmilieu, beide gevestigd te Nijmegen, tegen het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant. De zaak betreft de schorsing van een vergunning die op 7 maart 2017 was verleend aan een derde-partij voor het uitbreiden van een veehouderij in de gemeente Landerd, op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb). De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing toegewezen, omdat er aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de vergunning in het licht van de stikstofdepositie en de gevolgen daarvan voor de natuurwaarden.

De voorzieningenrechter heeft de schorsing van de vergunning gemotiveerd door te verwijzen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over het Programma Aanpak Stikstof (PAS). De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunde situatie nog niet is gerealiseerd en dat de toename van stikstofdepositie op hexagonen die voor meer dan 60% zijn benut, niet kan worden uitgesloten. Dit leidt tot de conclusie dat de vergunning geschorst moet worden totdat er meer duidelijkheid is over de gevolgen van de stikstofdepositie.

De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat het college van gedeputeerde staten het door verzoeksters betaalde griffierecht van € 333,- moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.002,-. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/861
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 juni 2018 in de zaak tussen
Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en de Vereniging Leefmilieu, beide te Nijmegen, verzoeksters
(gemachtigde: ir. A.K.M. van Hoof),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder

(gemachtigden: mr. A. Speekenbrink en ing. G. Leeuweke).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen
: [bedrijf], te [vestigingsplaats] , vergunninghoudster.

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan derde-partij een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet Natuurbescherming (Wnb) verleend voor het uitbreiden/wijzigen van een veehouderij aan de [adres] te [woonplaats] , in de gemeente Landerd.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 17/1151.
Bij brief van 9 april 2018 hebben verzoeksters de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 8 mei 2018 heeft verweerder gereageerd op het verzoek. Op 28 mei 2018 hebben verzoeksters nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2018. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens vergunninghoudster is niemand verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot de uitspraak op het beroep;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan verzoeksters te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.002,-, te betalen
aan verzoeksters.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Bij brief van 19 september 2017 heeft de rechtbank aangegeven dat de behandeling van het beroep worden aangehouden omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bij de uitspraken van 17 mei 2017, (ECLI:NL:RVS:2017:1259 en ECLI:NL:RVS:2017:1260, hierna: verwijzingsuitspraak), aan het Hof van Justitie van de Europese Unie een aantal prejudiciële vragen heeft gesteld. In deze vragen komt onder meer aan de orde of het Programma Aanpak Stikstof 2015 - 2021 (PAS) en de bijbehorende passende beoordeling in overeenstemming is met artikel 6, tweede en derde lid, van de Habitatrichtlijn.
3. Op 9 maart 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling uitspraak gedaan (ECLI:NL:RVS:2018:795) op een verzoek om voorlopige voorziening. Uit deze uitspraak kwam naar voren dat de werking van een vergunning geschorst kan worden voor het nog niet gerealiseerde gedeelte indien de depositie van stikstof van die activiteiten leidt tot een toename op een hexagoon waarvoor meer dan 60% van de beschikbare ontwikkelingsruimte in segment 2 van het PAS is uitgegeven. De buffer van 40% is op die plaatsen niet of niet meer volledig aanwezig. De verantwoordelijke ministers hebben het PAS nog niet verbeterd en aangevuld. Zolang dat niet is gebeurd, kan niet worden uitgesloten dat de toename van stikstofdepositie op die plaatsen nadelige of onomkeerbare gevolgen voor de natuurwaarden zal hebben.
4. Verzoeksters leggen aan het verzoek ten grondslag dat de vergunde situatie nog niet is gerealiseerd en dat realisatie van de vergunde bedrijfsvoering betekent dat er sprake is van een toename van deposities op hexagonen die voor meer dan 60% zijn benut voor wat betreft ontwikkelingsruimte. Dit is volgens verzoeksters een situatie zoals aan de orde in de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 9 maart 2018.
5. Voor het bestreden besluit geldt dat de projectbijdrages voor diverse Natura 2000-gebieden zijn berekend met behulp van het rekeninstrument Aerius.
6. In reactie op het verzoek om informatie heeft verweerder aangegeven dat [adres] te [woonplaats] zichtbaar is in de aan verzoeksters ter beschikking gestelde viewer. Er is sprake van toedeling van ontwikkelingsruimte op een of meerder hexagonen waarvan meer dan 60% ontwikkelingsruimte is benut. De vergunde situatie is nog niet gerealiseerd.
7. De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft in de uitspraak van 9 maart 2018 de voorwaarden gesteld in welke gevallen vooralsnog geen aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen. Het betreft de volgende vergunningen:
a. a) waarin ontwikkelingsruimte is toegedeeld voor een activiteit die leidt tot een toename van depositie op een hexagoon waarvoor meer dan 60% van de beschikbare ontwikkelingsruimte in segment 2 is uitgegeven en de activiteit geheel is gerealiseerd (d.w.z. de depositie die veroorzaakt kan worden door de vergunde activiteit vindt volledig plaats).
b) waarin ontwikkelingsruimte is toegedeeld voor een activiteit die een toename van depositie veroorzaakt op uitsluitend hexagonen waarvoor niet meer dan 60% van de ontwikkelingsruimte is uitgegeven.
c) die zonder toedeling van ontwikkelingsruimte zijn verleend.
8. De uitzonderingen b en c zijn hier niet aan de orde. Uit de viewer blijkt dat er als gevolg van het bestreden besluit ontwikkelingsruimte is toebedeeld op verschillende hexagonen waarvan inmiddels is gebleken dat meer dan 60% van de voor uitgifte in tijdvak 1 van de eerste PAS-periode gereserveerde ontwikkelingsruimte is benut. Voorts is gebleken dat de vergunde situatie nog niet is gerealiseerd.
9. Gelet op het overwogene ziet de voorzieningenrechter aanleiding de vergunning die ziet op 24.750 ouderdieren van vleeskuikens te schorsen.
10. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeksters het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
11. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeksters gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.