ECLI:NL:RBOBR:2018:2753

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
17_1604
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van illegaal gebouwde recreatiewoningen en het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke procedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 1 juni 2018, is de rechtbank geconfronteerd met een handhavingszaak met betrekking tot recreatiewoningen op het park 'De Rooye Asch' in Gemert-Bakel. De rechtbank heeft in totaal acht handhavingszaken behandeld, waarbij in één specifieke zaak (SHE 17/1809) de eisers een beroep deden op het vertrouwensbeginsel. De gemeente had in een brief uit 2010 aan de eisers bevestigd dat hun recreatiewoning legaal was, wat hen deed geloven dat zij geen verdere stappen hoefden te ondernemen voor legalisatie. De rechtbank oordeelde dat de eisers schade hadden geleden door deze mededeling, omdat zij, als zij in 2010 een omgevingsvergunning hadden aangevraagd, deze niet aan het Bouwbesluit 2012 maar aan de toen geldende regelgeving zouden hebben hoeven toetsen.

De rechtbank stelde vast dat de gemeente onvoldoende rekening had gehouden met deze situatie in het bestreden besluit en dat er een nieuwe belangenafweging moest plaatsvinden tussen de belangen van de eisers en die van de ontwikkelaar van het recreatiepark. De rechtbank benadrukte dat andere eisers in deze procedure geen beroep konden doen op de brief uit 2010, en dat sommige eisers, ondanks het feit dat zij al lange tijd in de recreatiewoningen woonden en gedoogbeschikkingen hadden, geen bouwvergunning hadden.

De rechtbank concludeerde dat de recreatiewoningen gelegaliseerd konden worden mits een omgevingsvergunning werd verleend, die dan aan het Bouwbesluit 2012 moest worden getoetst. De rechtbank erkende dat het aanpassen van de woningen aan de eisen van het Bouwbesluit kosten met zich mee zou brengen, maar dit zou niet moeten leiden tot een afzien van handhaving. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eisers ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/1604

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 juni 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Joosen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gemert-Bakel, verweerder
(gemachtigden: mr. P. Fermont en M. Karnata).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Wind Mee Recreatie B.V.

te Amsterdam (gemachtigden: [gemachtigden] ).

Procesverloop

In het besluit van 3 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een last onder bestuursdwang opgelegd om uiterlijk binnen drie maanden na de verzending van het de zonder vergunning gebouwde recreatiewoning op het perceel [het perceel] en de zonder omgevingsvergunning opgerichte bergingen en carports te verwijderen en verwijderd te houden. Hierbij heeft verweerder gezegd dat de kosten van het uitoefenen van de bestuursdwang op eiseres zullen worden verhaald.
In het besluit van 25 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres onder aanpassing van de motivering ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de begunstigingstermijn voor het verwijderen van de zonder omgevingsvergunning opgerichte bouwwerken verlengd tot vijf maanden na de verzenddatum van het bestreden besluit. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de uitspraak op het beroep.
De zaak is behandeld op 28 november 2017 samen met een aantal andere zaken. De gemachtigde van eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is verschenen bij zijn gemachtigden.
De zaak is aangehouden met het oog op onderhandelingen tussen partijen. Partijen hebben begin mei 2018 aangegeven dat zij een uitspraak willen hebben.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • Eiseres is sinds 11 september 2007 eigenaresse van het perceel [het perceel] en de zich daarop bevindende opstallen.
  • Op het perceel bevinden zich een recreatiewoning en een tweetal bergingen en carports. De recreatiewoning heeft een oppervlakte van meer dan 70 m2. De recreatiewoning is door de rechtsvoorgangers van eiseres gebouwd voor februari/maart 2002. Voor de bouw is geen vergunning verleend.
  • Op 21 juni 2013 heeft de derde-partij verweerder verzocht om op te treden tegen illegaal gebouwde recreatiewoningen en bijbehorende gebouwen op het park en tegen illegale permanente bewoning van deze woningen. Verweerder heeft een aantal handhavingsbesluiten genomen, waaronder het besluit gericht aan eiseres.
  • Het ter plaatse geldende bestemmingsplan is "De Rooye Asch 2013" (het bestemmingsplan). Het perceel van eisers heeft de bestemming "Recreatie-2". In de bijlage bij deze uitspraak staat een samenvatting van de relevante planregels.
  • Eiseres heeft op 26 mei 2017 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een recreatiewoning. Deze aanvraag is op 7 juni 2017 weer ingetrokken.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de bergingen en carports geen aangebouwde bijbehorende bouwwerken zijn met maximale oppervlakte van 12 m2 en niet voldoen aan de voorschriften van het bestemmingsplan. Verweerder is niet bereid om af te wijken van het bestemmingsplan en de bij het bestemmingsplan vastgestelde Beeldkwaliteitsplan “de Rooye Asch” op grond waarvan losstaande bijbehorende bouwwerken stedenbouwkundig dan wel ruimtelijk niet wenselijk worden geacht. De recreatiewoning voldoet aan de planregels, past binnen het bestemmingsplan en kan eventueel met een aanvraag om een omgevingsvergunning worden gelegaliseerd, indien wordt voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit 2012.
3.1
Eiseres heeft aangevoerd dat de recreatiewoning kan worden gelegaliseerd. Het recreatieverblijf kan worden aangemerkt als bestaande bouw in de zin van artikel 1.10 van de planvoorschriften en legalisering is op grond van artikel 6.2 sub b onder 6 mogelijk, waardoor alsnog de vraag kan worden beantwoord of er concreet zicht op legalisatie bestaat.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat hier geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie. Hiervoor moet een aanvraag voor een omgevingsvergunning zijn ingediend. Dat heeft eiseres gedaan, maar daarna heeft zij de aanvraag weer ingetrokken. Gelet op de oppervlakte van de recreatiewoning is er een omgevingsvergunning vereist om deze in stand te houden. Verweerder heeft aangegeven niet bereid te zijn om mee te werken aan afwijking van het bestemmingsplan voor de legalisering van de bijgebouwen op het perceel, dus ook hier ontbreekt zonder meer een concreet zicht op legalisatie. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.1
Eiseres heeft vervolgens aangevoerd dat handhavend optreden een schending van het vertrouwensbeginsel inhoudt. De recreatiewoning is niet in strijd met het bestemmingsplan. De recreatiewoning stond er al voor 19 februari 2002 en verweerder heeft pas op 3 oktober 2016 besloten handhavend op te treden. Tot slot wijst eiseres op een brief van verweerder van 12 maart 2010 waaruit blijkt dat de recreatiewoning legaal is.
4.2
Verweerder ziet het enkele tijdsverloop van 2002 tot 2016 niet als een bijzondere omstandigheid op grond waarvan van handhaving zou moeten worden afgezien. De brief van 12 maart 2010 is niet aan eiseres gericht en ziet niet op het recreatieverblijf van eiseres.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat door het enkele verstrijken van de tijd, verweerder niet wordt ontslagen van zijn handhavingsverplichting. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 november 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:3531). Weliswaar is de recreatiewoning niet in strijd met het bestemmingsplan, maar voor de bouw en het in stand houden van deze recreatiewoning is wel een omgevingsvergunning voor bouwen vereist. Dit biedt verweerder ook de mogelijkheid om zich ervan te verzekeren dat de recreatiewoning voldoet aan de veiligheids- en bruikbaarheidseisen uit het Bouwbesluit 2012.
4.4
De door eiseres genoemde brief van 12 maart 2010 is niet aan haar, maar aan derden gericht. De rechtbank heeft in de zaak van deze derden (SHE 17/1809) vandaag uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierin het volgende overwogen: ”De brief van 12 maart 2010 is ondertekend namens het college van burgemeester en wethouders en is daarmee een mededeling namens het bevoegde gezag. Het is de rechtbank niet helemaal duidelijk of de brief van 12 maart 2010 betrekking heeft op de huidige recreatiewoning van eisers of op een andere recreatiewoning waar eisers naar toe hadden willen verhuizen. Dat is echter niet zo belangrijk. In de brief van 12 maart 2010 wordt klip en klaar aangegeven dat de recreatiewoning legaal is. Eisers mochten er op basis van de brief op vertrouwen dat zij niets meer hoefden te doen om hun recreatiewoning te legaliseren, zoals het aanvragen van een omgevingsvergunning. De mededeling dat er geen bouwvergunning is afgegeven, maakt dit niet anders. Door de brief van 12 maart 2010 hebben eisers schade geleden. Als zij in 2010 wel een legaliserende omgevingsvergunning hadden aangevraagd, dan zou deze omgevingsvergunning niet zijn getoetst aan het Bouwbesluit 2012 maar aan de in 2010 geldende bouwregelgeving. Verweerder heeft dit onvoldoende beseft in het bestreden besluit.”
4.5
Dit wil echter niet zeggen dat eiseres, op basis van een niet aan haar gerichte brief over een andere recreatiewoning, er op mocht vertrouwen dat haar recreatiewoning legaal was, laat staan dat zij er van uit kon gaan dat zij geen bouwvergunning hoefde aan te vragen. Een brief kan alleen verwachtingen wekken bij degene aan wie de brief is gericht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Daarom is het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J.D. Streefkerk en mr. J.H.G van den Broek, leden, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.