ECLI:NL:RBOBR:2018:2739

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
SHE 17/1809
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving en legalisatie van recreatiewoningen in Gemert-Bakel met betrekking tot het vertrouwensbeginsel

In de uitspraak van 1 juni 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant zich gebogen over een handhavingszaak met betrekking tot recreatiewoningen op het park 'De Rooye Asch' in Gemert-Bakel. De rechtbank heeft in deze zaak, aangeduid met zaaknummer SHE 17/1809, geoordeeld over het beroep van eisers die zich beroepen op het vertrouwensbeginsel. In 2010 heeft de gemeente in een brief aan eisers aangegeven dat hun recreatiewoning legaal was, wat hen het vertrouwen gaf dat zij geen verdere stappen hoefden te ondernemen voor legalisatie. De rechtbank oordeelt dat deze mededeling hen schade heeft berokkend, omdat zij, indien zij in 2010 een omgevingsvergunning hadden aangevraagd, deze niet aan het Bouwbesluit 2012 maar aan de toen geldende regelgeving zouden hebben hoeven toetsen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente in het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eisers en dat er een nieuwe belangenafweging moet plaatsvinden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar herroept het primaire handhavingsbesluit niet. De gemeente moet een nieuw besluit nemen waarbij de belangen van zowel eisers als de derde-partij, Wind Mee Recreatie B.V., in overweging worden genomen. De rechtbank heeft ook bepaald dat het primaire besluit geschorst wordt tot zes weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit. Daarnaast is de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eisers.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke handhaving en de noodzaak voor een zorgvuldige belangenafweging door de overheid.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/1809

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 juni 2018 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gemert-Bakel, verweerder
(gemachtigden: mr. P. Fermont en M. Karnata).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Wind Mee Recreatie B.V.

te Amsterdam (gemachtigden: [gemachtigden] ).

Procesverloop

In het besluit van 21 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eisers een last onder bestuursdwang opgelegd om binnen zes maanden na dagtekening van het besluit de zonder vergunning gebouwde recreatiewoning met veranda op het perceel [het perceel] te verwijderen en verwijderd te houden.
In het besluit van 16 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers, onder aanpassing van de motivering, ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de begunstigingstermijn voor het verwijderen van de zonder omgevingsvergunning opgerichte recreatiewoning met veranda verlengd tot vijf maanden na de verzenddatum van het bestreden besluit.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op 25 oktober 2017 de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de uitspraak op het beroep.
De zaak is behandeld op 28 november 2017 samen met een aantal andere zaken. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is verschenen bij zijn gemachtigden.
De zaak is aangehouden met het oog op onderhandelingen tussen partijen. Partijen hebben begin mei 2018 aangegeven dat zij een uitspraak willen hebben.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • Eisers zijn sinds 14 september juni 2004 eigenaar van het perceel [het perceel] . Op dit perceel staat een recreatiewoning met aangebouwde veranda. De recreatiewoning heeft een oppervlakte van meer dan 70 m2. De recreatiewoning is door de rechtsvoorgangers van eisers gebouwd vóór februari/maart 2002. Voor de bouw is geen vergunning verleend.
  • Verweerder heeft aan eisers op 28 juli 2009 een persoonsgebonden gedoogbeschikking voor onbepaalde tijd verleend om de recreatiewoning permanent te mogen bewonen.
  • Op 21 juni 2013 heeft de derde-partij verweerder verzocht om op te treden tegen illegaal gebouwde recreatiewoningen en bijbehorende gebouwen op het park en tegen illegale permanente bewoning van deze woningen. Verweerder heeft een aantal handhavingsbesluiten genomen, waaronder het besluit gericht aan eisers.
  • Op 23 februari 2016 heeft verweerder aan eisers verteld dat een gestarte handhavingsprocedure in verband met de permanente bewoning van de recreatiewoning wordt gestaakt.
  • Het ter plaatse geldende bestemmingsplan is "De Rooye Asch 2013" (het bestemmingsplan). Het perceel van eisers heeft de bestemming "Recreatie-2". In de bijlage bij deze uitspraak staat een samenvatting van de relevante planregels.
2. Het primaire besluit ziet op verwijdering van de recreatiewoning met veranda, een permanente partytent en een afdak. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de recreatiewoning niet in strijd is met het bestemmingsplan. De overtreding (bouwen zonder bouwvergunning) kan worden gelegaliseerd door het aanvragen van een omgevingsvergunning. Dan moet wel worden voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. In het bestreden besluit wijkt verweerder af van het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie.
3. Niet in geschil is dat er voor de bouw van de recreatiewoning een bouwvergunning nodig was ten tijde van de bouw en dat er op dit moment nog steeds een omgevingsvergunning voor bouwen is vereist.
4.1
Eisers stellen zich op het standpunt dat in een brief van verweerder aan eisers van 12 maart 2010 zonder enig voorbehoud wordt verklaard dat de recreatiewoning legaal is en dat ze na lezing van de brief er op mochten vertrouwen dat zij niets meer hoefden te doen.
4.2
Verweerder stelt dat uit de brief van 12 maart 2010 niet kan worden afgeleid dat voor de recreatiewoning geen bouwvergunning hoeft te zijn verleend. Op basis van deze brief konden eisers er volgens verweerder evenmin op vertrouwen dat in de toekomst een bouwvergunning zou worden verleend of dat een bouwvergunning niet meer nodig zou zijn.
4.3
In de brief van 12 maart 2010 staat (voor zover van belang) het volgende: ”U wilt verhuizen naar het chalet dat is geplaatst op het kavel A26. Daarbij heeft u gevraagd of er voor dit chalet een bouwvergunning is verleend. Wij kunnen u meedelen dat voor het chalet geen bouwvergunning is afgegeven. Bij de behandeling van het bestemmingsplan Camping Rooye Asch bij de Raad van State is van gemeentewege wel aangegeven dat de in het bestemmingsplan bestaande kampeermiddelen en recreatiewoningen positief zijn bestemd. Anders gezegd het chalet is legaal. Ook de bepalingen van de groenstrook in het nieuwe bestemmingsplan brengen daar geen verandering in. Het college heeft aangegeven dat zij de bestaande bebouwing in deze groenstrook respecteert.”
4.4
De brief van 12 maart 2010 is ondertekend namens het college van burgemeester en wethouders en is daarmee een mededeling namens het bevoegd gezag. Het is de rechtbank niet helemaal duidelijk of de brief van 12 maart 2010 betrekking heeft op de huidige recreatiewoning van eisers of op een andere recreatiewoning waar eisers naar toe hadden willen verhuizen. Dat is echter niet zo belangrijk. In de brief van 12 maart 2010 wordt klip en klaar aangegeven dat de recreatiewoning legaal is. Eisers mochten er op basis van de brief op vertrouwen dat zij niets meer hoefden te doen om hun recreatiewoning te legaliseren, zoals het aanvragen van een omgevingsvergunning. De mededeling dat er geen bouwvergunning is afgegeven, maakt dit niet anders. Door de brief van 12 maart 2010 hebben eisers schade geleden. Als zij in 2010 wel een legaliserende omgevingsvergunning hadden aangevraagd, dan zou deze omgevingsvergunning niet zijn getoetst aan het Bouwbesluit 2012 maar aan de in 2010 geldende bouwregelgeving. Verweerder heeft dit onvoldoende beseft in het bestreden besluit. Deze beroepsgrond slaagt.
5.1
Eisers ontlenen ook vertrouwen aan de brief van 23 februari 2016. Hiermee laat verweerder volgens hen zien, dat tegen de recreatiewoning en de bewoning niet zou worden opgetreden. Volgens hen moet de zaak worden bezien in samenhang met de gedoogbeschikking en de brief van 12 maart 2010.
5.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de gedoogbeschikking van 28 juli 2009 voldoende duidelijk is dat deze alleen op het gebruik ziet en niet op het zonder vergunning bouwen of in stand laten van de woning.
5.3
Volgens de rechtbank kan uit de brief van 23 februari 2016 alleen maar worden afgeleid dat verweerder niet gaat optreden tegen de permanente bewoning door eisers, maar niet dat verweerder alle mogelijke overtredingen door de vingers ziet. Ook als de brief van 23 februari 2016 wordt bezien in samenhang met de gedoogbeschikking en de brief van 12 maart 2010, leidt dit niet tot een ander oordeel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om ook het primaire handhavingsbesluit te herroepen. Verweerder zal bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar de belangen van eisers en de belangen van de derde-partij moeten afwegen en moeten beslissen of hij de overtreding gedoogt of dat hij toch bestuursdwang toepast, al dan niet gelijktijdig met een schadevergoeding van eisers. De rechtbank zal wel het primaire schorsen tot en met zes weken na de bekendmaking van de nieuwe te nemen beslissing op bezwaar.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,00.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers, met inachtneming van deze uitspraak;
  • schorst het primaire besluit tot en met zes weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
  • € 1.503,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J.D. Streefkerk en mr. J.H.G van den Broek, leden, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2018.
griffier de voorzitter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Op grond van artikel 1.10 van de planregels wordt als bestaand/bestaande aangemerkt:
a. bestaande bouwwerken of bestaande werken, geen bouwwerken zijnde, zijn:
1. met vergunning opgericht/uitgevoerd of in aanbouw/uitvoering zijnde voor het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
2. vergunningsvrij opgericht/uitgevoerd of in aanbouw/uitvoering zijnde voor het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
3. vergund, maar niet in aanbouw/uitvoering genomen zijnde vóór het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
4. op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan aanwezig, zonder vergunning vóór de peildatum van 19 februari 2002 opgericht/uitgevoerd, waarbij sindsdien de strijdigheden met het vorige plan niet zijn vergroot;
b. bestaand gebruik is: feitelijk legaal gebruik op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
Op grond van artikel 6.2, onder b sub 4 van de planregels mag de grondoppervlakte van een recreatieverblijf maximaal 60 m² bedragen. Op grond van artikel 6.2, onder c sub 1 en 2 zijn vrijstaande bijgebouwen niet toegestaan en mag er maximaal één aangebouwd bijbehorend bouwwerk zijn met een maximale oppervlakte van 12 m².
Op grond van artikel 6.2, aanhef en onder b sub 6 gelden voor recreatieverblijven indien en voor zover bestaande maten meer (respectievelijk minder) bedragen dan de onder sub 2 tot en met 5 genoemde maxima (respectievelijk minima) voor het betreffende perceel de maten, zoals aanwezig in de bestaande situatie als maatgevend, mits de mate van overschrijding (respectievelijk onderschrijding) niet toeneemt.
Op grond van artikel 14.1 van de planregels gelden ten aanzien van bouwwerken de volgende overgangsbepalingen:
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
a. Eenmalig kan ontheffing worden verleend van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
b. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.