ECLI:NL:RBOBR:2018:2104

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
C/01/331089 / KG ZA 18-90
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning in kort geding wegens illegale prostitutie activiteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 april 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woonbedrijf SWS.HHVL (eiseres) en de stichting Voor Inkomensbeheer en Bewindvoering Saldo Plus (gedaagde). De eiseres vorderde ontruiming van de woning van [onder bewind gestelde] wegens vermeende illegale activiteiten, waaronder prostitutie. De procedure begon met een dagvaarding op 9 maart 2018, gevolgd door een mondelinge behandeling op 29 maart 2018 en een voortgezette behandeling op 12 april 2018. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [onder bewind gestelde] tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst door het zonder toestemming onderverhuren van de woning en het gebruik ervan voor illegale prostitutie. De rechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was voor de vordering tot ontruiming, gezien de ernst van de situatie en de gevolgen voor de woonomgeving. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van veertien dagen voor de ontruiming. Tevens werd de bewindvoerder veroordeeld in de proceskosten van Woonbedrijf, die op € 1.545,50 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/331089 / KG ZA 18-90
Vonnis in kort geding van 26 april 2018
in de zaak van
de stichting
STICHTING WOONBEDRIJF SWS.HHVL,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
advocaat mr. B. Poort te Eindhoven,
tegen
de stichting
STICHTING VOOR INKOMENSBEHEER EN BEWINDVOERING SALDO PLUS, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van de heer
[onder bewind gestelde],
gevestigd te Helmond,
gedaagde,
advocaat mr. S. Yadegari te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Woonbedrijf en de bewindvoerder genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 maart 2018 met 12 producties
  • de brief van mr. Yadegari van 28 maart 2018 met 9 producties
  • de mondelinge behandeling op 29 maart 2018, waar namens de bewindvoerder is verschenen mr. S. Yadegari en waarbij de behandeling van de zaak is aangehouden tot 12 april 2018, teneinde [onder bewind gestelde] in de gelegenheid te stellen te worden gehoord
  • de pleitnota van Woonbedrijf
  • de pleitnota van de bewindvoerder
  • de brief van mr. Yadegari van 11 april 2018 met een aanvullende productie 9
  • de brief van mr. Yadegari van 11 april 2018 met een aanvullende productie 10
  • de voortgezette mondelinge behandeling op 12 april 2018, waar namens Woonbedrijf is verschenen de heer [naam werknemer Woonbedrijf] , bijgestaan door mr. Poort. Tevens is verschenen de bewindvoerder, de heer [naam medewerker Saldo Plus] en [onder bewind gestelde] , bijgestaan door mr. Yadegari.
1.2.
Mr. Poort heeft namens Woonbedrijf bezwaar gemaakt tegen de op 11 april 2018 door mr. Yadegari nog nader overgelegde producties. De voorzieningenrechter heeft aanvullende productie 9 toegestaan en aanvullende productie 10 geweigerd, nu deze niet uiterlijk 24 uur voor de voortgezette mondelinge behandeling is ingediend.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Tot 1 maart 2016 stond [onder bewind gestelde] op de Sancties- en Kansenlijst van de Eindhovense woningcorporaties, in verband met het aantreffen van een hennepkwekerij in de woning van [onder bewind gestelde] op 21 januari 2011.
2.2.
Bij beschikking van 23 april 2014 is [onder bewind gestelde] onder beschermingsbewind gesteld als bedoeld in artikel 1:435 BW, met benoeming van de bewindvoerder als bewindvoerder.
2.3.
Met ingang van 22 april 2016 huurt [onder bewind gestelde] van Woonbedrijf de zelfstandige woonruimte aan de [adres] (hierna: de woning).
2.4.
Op 28 september 2017 heeft Woonbedrijf een anonieme melding ontvangen dat [onder bewind gestelde] kamers verhuurt voor prostitutiedoeleinden. Woonbedrijf heeft [onder bewind gestelde] hierop aangesproken, maar hij heeft daarbij ontkend dat sprake is van (illegale) prostitutie in de woning.
2.5.
Op 10 november 2017 heeft een medewerker van het Prostitutie Controle Team (hierna: PCT) van de Politie Brabant Zuid Oost in de woning van [onder bewind gestelde] een dame aangetroffen, die seksuele diensten aanbood.
2.6.
Op 8 januari 2018 heeft een medewerker van het PCT wederom een afspraak gemaakt voor seksuele dienstverlening en daarbij opnieuw een dame aangetroffen in de woning van [onder bewind gestelde] .
2.7.
Bij brief van 18 januari 2018 heeft de gemeente Eindhoven [onder bewind gestelde] en Woonbedrijf op de hoogte gesteld van de onderzoeken en constateringen door het PCT. Woonbedrijf heeft naar aanleiding van de brief van de gemeente [onder bewind gestelde] bij brief van 23 januari 2018 gesommeerd de huurovereenkomst vrijwillig op te zegen. Hieraan heeft [onder bewind gestelde] niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
Woonbedrijf vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de bewindvoerder in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [onder bewind gestelde] te veroordelen om binnen drie, althans veertien dagen, althans een door de voorzieningenrechter in redelijkheid te bepalen termijn na betekening van het vonnis, de woning aan de [adres] , te ontruimen en ontruimd te houden en met afgifte van de sluetels ter vrije beschikking te stellen aan Woonbedrijf, met veroordeling van de bewindvoerder in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [onder bewind gestelde] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2.
Woonbedrijf legt daaraan het volgende ten grondslag. [onder bewind gestelde] is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens Woonbedrijf uit hoofde van de huurovereenkomst door het geheel of gedeeltelijk onderverhuren en/of in gebruik aan derden verstrekken van het gehuurde zonder toestemming van Woonbedrijf en door het gehuurde te gebruiken voor illegale prostitutie. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst Woonbedrijf onder meer naar de door haar op 18 janauri 2018 ontvangen brief van de gemeente Eindhoven (prod. 8 bij dagvaarding) met onderliggende rapportages, waarin melding wordt gemaakt van twee constateringen door het Prostitutie Controle Team (PCT) dat de woning van [onder bewind gestelde] wordt gebruikt voor seksuele dienstverlening. Voorts beschikt Woonbedrijf over aangiften van [onder bewind gestelde] over vernielingen aan het gehuurde door derden en is op 21 februari 2018 vloeistof tegen het raam van het gehuurde kapot gegooid. Woonbedrijf heeft geen toestemming gegeven voor het (gedeeltelijk) in gebruik geven van de woonruimte aan andere personen. Voorts gebruikt [onder bewind gestelde] de woning voor illegale bedrijfsmatige doeleinden. [onder bewind gestelde] handelt daarmee in strijd met de bepalingen van de huurovereenkomst en artikel 7:244 BW. De aard en ernst van de tekortkomingen van [onder bewind gestelde] , alsmede de gevolgen voor de woonomgeving brengen mee dat toewijzing van de vorderingen van Woonbedrijf in kort geding gerechtvaardigd is.
Woonbedrijf heeft als verhuurder een verantwoordelijkheid om de situatie van overlast en het huidige onbevoegde gebruik door derden te beëindigen. In casu is sprake van bijzondere omstandigheden die zo zwaarwegend zijn dat in redelijkheid niet van Woonbedrijf kan worden verwacht dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
3.3.
De bewindvoerder voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een vordering tot ontruiming in kort geding met terughoudendheid dient te worden toegepast. Wanneer sprake is van een structureel tekortschieten door een huurder in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst biedt in het algemeen een bodemprocedure bij de kantonrechter, waarbij zowel de ontbinding van die huurovereenkomst als de ontruiming van het gehuurde gevorderd kunnen worden, de meest gepaste procedure, ook al omdat in een bodemprocedure de feitelijke omstandigheden van het geval met voldoende diepgang onderzocht kunnen worden en een veroordeling tot ontruiming verstrekkende gevolgen heeft voor betrokkene. Slechts onder omstandigheden die acuut een voorziening vergen en wanneer over de feitelijke toedracht weinig twijfel behoeft te bestaan, is er aanleiding voor een vordering tot ontruiming in kort geding, aldus het Hof ’s-Hertogenbosch in zijn arrest van 20 december 2011 (ECLI:NL:GHSHE:2011:BX2355). Die omstandigheden doen zich hier voor.
4.2.
Voldoende aannemelijk is dat [onder bewind gestelde] het gehuurde heeft gebruikt voor illegale seksuele dienstverlening en het gehuurde zonder toestemming van Woonbedrijf geheel of gedeeltelijk heeft onderverhuurd aan derden. Daarmee is [onder bewind gestelde] tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst, alsmede de artikelen 7:213, 7:214 en 7:221 BW. [onder bewind gestelde] heeft niet betwist dat er op 10 november 2017 en op 8 januari 2018 de in de rapportage van het PCT genoemde dames in zijn woning aanwezig waren. [onder bewind gestelde] stelt wel dat hij deze twee dames, [naam dame 1] en [naam dame 2] , die hij in 2016 heeft ontmoet in een kroeg in Eindhoven, slechts tijdelijk opvang heeft verleend, waarvoor hij geen betalingen heeft ontvangen, maar dit is onvoldoende om aan te nemen dat hij niet zou zijn tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst. Nog los van de vraag of [onder bewind gestelde] op de hoogte was van de prostitutie activiteiten in zijn woning, lag het op zijn weg om zodanig toezicht te houden op de woning, dat de door hem toegelaten logées geen activiteiten in de woning konden ontwikkelen die in strijd zijn met de bepalingen van het huurcontract. Daar komt bij dat [onder bewind gestelde] in ieder geval na 10 november 2017 op de hoogte was van de illegale werkzaamheden van de dames en er desondanks door het PCT op 8 januari 2018 opnieuw is geconstateerd dat er vanuit de woning van [onder bewind gestelde] prostitutie activiteiten werden verricht.
4.3.
Onder deze omstandigheden is voldoende aannemelijk dat in een eventueel tussen partijen nog te voeren bodemprocedure een vordering van Woonbedrijf ter zake van ontbinding en ontruiming tot een toewijzing daarvan zal leiden en heeft Woonbedrijf een voldoende spoedeisend belang om aan deze situatie van woonfraude thans op korte termijn een einde te maken. Woonbedrijf heeft voorts een spoedeisend belang bij het vrijkomen van de woning, nu het gaat om een schaarse sociale huurwoning waarvoor lange wachtlijsten bestaan. Dit belang weegt zwaarder dan het gestelde belang van [onder bewind gestelde] bij het gebruik van de woning. [onder bewind gestelde] heeft nog verwezen naar de door hem als productie 9 overgelegde verklaring van de heer [naam cardioloog io] , cardioloog in opleiding, maar dit leidt niet tot een ander oordeel. Uit die verklaring kan niet meer worden afgeleid dat dat, indien er al sprake is geweest van een doorgemaakt hartinfarct bij [onder bewind gestelde] , een ontruiming van zijn woning zijn conditie negatief zou kunnen beïnvloeden en in deze situatie niet wenselijk is. Dit is echter onvoldoende om aan te nemen dat zijn belang zwaarder weegt dan het belang van Woonbedrijf bij ontruiming van de woning.
4.4.
De vordering tot ontruiming wordt dan ook toegewezen, waarbij een ontruimingstermijn van veertien dagen in acht wordt genomen.
4.5.
De bewindvoerder zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Woonbedrijf worden begroot op:
- dagvaarding € 103,50
- griffierecht 626,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.545,50

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de bewindvoerder in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onder bewind gestelde] om binnen veertien na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] te ontruimen en ontruimd te houden met alle daarin aanwezige personen en zaken tenzij deze zaken van Woonbedrijf zijn, en de sleutels af te geven aan Woonbedrijf,
5.2.
veroordeelt de bewindvoerder in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onder bewind gestelde] in de proceskosten, aan de zijde van Woonbedrijf tot op heden begroot op € 1.545,50 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt de bewindvoerder in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onder bewind gestelde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2018.