Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2018 in de zaak tussen
Procesverloop
6 april 2017 spoedeisende bestuursdwang toe te passen ten aanzien van het afgraven en verharden van het perceel [adres] , kadastraal bekend gemeente Strijp, sectie [nummer] (het perceel) aan eiseres 1 bekendgemaakt.
Overwegingen
Eiseres 1 is eigenaar van het perceel gelegen aan [adres] , kadastraal bekend als gemeente Strijp, sectie [nummer] . Zij verhuurt het perceel sinds
1 mei 2016 aan eiseres 2 die een bouwbedrijf exploiteert. Ten tijde van het nemen van het primaire besluit was op het perceel het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” van toepassing. Op het perceel rustte de bestemming “Bedrijfsdoeleinden”. Op grond daarvan is het perceel onder meer bestemd voor een bouw- of aannemersbedrijf met werkplaats. Op 21 juni 2016 heeft verweerder een voorbereidingsbesluit genomen. Op
6 april 2017 heeft een toezichthouder van verweerder de werkzaamheden mondeling stilgelegd. Op 10 oktober 2017 is het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” vastgesteld. Op basis van dit bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming “Groen”. Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit bestemmingsplan.
Tevens is bepaald dat verweerder bij een omgevingsvergunning kan afwijken van het bepaalde in 1, indien:
- het betreffende gebruik niet in strijd is met de in voorbereiding zijnde bestemmingsplan en;
- het onder a genoemde verbod is niet van toepassing indien voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit voor de daarin genoemde activiteiten een omgevingsvergunning is verleend of nog moet worden verleend op grond van een voor dat tijdstip ingediende en daartoe strekkende aanvraag om een omgevingsvergunning.
Nu er geen sprake is van legaal aangevangen gebruik vóór de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit, behoeft de stelling van eisers dat het voorbereidingsbesluit geen verbod omvat op aanlegwerkzaamheden die strekken ten behoeve van het aangevangen gebruik, waarbij zij hebben gewezen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ9754), geen verdere bespreking.
Deze grond slaagt niet.