ECLI:NL:RBOBR:2018:1667

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
01/865024-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan grootschalige productie van synthetische drugs en voorbereidingshandelingen

Op 11 april 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan de grootschalige productie van synthetische drugs, met name MDMA en amfetamine. De verdachte had een deel van een loods verhuurd, waar deze drugs geproduceerd werden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans had aanvaard dat in de door hem verhuurde loods synthetische drugs werden geproduceerd. De verdachte had beveiligingscamera's en bewegingsmelders laten plaatsen en had aanpassingen aan de watertoevoer toegestaan, wat de rechtbank als medeplichtigheid aan de productie van drugs beschouwde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van het voorarrest. De verdachte werd vrijgesproken van het zelfstandig plegen van de productie van drugs, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij direct betrokken was bij de productie zelf. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de risico's die de productie van synthetische drugs met zich meebrengt voor de omgeving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865024-17
Datum uitspraak: 11 april 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1965] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 februari 2018.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2016 tot en met 23 februari 2017 te Leende, gemeente Heeze-Leende,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
een of meerdere tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 01 oktober 2016 tot en met 23 februari 2017 te Leende, gemeente Heeze-Leende, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, (een)(grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, bij/tot het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 01 oktober 2016 tot en met 23 februari 2017 te Leende, gemeente Heeze-Leende, en/of een of meer (andere) gemeente(n) in Nederland, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtigen heeft verschaft, door: - een (deel van een) loods (de opslagruimte voor de benodigde chemicaliën en/of productieruimte) te laten huren en/of ter beschikking te stellen en/of
- beveilingscamera's en/of bewegingsmelders ter controle en/of beveiliging van de opslagruimte en/of productielocatie te (laten) plaatsen, althans de plaatsing van beveiligingscamera's en/of bewegingsmelders ter controle en/of beveiliging van de opslagruimte en/of productielocatie toe te staan en/of - aanpassingen aan de electriciteitsvoorziening en/of watertoevoer in en/of bij de loods te (laten) maken en/of toe te staan en/of
- de toegangsweg naar de oplagruimte en/of productielocatie (voor derden) te belemmeren door het (laten) storten van een (grote) hoeveelheid zand;
2.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2016 tot en met 23 februari 2017 te Leende, gemeente Heeze-Leende, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- ( telkens) zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- ( telkens) voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- een (deel van een) loods, gelegen aan de [straatnaam] te Leende, gemeente Heeze-Leende, (als opslagruimte voor de benodigde chemicaliën en/of als productieruimte) laten huren en/of ter beschikking gesteld en/of
- beveilingscamera's en/of bewegingsmelders ter controle en/of beveiliging van de opslagruimte en/of productielocatie (laten) plaatsen, althans de plaatsing van beveiligingscamera's en/of bewegingsmelders ter controle en/of beveiliging van de opslagruimte en/of productielocatie toegestaan en/of - aanpassingen aan de electriciteitsvoorziening en/of watertoevoer in en/of bij de loods (laten) maken en/of toegestaan en/of
- de toegangsweg naar de opslagruimte en/of productielocatie (voor derden) belemmerd door het (laten) storten van een (grote) hoeveelheid zand,
en/of
- meerdere, althans een, onderde(e)l(en) van een productieopstelling voorhanden gehad, waaronder: een of meerdere ketels en/of een electrische verwarmingsdekens en/of spriraalkoelers en/of - (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) (laboratorium)benodigdheden voorhanden gehad, waaronder: een grote hoeveelheid jerrycans en/of vaten en/of trechters en/of maatbekers en/of gasflessen en/of een roermotor en/of droogrekken en/of
- ( een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, waaronder: PMK en/of BMK en/of N-formylamfetamine en/of natriumhydroxide en/of APAAN en/of APAA en/of zwavelzuur en/of zoutzuur en/of aceton en/of fosforzuur en/of formamide en/of methanol en/of mierenzuur;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is en dat de dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Namens verdachte is door de raadsvrouw ter terechtzitting van 28 maart 2018 bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van het onder 1 primair ten laste gelegde plegen, dan wel medeplegen van de productie van harddrugs. Immers heeft de politie volgens de verdediging tijdens het verhoor van verdachte op 19 april 2017 de mededeling gedaan dat verdachte enkel vervolgd zou gaan worden voor de medeplichtigheid.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging dient plaats te vinden (en voor welke feiten). De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging van bepaalde feiten over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een
niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich onder meer voor wanneer vervolging wordt ingesteld of wordt voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen of daarmee gelijk te stellen gedragingen bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend, zoals politieambtenaren, kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven evenwel in de regel niet worden ontleend.
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het proces-verbaal van het verhoor van verdachte op 19 april 2017 vast dat door de verbalisant, in een toelichting op en voorafgaand aan dat verhoor, aan verdachte is medegedeeld dat aan hem medeplichtigheid ten laste zal worden gelegd. Aan een uitlating van een brigadier van de politie kan niet zonder meer het gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat de verdere vervolging voor een deel van de feiten die reeds op de vordering inbewaringstelling waren vermeld (en nadien niet zijn gewijzigd) achterwege zou blijven. Van feiten of omstandigheden die dat in dit geval anders maken is niet gebleken. Verdachte mocht er op basis van de enkele uitlating van de verbalisant, gedaan in de setting zoals hiervoor geschetst, mede in het licht van de feiten zoals vermeld op de vordering tot inbewaringstelling, niet op vertrouwen dat op basis van deze toezegging uitsluitend de medeplichtigheid in juridische zin aan hem ten laste zou worden gelegd.
De rechtbank verwerpt het verweer. De officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen.
Schorsing der vervolging.
Er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het bewijs en de beoordeling daarvan.

Inleiding.
Op verdachte rust de verdenking dat hij zich in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 23 februari 2017 te Leende, al dan niet tezamen en in vereniging, schuldig heeft gemaakt aan de productie van MDMA en amfetamine (feit 1 primair). Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als medeplichtigheid aan de productie van deze harddrugs. Voorts wordt verdachte verweten dat hij in dezelfde periode, al dan niet tezamen en in vereniging, de productie van amfetamine en MDMA heeft voorbereid, dan wel heeft bevorderd door gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, dan wel voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of betaalmiddelen voorhanden te hebben waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van de feiten (feit 2).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van het bewerken, verwerken en voorhanden hebben van MDMA en amfetamine (feit 1 primair) en het medeplegen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen tot het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en MDMA (feit 2).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Verdachte ontkent zijn betrokkenheid bij de feiten en ontkent enige wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van een drugslaboratorium in de door hem verhuurde loods. Voorts had verdachte geen opzet op de ten laste gelegde grondfeiten, de productie van harddrugs. Verdachte wist bij de verhuur van de loods niet voor welke doeleinden de loods gebruikt zou gaan worden en kon dit ook niet vermoeden. Bovendien ontbrak de beschikkingsmacht over het verhuurde deel van de loods en hetgeen daarin stond, doordat verdachte de sleutel had afgestaan en hij de ruimte niet meer kon betreden.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank baseert haar oordeel op de navolgende bewijsmiddelen. [1]

Verklaring van verdachte.

Ik ben eigenaar van het perceel waarop de loods staat. [2] Ik had de ruimte in de loods (rechtbank: het deel van de loods waarin een drugslaboratorium is aangetroffen) aan iemand toegezegd. [3] [betrokkene 1] kwam zich in oktober 2016 bij mij melden om een aantal maanden een ruimte op mijn terrein te huren. [4] Er was op dat moment nog niets geregeld met betrekking tot de verhuur. [5] De betaling zou ik achteraf ontvangen. [6] In het begin was die loods een grote ruimte. We hebben er een wandje in geplaatst. Ik heb daarna de sleutel van de achterdeur gegeven. [7] Van de deur aan de achterzijde was maar één sleutel. De deur aan de achterzijde van de loods heeft een andere sleutel dan de deur van de voorzijde van de loods. [betrokkene 1] zou van deze sleutel een kopie maken en deze sleutel aan mij geven. Ik heb deze kopie niet ontvangen. [8] Later vroeg die persoon ook nog of hij een wasbakje mocht maken. [9] Ik heb [betrokkene 1] twee sensoren laten plaatsen. [betrokkene 1] heeft ook camera’s geregeld. Voor zichzelf hing hij een camera aan de achterzijde van de loods. Hij vroeg of ik er ook een aan de voorzijde wilde hebben. Hij heeft van die bolcamera’s aan de voorkant, zijkant en achterzijde van de loods geïnstalleerd. Dat is op zijn initiatief gebeurd. Ik zei tegen hem dat het goed was dat hij een deel van de loods huurde, maar dat hij dan geen gekke dingen mocht doen. [10] Ik dacht hierbij aan bijvoorbeeld een hennepkwekerij. [11] De aansluiting van een tyleenslang op de waterleiding heb ik gemaakt. Ik heb hem in de loods doorgetrokken naar achteren. [12] De bult zand tussen de schuur en de landbouwgrond is daar op mijn verzoek terechtgekomen. [13]
Relaas van verbalisant [verbalisant 6] .
Na het instellen van een buurtonderzoek verklaarde de heer [betrokkene 2] aan mij, verbalisant, dat het hem was opgevallen dat er sinds het najaar van 2016 een hoop zand, vanaf de openbare weg gezien links, naast de schuur van de buren lag en dat er aan de achterkant van deze schuur een paar campers waren geparkeerd. Om die reden kon onder andere de carnavalsvereniging niet meer links langs de schuur naar achteren rijden. Ik, verbalisant, ging ter plaatse op het perceel [straatnaam] te Leende. Ik zag vanaf de weg links naast de schuur een hoop zand liggen. Een voertuig bestemd voor gebruik op de verharde weg zou, naar mijn mening, waarschijnlijk niet meer links langs de schuur kunnen rijden. Toen ik vervolgens langs de schuur naar achteren liep, zag ik ter hoogte van het drugslab in de schuur drie slangaansluitingen naar buiten liggen. Enkele meters verder, ook ter hoogte van de locatie van het drugslab in de schuur, zag ik een buis uit de schuur komen welke door de wand heen gevoerd was en aangesloten was op de afvoer van de hemelwaterafvoer. [14]

Relaas van [verbalisant 1] .

Op 23 februari 2017 werd de grote loods aan de linkerzijde op het terrein bekeken. De deur van de loods werd (aan de voorzijde) door de [bewoonster] ontsloten. Een gedeelte van deze grote loods was ingericht als caravanstalling, maar in het achterste gedeelte was een muur c.q. afscheiding opgetrokken waardoor dit gedeelte van de loods niet te betreden was vanaf de voorzijde. Dit afgescheiden gedeelte van de loods kon enkel betreden worden via deuren aan de achterzijde van deze loods. De bewoonster verklaarde geen sleutel te hebben van de deuren aan de achterzijde. Gezien werd dat er aan de achterzijde van de loods meerdere camera’s aan de gevel van het pand waren bevestigd. Gezien de feiten en omstandigheden werd besloten de toegangsdeur aan de achterzijde te forceren om toegang te krijgen tot dit gedeelte van de loods. Direct bij het betreden van de loods rook men de bekende geur van amfetamine. Tevens zag men aan de rechterzijde van het hokje met daarin een toilet een stapel jerrycans staan met mogelijk daarin vloeistoffen. Na openen van de schuifdeur werd aan de rechterzijde een grote opstelling van plastic vaten en jerrycans gezien met daarin vloeistoffen. [15]

Relaas van [verbalisant 2] .

Door mij, verbalisant, werd bevonden dat op het terrein op twee verschillende plaatsen (werkende) sensoren (loods B en loods E) waren aangebracht. Voorts waren op de loods (F) waarin het laboratorium was ondergebracht vier zogenoemde bolcamera’s (K, L, O, P) aangebracht. Op de loods waren tevens lampen met bewegingsmelders aangebracht (bewegingssensoren werkend nabij K, L, O). De bedradingen van de camera’s liepen naar het gedeelte van de loods waarin het laboratorium zat. Deze bekabeling was in het laboratorium aangesloten op een DVR-recorder. Deze recorder was weer aangesloten op een beeldscherm in het laboratorium (R). Naast de loods van het laboratorium was een hoop zand gestort (M), zeer wel mogelijk met het doel om de achteringang van de loods te versperren. Gelet op de bovenstaande bevindingen zijn er recent diverse voorzieningen aangebracht met het kennelijke doel om personen en of voertuigen op het perceel waar te kunnen nemen. [16]

Relaas van [verbalisant 3] .

Aan de achterzijde van de vrijstaande schuur werden chemicaliën aangetroffen. Aan de voorzijde van de schuur werden twee bolcamera’s waargenomen. Een van deze bolcamera’s hing boven de roldeur aan de voorzijde van de schuur. De roldeur geeft toegang tot een grote ruimte, ik zag dat aan het einde van deze ruimte een wand geplaatst was van ijzerplaten. Ik zag dat de achterzijde van de schuur voorzien was van een grote witte roldeur. Aan de linkerzijde van deze roldeur zag ik een loopdeur. Boven de roldeur en loopdeur hing een bolcamera. Na opening van de roldeur zag ik aan het einde van de eerste ruimte, achter een schuifdeur, nog twee deuren welke waren afgesloten met een hangslot. Nadat de deuren geopend waren zag ik dat er een amfetaminelab achter deze deuren zat. In de eerste ruimte achter de roldeur aan de achterzijde van de schuur stond een blauwe zeecontainer met daarin een dieselaggregaat en een voedingskast voor een camerasysteem. Ik zag dat uit het dak van deze zeecontainer meerdere (stroom)kabels kwamen. De camera’s die aan de achterzijde van de schuur hingen waren eveneens voorzien van een stroomkabel. Deze stroomkabels liepen langs het plafond naar de bovenkant van de zeecontainer. Tevens zag ik stroomkabels vanaf de voorzijde van de schuur naar de zeecontainer lopen. Ik had het vermoeden dat dit de stroomkabels waren van de twee bolcamera’s welke aan de voorzijde van de schuur hingen. Ik had het vermoeden dat de vier bolcamera’s welke ik had waargenomen aangesloten waren op de voedingskast. [17]

Relaas van [verbalisant 4] .

In de achterwand van de loods waren twee bolcamera’s aangebracht. Direct werd de typerende geur behorende bij de illegale vervaardiging van MDMA geroken. Door de roldeur aan de achterzijde van de loods kwam men in ruimte 1. Links in ruimte 1 stond een blauwe (zee)container met daarin een aggregaat en een digitale recorder, mogelijk verbonden met de aanwezige camera’s. In ruimte 1 was een verhoging gemaakt met daarop een toiletpot. De ruimte onder deze verhoging was geheel gevuld met jerrycans. Door aangebrachte schuifdeuren kon men vanuit ruimte 1 naar ruimte 2, zijnde een soort van gang die weer toegang gaf tot andere afzonderlijke ruimten. In deze gang stonden duizenden liters afval en was een duidelijke geur waarneembaar die past bij de illegale vervaardiging van amfetamine. Links in die gang was een afzonderlijke verblijfruimte gemaakt (kantine): ruimte 3. Rechts in de gang was een afzonderlijke ruimte gemaakt: ruimte 4. In ruimte 4 stonden tientallen waterstofgascilinders en honderden jerrycans met chemicaliën opgeslagen. In de vriescel in ruimte 4 stonden een tiental maatbekers met diverse vloeistoffen. In deze vriescel hing een sterke geur van ammoniak en de geur van amfetamineolie. In de gang: ruimte 2, werden twee openstaande deuren waargenomen die toegang gaven tot ruimte 5. In ruimte 5 stonden diverse goederen opgesteld als kookopstelling, geschikt voor de zeer grootschalige vervaardiging van amfetamine. In ruimte 5 waren, naast afval in IBC-containers, enkele honderden jerrycans met chemicaliën aanwezig. In ruimte 6 lagen tientallen zakken met 25 kilogram Caustic Soda en waren droogrekken aanwezig met daarop resten bruine kristallen (MDMA). In de laatste ruimte, ruimte 7, stonden zes blauwe loogvaten welke passen in de grootschalige vervaardiging van amfetamine en tevens twee drukreactiedestillatievaten, veelvuldig gebruikt voor de zeer grootschalige vervaardiging van voornamelijk MDMA.
De aangetroffen productie (lab) ruimten zijn, mede gelet op de analyseresultaten van de genomen monsters, bestemd en ter plaatse gebruikt voor de zeer grootschalige vervaardiging van amfetamine en MDMA. Met behulp van de opgestelde productieapparatuur kan er per dag minimaal circa 150 kilogram MDMA base en circa 100 kilo amfetaminepasta worden geproduceerd. Gelet op de hoeveelheid van circa 2000 liter kristallisatieafval van MDMA en de 13 verbroken verzegelingen van de 50 liter waterstofgascilinders is er vermoedelijk ter plaatse minimaal circa 750 kilo aan MDMA.HCL geproduceerd.
Het verder aantreffen van in totaal circa 8700 liter aan divers afval onderschrijft de schaalgrootte van de illegale vervaardiging van amfetamine en MDMA.
Het aantreffen van (o.a.) de onderstaande (totale) hoeveelheid chemicaliën onderschrijft de schaalgrootte des te meer:
• 155 liter zwavelzuur
• 2280 liter geconcentreerd zoutzuur
• 1500 liter aceton
• 2080 liter fosforzuur
• 3200 liter formamide
• 130 liter methanol
• 4060 liter mierenzuur
• 975 kilo Caustic Soda
In totaal waren op de locatie in de verschillende labruimten circa 21.500 liter aan vloeibare chemicaliën aanwezig en daarnaast nog circa 1000 kilo vaste chemicaliën. Van deze vloeibare chemicaliën is circa 6000 liter licht ontvlambaar en is 3200 brandbaar. [18]

Deskundigenrapportage NFI.

Bij het laboratoriumonderzoek werd vastgesteld dat een groot deel van de monsters kenmerkend is voor één van de volgende processen:
1. De vervaardiging van amfetamine uit BMK met de Leuckartmethode;
2. De vervaardiging van MDMA uit PMK met een reductieve amineringsmethode.
Daarnaast bleken een gering aantal monsters te relateren te zijn aan:
3. Vervaardiging van BMK uit APAA en/of APAAN met een zuur.
Conclusie:
In het onderzoeksmateriaal is amfetamine, MDMA, BMK, PMK, aceton, APAAN, zoutzuur en zwavelzuur aangetoond.
Een groot deel van het onderzoeksmateriaal is kenmerkend voor de vervaardiging van amfetamine uit BMK met de Leuckartmethode en de vervaardiging van MDMA uit PMK door middel van reductieve aminering. Daarnaast is een deel van het onderzoeksmateriaal te relateren aan de vervaardiging van BMK uit APAA en/of APAAN.
Amfetamine en MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) zijn vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet. [19]
Nadere bewijsoverweging.
Ten aanzien van feit 1 primair: vrijspraak.
Onder 1 is primair ten laste gelegd het medeplegen dan wel zelfstandig plegen van – kort gezegd – de productie dan wel het aanwezig hebben van MDMA en amfetamine.
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen niet is op te maken dat verdachte zelf direct betrokken is geweest bij het produceren van verdovende middelen in de door hem verhuurde loods. Daarom kan in elk geval niet worden gezegd dat hij zelfstandig MDMA en amfetamine heeft geproduceerd.
De rechtbank stelt aangaande het ten laste gelegde medeplegen van de productie van MDMA en amfetamine voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen over de al dan niet directe betrokkenheid van verdachte bij de productie van MDMA en amfetamine, volgt dat ook niet worden gezegd dat sprake is van een gezamenlijke uitvoering, door verdachte met een of meer anderen, van die productie.
Echter, ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde af dat hij een deel van een loods beschikbaar heeft gesteld, heeft toegelaten dat aan die loods en op het terrein beveiligingscamera’s en bewegingsmelders werden geïnstalleerd en dat aanpassingen aan de watertoevoer werden gedaan, en dat hij de toegangsweg aan één zijde van de loods kennelijk heeft belemmerd door een hoeveelheid zand te laten storten.
Dit zijn gedragingen die volgens de rechtbank veeleer met medeplichtigheid in verband kunnen worden gebracht. Niet is gebleken van een rol voor verdachte bij het geheel die maakt dat zijn bijdrage van voldoende gewicht is om desondanks van een de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking te spreken.
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
De rechtbank is, ten slotte, van oordeel dat verdachte na het beschikbaar stellen van het achterste deel van de loods niet langer de beschikkingsmacht had over hetgeen in die loods gebeurde. Hij heeft immers verklaard dat hij de enige sleutel van de achterste deur van de loods had afgegeven aan de huurder, terwijl dat deel van de loods met een tussenwand was afgescheiden van het voor verdachte wel toegankelijke deel van de loods. Dat verdachte geen toegang had tot het verhuurde deel van de loods wordt ook bevestigd door de camerabeelden waaruit blijkt dat hij bij de achterste toegangsdeur aanklopt, wacht tot iemand opendoet en vervolgens tevergeefs weer vertrekt.
Nu verdachte geen beschikkingsmacht meer had over het achterste deel van de loods, zal de rechtbank verdachte ook vrijspreken van het onder 1 primair tevens ten laste gelegde zelfstandig aanwezig hebben van MDMA en amfetamine, ook al was het opzet van verdachte, zoals hierna nog zal blijken, in voorwaardelijke zin wel gericht op de productie van harddrugs en daarmee, noodzakelijkerwijs, ook op de aanwezigheid daarvan.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2: bewezenverklaring medeplichtigheid en voorbereidingshandelingen
Als gezegd leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde af dat hij een deel van een loods beschikbaar heeft gesteld, heeft toegelaten dat aan die loods en op het terrein beveiligingscamera’s en bewegingsmelders werden geïnstalleerd en dat aanpassingen aan de watertoevoer werden gedaan, en dat hij de toegangsweg aan één zijde van de loods kennelijk heeft belemmerd door een hoeveelheid zand te laten storten.
De vraag is of deze betrokkenheid strafbare medeplichtigheid (onder 1 subsidiair) en/of de strafbare voorbereiding van de productie van MDMA en amfetamine oplevert.
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op de behulpzaamheid zelf – in deze zaak het beschikbaar stellen van de loods, het toestaan van aanpassingen daaraan en het belemmeren van de toegangsweg – maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader(s) gepleegde misdrijf (het gronddelict), in deze zaak de productie van MDMA en amfetamine.
Ook voor een bewezenverklaring van de voorbereiding van die productie is noodzakelijk dat het opzet van verdachte, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op dat gronddelict.
Hoewel de rechtbank de indruk heeft dat verdachte niet het achterste van zijn tong heeft laten zien aangaande wat hij nu wel en niet heeft geweten over hetgeen in het verhuurde deel van de loods gebeurde, ziet zij onvoldoende bewijs voor de stelling dat verdachte er daadwerkelijk van op de hoogte is geweest dat in dat deel van de loods MDMA en amfetamine werden geproduceerd.
Opzet op het gronddelict – de productie van MDMA en amfetamine – is evenwel ook aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gronddelict zou plaatsvinden of plaatsvond.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op dat gronddelict heeft aanvaard, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte een deel van een loods aan een hem tot dan onbekende [20] persoon heeft verhuurd. Verdachte had en heeft geen contactgegevens van deze persoon. De afspraken omtrent deze verhuur zijn niet op schrift gesteld. [21] Ook zou geen concrete huursom zijn overeengekomen. Wel vond verdachte het nodig te benadrukken dat de huurder ‘geen gekke dingen’ mocht doen en verdachte heeft ter zitting gezegd dat hij op dat moment rekening hield met de mogelijkheid van de illegale productie van verdovende middelen, zij het hennep.
Verdachte heeft verder het initiatief genomen tot dan wel medewerking verleend aan wat samengenomen neerkomt op de afscherming van het achterste deel van de loods. Dat achterste deel is afgescheiden van de rest van de loods met een tussenwand. De verklaring van verdachte dat de wand op zijn verzoek is geplaatst teneinde de daar in winteropslag gestalde caravans in de loods tegen schade te beschermen, acht de rechtbank geheel ongeloofwaardig. [22] De wand kan enkel daar zijn geplaatst met de bedoeling om het daarachter opgebouwde laboratorium aan het zicht te onttrekken. Er zijn bewegingsmelders en bewakingscamera’s geplaatst. De toegang tot de loods aan de zijde waar geen bewakingscamera’s waren geplaatst, is versperd met een hoeveelheid zand, waardoor de enig overgebleven toegangsmogelijkheid met een voertuig langs die camera’s leidde.
Verder is de huurder afspraken omtrent de toegang door verdachte tot het achterste deel van de loods, en daarmee de mogelijkheid voor verdachte om na te gaan wat daar gebeurde, niet nagekomen. Anders dan was afgesproken, heeft de huurder geen doorgang aangebracht in de tussenwand in de loods, heeft de huurder aan verdachte geen duplicaat van de sleutel van de deur aan de achterzijde van de loods gegeven en heeft de huurder verdachte niet via een app de mogelijkheid gegeven om de beelden van de bewakingscamera’s te bekijken. [23] Als verdachte wilde kijken wat er in het verhuurde deel van de loods gebeurde en aanklopte, werd daar niet opengedaan. [24]
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte zich ervan bewust is geweest dat wat in de loods gebeurde het daglicht niet kon verdragen. Daarbij is het volgens de rechtbank een feit van algemene bekendheid dat in schuren en loodsen in het agrarisch gebied van (in elk geval) de provincie Noord-Brabant met enige regelmaat productieplaatsen voor synthetische drugs worden ingericht. Dit alles in samenhang beschouwend, is de rechtbank van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in het door hem verhuurde deel van de loods synthetische drugs werden geproduceerd, zodat bij hem het voor de medeplichtigheid aan en de voorbereiding van die productie vereiste opzet in voorwaardelijke zin aanwezig is geweest.
Daadwerkelijke productie
De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor – zo begrijpt de rechtbank – de daadwerkelijke productie van MDMA en amfetamine.
De rechtbank stelt voorop dat voor de onder 2 bewezen verklaarde voorbereidingshandelingen die daadwerkelijke productie van MDMA en amfetamine geen vereiste is. Daarnaast leidt de rechtbank uit het samenstel van aangetroffen productiemiddelen, grondstoffen en restanten van de eindproducten en de omstandigheid dat een deel van de grondstoffen was verbruikt, mede gelet op hetgeen [verbalisant 4] daarover heeft gerelateerd, af dat in de loods daadwerkelijk MDMA en amfetamine zijn geproduceerd, zodat zij het verweer van de raadsvrouw verwerpt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
(subsidiair)
een of meerdere tot op heden onbekend gebleven personen in de periode van 01 oktober
2016 tot en met 23 februari 2017 te Leende, gemeente Heeze-Leende,
opzettelijk heeft/hebben bereid en bewerkt en verwerkt en vervaardigd,
grote hoeveelheden van materialen bevattende MDMA en amfetamine, zijnde MDMA en amfetamine, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
tot het plegen van welke misdrijven hij, verdachte, in de periode van 01 oktober 2016 tot en met 23 februari 2017 te Leende, gemeente Heeze-Leende,
opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft, door: - een deel van een loods (de opslagruimte voor de benodigde chemicaliën en productieruimte) te laten huren en/of ter beschikking te stellen en
- de plaatsing van beveiligingscamera’s en bewegingsmelders ter controle en
beveiliging van de opslagruimte en productielocatie toe te staan en
- aanpassingen aan de watertoevoer in en/of bij de loods toe te staan en
- de toegangsweg naar de opslagruimte en productielocatie (voor derden) te
belemmeren door het laten storten van een hoeveelheid zand;
en
2.
in de periode van 01 oktober 2016 tot en met 23 februari 2017 te Leende, gemeente
Heeze-Leende, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het
opzettelijk vervaardigen van amfetamine en MDMA, zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen gelegenheid en middelen tot het plegen van die feiten heeft verschaft,
hebbende hij, verdachte,
- een deel van een loods, gelegen aan de [straatnaam] te Leende, gemeente
Heeze-Leende, (als opslagruimte voor de benodigde chemicaliën en als productieruimte) laten huren en/of ter beschikking gesteld en
- de plaatsing van beveiligingscamera’s en bewegingsmelders ter controle en beveiliging van de opslagruimte en productielocatie toegestaan en
- aanpassingen aan de watertoevoer in en/of bij de loods toegestaan en
- de toegangsweg naar de opslagruimte en productielocatie (voor derden) belemmerd door het laten storten van een hoeveelheid zand.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De rechtbank merkt het onder 1 en 2 bewezen verklaarde aan als eendaadse samenloop. De bewezen verklaarde gedragingen leveren naar het oordeel van de rechtbank een zodanig samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Aan verdachte wordt in de kern immers verweten dat hij de productie van MDMA en amfetamine heeft mogelijk gemaakt door een deel van de loods te verhuren in combinatie met enkele daarmee samenhangende gedragingen.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest. In dat kader heeft de officier van justitie verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen bij einduitspraak.
De officier van justitie heeft voorts kenbaar gemaakt voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht – in het geval van een bewezenverklaring en strafoplegging – aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen langer dan het voorarrest. Dit omdat dit zou betekenen dat verdachte zijn baan kwijt zal raken en het gezien de leeftijd van verdachte niet makkelijk is om (met een strafblad) aan het werk te komen. Tot slot heeft zij verzocht – in het geval van een veroordeling – de schorsing van de voorlopige hechtenis niet bij uitspraak op te heffen nu hiertoe geen noodzaak bestaat omdat verdachte zich in de afgelopen periode te allen tijde aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum (bij samenloop en medeplichtigheid) en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan grootschalige productie van synthetische drugs en aan voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. De rechtbank neemt in aanmerking dat deze feiten in eendaadse samenloop zijn begaan. Verdachte vormt door zijn handelen een onmisbare schakel in de productie en de uiteindelijke verkoop en gebruik van dergelijke verdovende middelen. Verdachte heeft bijgedragen aan de feiten door een loods op zijn terrein ter beschikking te stellen en beveiligings- en belemmeringsmaatregelen en aanpassingen aan de watertoevoer toe te laten.
De rechtbank vindt de bewezen verklaarde feiten ernstig. Verdachte heeft zich ingelaten met deze illegale activiteiten kennelijk om extra inkomsten te verwerven, zonder rekening te houden met de negatieve effecten voor anderen. Zo brengen de opslag van chemicaliën en de productie van synthetische drugs risico’s met zich, zoals gevaar voor brand en/of ontploffing en/of het vrijkomen van giftige stoffen. Uit de stukken blijkt ook dat die risico’s in dit geval concreet waren. Zeer kwalijk is dat verdachte kennelijk geen bezwaar heeft gehad tegen het in gevaar brengen van direct omwonenden, zijn gezin en andere gebruikers van het terrein, nu de productie werd gerealiseerd in een loods op het terrein waar zich ook zijn woning bevond en waar bijvoorbeeld de leden van de carnavalsvereniging aan de wagens voor de optocht werkten. Daarnaast leveren harddrugs voor de gebruikers ernstige gezondheidsrisico’s op. De productie van synthetische drugs en de facilitering daarvan dienen krachtig te worden bestreden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat de handel in drugs gepaard gaat met andere, ernstige vormen van criminaliteit.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte zelf is getroffen door de gevolgen van de feiten. Verdachte was zeer actief in het verenigingsleven en was [bestuurslid] Door de onderhavige gepleegde stafbare feiten heeft hij deze bezigheden niet langer. Voorts is het perceel met daarop de woning van verdachte op last van de burgemeester een half jaar gesloten geweest. De reclassering heeft op 29 mei 2017 een rapport over verdachte uitgebracht. Het recidiverisico wordt op basis van de beschikbare informatie ingeschat als laag en niet is gebleken van een hulpvraag of problemen op een van de leefgebieden. Verdachte functioneert stabiel en er is geen indicatie voor reclasseringsbemoeienis.
De raadsman heeft verzocht aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de duur van het voorarrest op te leggen. De rechtbank is echter van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Een korter durende onvoorwaardelijke gevangenisstraf is, gezien de ernst van het bewezen verklaarde, een te geringe straf.
De rechtbank zal – nu zij verdachte vrijspreekt van het onder feit 1 primair ten laste gelegde – een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank heft – gelet op de duur van de op te leggen straf – het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte niet op. De schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte is bepaald tot aan de dag en het tijdstip van de uitspraak zodat de voorlopige hechtenis op het moment van de uitspraak van rechtswege herleeft. De ernstige bezwaren en de gronden waarop de voorlopige hechtenis van verdachte is gebaseerd, zijn naar het oordeel van de rechtbank onverkort aanwezig. Echter, de rechtbank acht – gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte die naar het oordeel van de rechtbank dienen te prevaleren boven de belangen van strafvordering – termen aanwezig het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte te schorsen onder de schorsende voorwaarden zoals deze zijn bepaald bij beschikking van 3 mei 2017.

Beslag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het bedrag dat met de verkoop van het aggregaat gemoeid gaat (€ 3.051,00) verbeurd te verklaren.
Het standpunt van verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich niet uitgelaten over het beslag nu het voorwerp niet aan verdachte toebehoort en het voorwerp niet door hem is aangewend.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerp (aggregaat) vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid en niet is kunnen worden vastgesteld aan wie het voorwerp (ten tijde van het begaan van de feiten) toebehoorde.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 48, 49, 55, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
begaan in eendaadse samenloop met Ten aanzien van feit 2:een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en bevorderen, door een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit te verschaffen. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.

Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2:Gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht

Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten:- 1 aggregaat, G1151804.

Schorst het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte voor onbepaalde tijd onder de bij beschikking van 3 mei 2017 genoemde voorwaarden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J. Bokhorst, voorzitter,
mr. W.C.E. Winfield en mr. T. Kraniotis, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J.S. Doornbosch, griffier,
en is uitgesproken op 11 april 2018.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld, wordt hierna verwezen naar een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, team Ondermijning ’s-Hertogenbosch, registratienummer PL2100-2017038513, onderzoek OB3R017071- [onderzoeksnaam] , aantal pagina’s: 496.
2.Proces-verbaal verhoor van verdachte (inverzekeringstelling) bij de rechter-commissaris d.d. 24 februari 2017 (persoonsdossier).
3.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 23 februari 2017, p. 345-350 van voornoemd proces-verbaal.
4.Proces-verbaal ter terechtzitting van 28 maart 2018.
5.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 23 februari 2017, p. 345-350 van voornoemd proces-verbaal.
6.Proces-verbaal ter terechtzitting van 28 maart 2018.
7.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 23 februari 2017, p. 345-350 van voornoemd proces-verbaal.
8.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 28 februari 2017, p. 351-358 van voornoemd proces-verbaal.
9.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 23 februari 2017, p. 345-350 van voornoemd proces-verbaal.
10.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 28 februari 2017, p. 351-358 van voornoemd proces-verbaal.
11.Proces-verbaal ter terechtzitting van 28 februari 2018.
12.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 22 maart 2017, p. 359-405 van voornoemd proces-verbaal.
13.Proces-verbaal ter terechtzitting van 28 maart 2018.
14.Proces-verbaal buurtonderzoek verbalisant [verbalisant 6] d.d. 27 februari 2017, p. 239-240 van voornoemd proces-verbaal.
15.Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 1] d.d. 23 februari 2017, p. 90-91 van voornoemd proces-verbaal.
16.Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 2] d.d. 27 februari 2017, p. 160-212 van voornoemd proces-verbaal.
17.Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 3] d.d. 28 februari 2017, p. 92-103 van voornoemd proces-verbaal.
18.Proces-verbaal van 1e bevindingen [verbalisant 4] d.d. 27 februari 2017, p. 106-110 van voornoemd proces-verbaal.
19.Rapport NFI onderzoek naar vermoedelijke vervaardiging synthetische drugs ( [straatnaam] Leende, 23 februari 2017) 2017.02.24.112 (aanvraagnummer 001 t/m 003), opgesteld door dr. J.D.J. van den Berg d.d. 10 juli 2017 (persoonsdossier).
20.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 23 februari 2017, p. 345-350 van voornoemd proces-verbaal.
21.Proces-verbaal ter terechtzitting van 28 maart 2018.
22.Proces-verbaal ter terechtzitting van 28 maart 2018.
23.Proces-verbaal ter terechtzitting van 28 maart 2018.
24.Proces-verbaal van bevindingen (uitlezen camerabeelden) [verbalisant 5] d.d. 5 april 2017, p. 213-237 van voornoemd proces-verbaal.