ECLI:NL:RBOBR:2018:1457

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
C/01/323438 / HA ZA 17-480
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging koopovereenkomst en schadevergoeding in verband met onrechtmatig profiteren van wanprestatie

In deze zaak vordert de eiser, die in het verleden verbouwingswerkzaamheden heeft verricht voor de gedaagde in conventie, een bedrag van € 125.000,- op basis van een schuldbekentenis. De eiser stelt dat de gedaagde in conventie zijn verplichtingen niet is nagekomen en dat er een drie-partijen-overeenkomst is gesloten met betrekking tot de overdracht van een bedrijfspand aan de eiser. De gedaagde in conventie heeft het pand echter verkocht aan andere partijen, wat de eiser benadeelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde in conventie niet in gebreke is gebleven en dat de eiser niet kan aantonen dat er een drie-partijen-overeenkomst is gesloten. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiser af, omdat de gedaagde in conventie rechtmatig heeft gehandeld door het pand te verkopen aan de andere partijen. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet kan profiteren van de wanprestatie van de gedaagde in conventie, omdat de andere partijen niet onrechtmatig hebben gehandeld. De rechtbank heft het conservatoire beslag op het bedrijfspand op en veroordeelt de eiser in de proceskosten van de gedaagden in reconventie. In de zaak tegen de gedaagde in conventie wordt de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 125.000,- aan de eiser, vermeerderd met rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/323438 / HA ZA 17-480
Vonnis van 28 maart 2018(bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser conventie/verweerder reconventie],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.G. Spijker te Boxmeer,
tegen

1.[gedaagd in conventie sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ( [land] ),
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
2.
[gedaagde in conventie/eiser reconventie sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. B.R. van Buul te Boxmeer,
3.
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. B.R. van Buul te Boxmeer.
Partijen zullen hierna [eiser conventie/verweerder reconventie] , [gedaagd in conventie sub 1] en [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 november 2017
  • het proces-verbaal van comparitie van 5 maart 2018.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat tussen alle partijen één vonnis wordt gewezen. Dit vonnis wordt als een vonnis op tegenspraak beschouwd (art. 140 Rv.)

2.De feiten

2.1.
[eiser conventie/verweerder reconventie] heeft enkele jaren geleden het woonhuis van [gedaagd in conventie sub 1] verbouwd. [gedaagd in conventie sub 1] heeft een bedrag van € 125.000,- niet betaald. [gedaagd in conventie sub 1] heeft de volgende verklaring opgesteld:
“ik [gedaagd in conventie sub 1] heb van [eiser conventie/verweerder reconventie] € 125.000,- geleend voor verbouwing. 16-6-2010.”Op de verklaring staat een stempel van [naam onderneming] , de onderneming van [gedaagd in conventie sub 1] . De verklaring is ondertekend door [gedaagd in conventie sub 1] .
2.2.
[gedaagd in conventie sub 1] was eigenaar van een bedrijfspand gelegen op [adres] . Dit is een voormalige champignonkwekerij, bestaande uit onder meer 9 cellen die afzonderlijk toegankelijk zijn (hierna: het bedrijfspand). [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] huurden van [gedaagd in conventie sub 1] een aantal van de cellen van het bedrijfspand, waar [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] een onderneming in oude auto’s exploiteren.
2.3.
In december 2012 hebben [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] met [gedaagd in conventie sub 1] een koopovereenkomst gesloten voor het gehele bedrijfspand. [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] kregen bij banken de financiering niet rond, waarna deze koopovereenkomst met een beroep op het financieringsvoorbehoud is ontbonden.
2.4.
[gedaagd in conventie sub 1] woont sinds 1 januari 2013 in [land] .
2.5.
Op 15 februari 2013 zijn [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] met [gedaagd in conventie sub 1] opnieuw een overeenkomst voor het bedrijfspand aangegaan (hierna aangeduid als huurkoopovereenkomst). In deze overeenkomst staat het volgende:
Overeenkomst Huurcontract
(…) Betreft: Huurcontract ingang per 01-03-2013
(…) Contract van 5 jaar om het bedrijfspand van [gedaagd in conventie sub 1] over te nemen, omdat banken niet financieren.(…)
  • Totaalbedrag/koopsom € 170.000,00
  • Huur per jaar 12x780,- € 9.360,00
  • Huur per maand € 780,00
  • Aflossing per maand € 700,00
  • Totaal per maand € 1.480,00
  • Contractduur 5 jaar, 60 maanden € 42.000,00 afgelost na 5 jaar
  • Restbedrag/Koopsom na 5 jaar € 128.000,00
(…)
Taxatie waarde 2008 € 250.000,00
(…)
De banken willen op dit moment geen financiering verstrekken.
De heer [gedaagd in conventie sub 1] wil het pand verkopen aan [gedaagde in conventie/eiser in reconventie sub 3] en [gedaagde in conventie/eiser reconventie sub 2] . (…)
Op 01-03-2018 loopt het contract af en hebben beide partijen geen verplichtingen meer. Dat wil zegen dat als de huurder na 5 jaar afziet van koop dat het aflossingsbedrag niet opeisbaar is en dit bedrag dan als huur wordt gezien.(…)”
De huurkoopovereenkomst is door [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] en door [gedaagd in conventie sub 1] op 15 februari 2013 ondertekend.
2.6.
Na het sluiten van de huurkoopovereenkomst werd op het bedrijfspand executoriaal beslag gelegd door de ex-echtgenote van [gedaagd in conventie sub 1] in verband met achterstanden in zijn alimentatieverplichtingen.
2.7.
Op 7 november 2014 hebben [eiser conventie/verweerder reconventie] en [gedaagd in conventie sub 1] ten overstaan van notaris Teeuwen, verbonden aan notariskantoor Teeuwen, gevestigd te Boxmeer, een koopovereenkomst gesloten ter zake de verkoop van het bedrijfspand voor een bedrag van
€ 100.000,00. In de koopovereenkomst staat opgenomen dat de voor de overdracht vereiste akte van levering zal worden verleden op 30 december 2014 of zoveel eerder als later als partijen nader overeen zullen komen. Verder staat daarin dat de feitelijke levering van het verkochte vrij van huur zal geschieden. In de koopovereenkomst is niet opgenomen dat het bedrijfspand wordt gehuurd door [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] . Er is ook geen melding gemaakt van het bestaan van de huurkoopovereenkomst met [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] .
2.8.
De koopovereenkomst van [eiser conventie/verweerder reconventie] en [gedaagd in conventie sub 1] is op 7 november 2014 ingeschreven in het Kadaster.
2.9.
Op 24 maart 2015 heeft [gedaagd in conventie sub 1] een e-mail met de volgende inhoud naar [eiser conventie/verweerder reconventie] gezonden: “
Hoi [eiser conventie/verweerder reconventie] , (…) Alles is verder goed en de verkoop kan doorgaan maar het contract zal alleen veranderd moeten worden want ik heb van [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] gehoord dat het niet vlekkenloos verloopt. In het koop contract moet alles staan wat wij samen mondeling ook afgesproken hebben. Dus dat je 1 cel zelf in gebruik neemt (die wordt door [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] aangewezen) dat maakt voor jouw niks uit want ze zijn allemaal hetzelfde. Je moet aan [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] de rest verhuren (min 5 jaar of minder als ze eerder kunnen kopen) tegen een normale prijs die jullie overeen komen. Je moet aan [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] het pand weer verkopen voor een normale prijs die niet boven de 174.000 mag komen. binnen 5 jaar. Na 5 jaar ben je vrij te doen wat je wilt. Je mag [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] niet belemmeren in hun activiteiten. We hebben dit alles al mondeling afgesproken dus dat zal geen probleem zijn.”
2.10.
Bij e-mail van 26 maart 2015 heeft [eiser conventie/verweerder reconventie] daarop als volgt gereageerd:
“(…) Je schrijft dat de verkoop kan doorgaan. Ik neem dus aan dat jij het hebt geregeld met het te kort van de ING bank en het openstaand bedrag van de alimentatie. Als dat zo is kan ik het met de notaris gaan regelen (…)”
2.11.
Per e-mail van diezelfde datum heeft [gedaagd in conventie sub 1] daarop geantwoord:
“Nee ik heb helemaal niks geregeld want ik heb geen geld. Ik kan alleen het bedrag vragen wat ze willen hebben (zal wel 22 of 23000 zijn) En als jij dat wil betalen en het contract wordt veranderd dan kan het doorgaan en anders gaat het over want er zijn geen opties meer. (…)”
2.12.
Hierop heeft [eiser conventie/verweerder reconventie] bij e-mail van 27 maart 2015 aan [gedaagd in conventie sub 1] geschreven:
“(…) Als ik het nu dus goed begrijp moet ikzelf nog die 23000 euro bijleggen met alle voorwaarden die in de vorige mail hebt opgesomd. Dus dat wil zeggen dat het nu ophoudt en we verder niets meer kunnen doen. Nu moet ik wachten totdat je failliet gaat. De enige manier om dit nog op te lossen is dat ik het bedrag betaalzonderalle voorwaarden die je heb opgesomd. Ik houd me aan de afspraken (5 jaar verhuur aan [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] en daarna kopen, vastgelegd in huurcontract). Dat betekend dan een verkoopprijs van 174000 + 23000. (…)”
2.13.
Op 7 april 2015 heeft [gedaagd in conventie sub 1] aan de heer [naam medewerker notariskantoor] van het notariskantoor Teeuwen een e-mail verzonden met de volgende inhoud:
“bij deze wil ik het voorlopig koopcontract met de heer [eiser conventie/verweerder reconventie] beeindigen want we komen er niet uit want hij wil onze mondelinge afspraken niet nakomen samen met het bedrag van de beslaglegging dus bij deze kunt u het contract beeindigen. Graag een bevestiging van u dat het contract beeindigd is.”
2.14.
Bij e-mail van 12 mei 2015 heeft een medewerker van het notariskantoor aan [eiser conventie/verweerder reconventie] het volgende bericht:
“Zoals eerder met u besproken kunt u de koop ontbinden omdat verkoper in gebreke is gebleven om de eigendom aan u over te dragen. Bij deze ontbinding kunt u een boete vorderen. U heeft aangegeven dat u de koop niet wilt ontbinden maar dat u de eigendom van de voormalige champignonkwekerij wenst te verkrijgen. Als u nakoming van de verplichting tot eigendomsoverdracht wilt vorderen omdat de verkoper in gebreke blijft, dan dient u juridische stappen te zetten om bijv. via de rechter af te dwingen dat de verkoper alsnog ervoor zorgt dat aan u de eigendom wordt geleverd. (…)”
2.15.
Op 27 oktober 2015 heeft [eiser conventie/verweerder reconventie] [gedaagd in conventie sub 1] gedagvaard. Hij heeft, kort samengevat, gevorderd dat [gedaagd in conventie sub 1] zal worden veroordeeld om mee te werken aan de levering van het bedrijfspand. Bij verstekvonnis van 6 april 2016 is het gevorderde toegewezen. Het verstekvonnis is op 25 april 2016 middels een openbaar exploot betekend aan [eiser conventie/verweerder reconventie] .
2.16.
Op 26 mei 2016 heeft de notaris de huurkoopovereenkomst tussen [gedaagd in conventie sub 1] en [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] notarieel vastgelegd, en is het bedrijfspand door [gedaagd in conventie sub 1] verkocht en geleverd aan [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] tegen betaling van een koopsom van € 170.000,00. Uit de nota van afrekening van de notaris blijkt dat [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] reeds € 32.000,00 aan [gedaagd in conventie sub 1] betaald hadden. Daarnaast hebben de ouders van [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] aan [gedaagd in conventie sub 1] een bedrag van € 18.000,00 verstrekt om de beslaglegger (hypotheekhouder ING-bank) te kunnen voldoen.
2.17.
Bij verzetvonnis van 21 december 2016 is [gedaagd in conventie sub 1] niet-ontvankelijk in het verzet verklaard en is het verstekvonnis van 6 april 2016 bekrachtigd.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser conventie/verweerder reconventie] vordert samengevat –
primair
1. de koopovereenkomst betreffende het bedrijfspand tussen [gedaagd in conventie sub 1] en [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] te vernietigen en [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] te veroordelen de gevolgen van de overeenkomst ongedaan te maken, waaronder teruglevering van het bedrijfspand aan [gedaagd in conventie sub 1] , op straffe van een dwangsom,
2) veroordeling van [gedaagd in conventie sub 1] om aan [eiser conventie/verweerder reconventie] het bedrijfspand te leveren op straffe van een dwangsom,
subsidiair:
3) veroordeling van [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] tot betaling aan [eiser conventie/verweerder reconventie] van een bedrag van
€ 125.000,00, zulks door hen te veroordelen bij wijze van betaling in natura over te gaan tot levering aan [eiser conventie/verweerder reconventie] van het bedrijfspand,
meer subsidiair:
4) veroordeling van [gedaagd in conventie sub 1] tot betaling aan [eiser conventie/verweerder reconventie] van een bedrag van € 125.000,00, vermeerderd met rente,
met veroordeling van [gedaagd in conventie sub 1] en [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] in de kosten van deze procedure en beslagkosten.
3.2.
[eiser conventie/verweerder reconventie] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. [eiser conventie/verweerder reconventie] heeft in het verleden voor [gedaagd in conventie sub 1] verbouwingswerkzaamheden verricht. Op grond daarvan heeft hij een vordering op [gedaagd in conventie sub 1] van € 125.000,-. Dit is vastgelegd in een schuldbekentenis, die dwingend bewijs oplevert ten aanzien van de op [gedaagd in conventie sub 1] rustende betalingsverplichting. Ondanks deze schuldbekentenis bleef [gedaagd in conventie sub 1] in gebreke de betaling aan [eiser conventie/verweerder reconventie] te verrichten. [eiser conventie/verweerder reconventie] is met [gedaagd in conventie sub 1] en [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] vervolgens mondeling een drie-partijen-overeenkomst aangegaan, waarbij het bedrijfspand van [gedaagd in conventie sub 1] zou worden overgedragen aan [eiser conventie/verweerder reconventie] tegen een bedrag van € 100.000,00, met instandlating van de huurovereenkomst met [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] . [eiser conventie/verweerder reconventie] zou dan aan [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] de gelegenheid bieden om binnen vijf jaar het pand te kopen voor € 174.000,00. [eiser conventie/verweerder reconventie] zou gedurende de tijd dat hij eigenaar was van het bedrijfspand, de huurpenningen van [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] krijgen. De huuropbrengsten en de winst op doorverkoop zou in totaal ongeveer € 125.000,00 bedragen; het bedrag dat [gedaagd in conventie sub 1] nog verschuldigd was aan [eiser conventie/verweerder reconventie] . Ter uitvoering van deze afspraken hebben [eiser conventie/verweerder reconventie] en [gedaagd in conventie sub 1] op 7 november 2014 een koopovereenkomst met betrekking tot het bedrijfspand gesloten, met daarin als leveringsdatum 31 december 2014 opgenomen. Deze overeenkomst is ingeschreven in het kadaster en dus voor iedereen kenbaar. [eiser conventie/verweerder reconventie] heeft de koopsom en de kosten onder de notaris gestort. [eiser conventie/verweerder reconventie] en [gedaagd in conventie sub 1] zijn niet overeengekomen dat [eiser conventie/verweerder reconventie] ook de achterstallige alimentatie en de schuld aan ING zou betalen. [gedaagd in conventie sub 1] is zijn verplichting tot levering niet nagekomen. [eiser conventie/verweerder reconventie] heeft [gedaagd in conventie sub 1] vervolgens gedagvaard tot nakoming van zijn verplichting. Dit heeft geleid tot een toewijzend verstekvonnis van deze rechtbank van 6 april 2016. Levering op basis van dat vonnis was echter niet mogelijk omdat de hypotheekschuld en een gelegd beslag (door LBIO in verband met alimentatieverplichtingen) de koopsom van € 100.000,00 overstegen. Vervolgens bleek dat het bedrijfspand op 26 mei 2016 door [gedaagd in conventie sub 1] aan [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] is verkocht en overgedragen. ING en LBIO hebben daarvoor kennelijk toestemming gegeven, maar hebben dit niet gemeld aan [eiser conventie/verweerder reconventie] . Deze rechtbank heeft [gedaagd in conventie sub 1] bij vonnis van 21 december 2016 niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet tegen het verstekvonnis.
Aan [eiser conventie/verweerder reconventie] komt ingevolge art. 3:45 BW (actio Pauliana) de mogelijkheid toe om de koopovereenkomst tussen [gedaagd in conventie sub 1] en [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] te vernietigen. [gedaagd in conventie sub 1] heeft het pand overgedragen aan [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] , terwijl hij gehouden was het pand aan [eiser conventie/verweerder reconventie] te leveren. De verkoop en levering van het bedrijfspand aan [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] was onverplicht. Voor zover daar een overeenkomst aan ten grondslag heeft gelegen, is die verplichting gelet op de drie-partijen-overeenkomst komen te vervallen. Door de overdracht is [gedaagd in conventie sub 1] in zijn verhaalsmogelijkheden beperkt. [gedaagd in conventie sub 1] en [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] wisten dat [eiser conventie/verweerder reconventie] door de overdracht benadeeld zou worden; [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] wisten immers van de betalingsproblemen van [gedaagd in conventie sub 1] én van de vordering van [eiser conventie/verweerder reconventie] op [gedaagd in conventie sub 1] . [eiser conventie/verweerder reconventie] vordert daarom vernietiging van de koopovereenkomst tussen [gedaagd in conventie sub 1] en [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] , wat leidt tot een verplichting tot teruglevering.
Subsidiair beroep [eiser conventie/verweerder reconventie] zich op een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de drie-partijen-overeenkomst, nu [gedaagd in conventie sub 1] en [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] in strijd met de tussen partijen gemaakte afspraken ervoor hebben gezorgd dat het bedrijfspand direct aan [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] is overgedragen. [eiser conventie/verweerder reconventie] lijdt als gevolg daarvan schade, bestaande uit het mislopen van de huurinkomsten en de transactiewinst van € 74.000,-. [gedaagd in conventie sub 1] en [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] zijn gehouden die schade te vergoeden dan wel de tussen partijen gemaakte afspraken alsnog na te komen.
Meer subsidiair stelt [eiser conventie/verweerder reconventie] dat [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld. [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] hebben onrechtmatig van de wanprestatie van [gedaagd in conventie sub 1] geprofiteerd. [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] waren op de hoogte van de afspraken en moeten zich bewust zijn geweest van de wanprestatie van [gedaagd in conventie sub 1] . Desondanks hebben zij ervoor gekozen om [eiser conventie/verweerder reconventie] opzettelijk buitenspel te zetten door het bedrijfspand direct van [gedaagd in conventie sub 1] over te nemen. [eiser conventie/verweerder reconventie] vordert een schadevergoeding in natura, te weten de eigendomsoverdracht van het bedrijfspand aan [eiser conventie/verweerder reconventie] .
Aan zijn laatste vordering, die hij alleen tegen [gedaagd in conventie sub 1] heeft ingesteld, heeft [eiser conventie/verweerder reconventie] ten grondslag gelegd dat [gedaagd in conventie sub 1] verplicht is tot betaling van de verbouwingswerkzaamheden, welke verplichting [gedaagd in conventie sub 1] door het opstellen en ondertekening van de schuldbekentenis erkend heeft.
3.3.
[gedaagd in conventie sub 1] is niet verschenen.
3.4.
[gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] voeren de navolgende verweren. [eiser conventie/verweerder reconventie] heeft gehandeld in strijd met de waarheidsplicht (art. 21 Rv), en bedient zich van bedrog. Hij heeft bewust voor [gedaagd in conventie sub 1] verborgen gehouden dat hij een procedure tegen hem was gestart. [eiser conventie/verweerder reconventie] had namelijk het e-mailadres van [gedaagd in conventie sub 1] in [land] , zijn telefoonnummer en hij heeft [gedaagd in conventie sub 1] besproken gedurende de tijd dat de procedure aanhangig was. Desondanks heeft hij de dagvaarding in het openbaar laten betekenen en hem niets gezegd over de procedure. Dit leidt reeds tot niet-ontvankelijk van [eiser conventie/verweerder reconventie] dan wel afwijzing van zijn vorderingen.
Verder beroepen [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] zich op nietigheid van de koopovereenkomst tussen [gedaagd in conventie sub 1] en [eiser conventie/verweerder reconventie] wegens strijd met de goede zeden of de openbare orde. [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] vermoeden dat de koopovereenkomst is gesloten met het oog op het ontduiken van belasting of het witwassen van zwart geld.
Daarnaast betwisten [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] gemotiveerd dat [eiser conventie/verweerder reconventie] een beroep toekomt op de actio Pauliana, dat zij partij zijn geweest bij de gestelde drie-partijen overeenkomst en dat zij hebben geprofiteerd van een wanprestatie van [gedaagd in conventie sub 1] .
3.5.
Op deze en overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
[gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] vorderen samengevat –
1. indien en voorzover er een overeenkomst tussen [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] en [eiser conventie/verweerder reconventie] bestaat, die overeenkomst te ontbinden op grond van wanprestatie,
2. opheffing van het conservatoire beslag dat door [eiser conventie/verweerder reconventie] op het bedrijfspand is gelegd,
3. veroordeling van [eiser conventie/verweerder reconventie] in de daadwerkelijke door [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] gemaakte proceskosten.
3.7.
[eiser conventie/verweerder reconventie] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in de zaak tegen [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3]

in conventie
4.1.
De rechtbank zal allereerst de eerste twee verweren van [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] behandelen. Tegen het eerste verweer, dat inhoudt dat [eiser conventie/verweerder reconventie] in strijd met de waarheidsplicht (art. 21 Rv) gehandeld heeft en zich heeft bediend van bedrog, heeft [eiser conventie/verweerder reconventie] ter zitting onweersproken gesteld dat hij [gedaagd in conventie sub 1] gevraagd heeft naar zijn adres, maar dat hij dat niet wilde geven, en dat de deurwaarder toen nog geen adres in het GBA kon vinden, zodat hij tot openbare betekening is overgegaan. Het handelen in strijd met art. 21 Rv en het bedrog is daarom niet komen vast te staan. Dit verweer slaagt niet.
4.2.
Ook het tweede verweer slaagt niet, nu dit speculatief van aard is. Het vermoeden dat de koopovereenkomst tussen [eiser conventie/verweerder reconventie] en [gedaagd in conventie sub 1] is gesloten met het oog op het ontduiken van belasting of het witwassen van zwart geld wordt niet nader geconcretiseerd.
4.3.
Vervolgens zal de rechtbank overgaan tot een inhoudelijke behandeling van de vorderingen van [eiser conventie/verweerder reconventie] .
De grondslagen van de eerste drie vorderingen hebben alle als gemeenschappelijk uitgangspunt dat [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] niet het bedrijfspand van [gedaagd in conventie sub 1] in eigendom hadden mogen overnemen omdat [eiser conventie/verweerder reconventie] op grond van de koopovereenkomst met [gedaagd in conventie sub 1] recht had op levering van het bedrijfspand. De rechtbank zal daarom als eerste nagaan of dat uitgangpunt stand houdt.
4.4.
Vast staat dat [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] met [gedaagd in conventie sub 1] op 15 februari 2013 een huurkoopovereenkomst hebben gesloten met betrekking tot het bedrijfspand. [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] hebben gesteld dat zij op grond van die overeenkomst het recht hadden op koop en levering van het bedrijfspand na een looptijd van vijf jaar tegen de koopsom van € 170.000 met aftrek van hetgeen zij al betaald hadden. Indien [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] de koopprijs eerder konden voldoen, dan was dat ook toegestaan en zou levering op dat eerdere moment plaatsvinden. Dit alles heeft [eiser conventie/verweerder reconventie] niet betwist.
De enkele omstandigheid dat [gedaagd in conventie sub 1] daarna een koopovereenkomst met [eiser conventie/verweerder reconventie] is aangegaan met betrekking tot hetzelfde bedrijfspand, maakt vanzelfsprekend niet dat daarmee het eerdere recht van [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] op koop en levering uit hoofde van hun huurkoopovereenkomst is komen te vervallen. Ook indien [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] bij de levering op de hoogte zouden zijn geweest van de koopovereenkomst tussen [eiser conventie/verweerder reconventie] en [gedaagd in conventie sub 1] , had hen dat dus niet van de eigendomsoverdracht hoeven te weerhouden.
4.5.
Dit kan anders zijn, indien [gedaagd in conventie sub 1] , [eiser conventie/verweerder reconventie] en [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] hierover na de totstandkoming van de genoemde huurkoopovereenkomst nieuwe afspraken gemaakt hebben. Dit is echter niet komen vast te staan. [eiser conventie/verweerder reconventie] heeft weliswaar gesteld dat tussen hen een drie-partijen-overeenkomst is gesloten met de door hem gestelde inhoud (zie rov. 3.2), maar heeft deze stelling niet nader onderbouwd met feiten en omstandigheden waaruit dat zou kunnen blijken. De koopovereenkomst waarnaar hij verwijst, is alleen met [gedaagd in conventie sub 1] gesloten en wijst niet op het bestaan van een drie-partijen-overeenkomst. De e-mail van [gedaagd in conventie sub 1] van 24 maart 2015 waarnaar [eiser conventie/verweerder reconventie] tevens verwijst, handelt alleen over hetgeen [gedaagd in conventie sub 1] en [eiser conventie/verweerder reconventie] mondeling hebben afgesproken (
“ In het koopcontract moet alles staan wat wij samen mondeling ook afgesproken hebben (…)”)en ook daaruit valt dus niet af te leiden dat [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] daarbij partij zijn geweest. Verder hebben [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] gemotiveerd betwist dat zij een dergelijke overeenkomst met [eiser conventie/verweerder reconventie] hebben gesloten. Zij hebben daartoe aangevoerd dat zij uitsluitend tegenover [gedaagd in conventie sub 1] verklaard hebben dat zij bereid zijn met een overname door [eiser conventie/verweerder reconventie] van de positie van [gedaagd in conventie sub 1] , indien hun positie gelijk zou blijven. Bij die verklaring is het gebleven en daaraan is geen verdere uitvoering gegeven. Zij hebben erop gewezen dat aanvaarding van het voorstel van [eiser conventie/verweerder reconventie] ook helemaal niet voor de hand zou hebben gelegen, omdat dit een aanmerkelijke verslechtering van hun positie teweeg zou brengen. Zij zouden dan immers een hogere prijs voor het bedrijfspand hebben moeten betalen, te weten € 174.000,00 met een bijbetaling van € 23.000,00 (al dan niet in de vorm van huurverhoging) in plaats van € 170.000,00 verminderd met de gedane aflossingen, en de overeenkomst zou bovendien een langere looptijd hebben (tot begin 2020 in plaats van uiterlijk 15 februari 2018). Tegenover deze betwisting heeft [eiser conventie/verweerder reconventie] geen nadere feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] wel de drie-partijen-overeenkomst zijn aangegaan. Dit zou echter wel op zijn weg hebben gelegen. Daarmee heeft hij zijn stelling onvoldoende gemotiveerd en gaat de rechtbank aan zijn stelling voorbij.
4.6.
Dit leidt ertoe dat het uitgangpunt dat [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] niet het bedrijfspand van [gedaagd in conventie sub 1] in eigendom hadden mogen overnemen omdat [eiser conventie/verweerder reconventie] op grond van zijn koopovereenkomst met [gedaagd in conventie sub 1] recht had op levering van het bedrijfspand, geen stand houdt.
4.7.
Dit betekent voor het beroep dat [gedaagd in conventie sub 1] op art 3:45 BW doet het volgende. Voor een geslaagd beroep op een actio Pauliana dient allereerst sprake te zijn van een onverplichte rechtshandeling. Het staat echter vast dat het bedrijfspand aan [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] is verkocht en geleverd op grond van de huurkoopovereenkomst. Van een onverplichte rechtshandeling is dus geen sprake. Bovendien beschermt dit wetsartikel schuldeisers uitsluitend in hun recht op verhaal van geldelijke aanspraken. Gesteld noch gebleken is dat de verkoop en levering van het bedrijfspand er de oorzaak van is geweest dat [gedaagd in conventie sub 1] geen verhaal biedt. De reden daarvan is er veeleer in gelegen dat hij is vertrokken naar [land] . Dit staat echter los van de handeling waarvan [eiser conventie/verweerder reconventie] nu vernietiging vordert. Het beroep op art. 3:45 BW gaat dus op meerdere gronden niet op. De eerste twee vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
4.8.
Nu er geen drie-partijen-overeenkomst is komen vast te staan, kan er ook geen sprake zijn van wanprestatie van [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] in die overeenkomst. Ook hebben zij niet onrechtmatig geprofiteerd van de wanprestatie van [gedaagd in conventie sub 1] in de koopovereenkomst met [eiser conventie/verweerder reconventie] . Zoals hiervoor is overwegen, hadden [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] zich immers niet van de eigendomsoverdracht hoeven te laten weerhouden, ook al wisten zij van de koopovereenkomst van [gedaagd in conventie sub 1] met [eiser conventie/verweerder reconventie] . Hieruit volgt dat ook de verwijzing van [eiser conventie/verweerder reconventie] naar de brief van de belastingadviseur van [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] van 2 februari 2016, waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] inderdaad van de koopovereenkomst op de hoogte waren, geen doel treft. De derde (subsidiaire) vordering zal daarom eveneens worden afgewezen.
4.9.
De vierde (meer subsidiaire) vordering is alleen ingesteld tegen [gedaagd in conventie sub 1] en zal daarom hier niet worden behandeld.
in reconventie
4.10.
De eerste vordering is ingesteld indien en voor zover er een overeenkomst tussen [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] en [eiser conventie/verweerder reconventie] bestaat. Nu zich dat niet voordoet, zal de rechtbank deze vordering niet behandelen.
4.11.
De vordering tot opheffing van het conservatoir beslag op het bedrijfspand zal worden toegewezen, nu de vorderingen van [eiser conventie/verweerder reconventie] in conventie zijn afgewezen.
proceskosten
4.12.
[gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] hebben in conventie en in reconventie veroordeling van [eiser conventie/verweerder reconventie] in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten gevorderd. De rechtbank overweegt dat plaats kan zijn voor integrale vergoeding van proceskosten, indien sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als [eiser conventie/verweerder reconventie] zijn vordering heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828). De rechtbank is van oordeel dat deze uitzonderlijke omstandigheden zich in dit geding niet voordoen.
4.13.
[eiser conventie/verweerder reconventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij wel in de proceskosten worden veroordeeld die door de rechtbank worden begroot. De kosten aan de zijde van [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] worden begroot op:
- explootkosten € 121,92
- griffierecht 1.545,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
4.263,00(3,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 6.029,13
in de zaak tegen [gedaagd in conventie sub 1]
rechtsmacht
4.14.
Nu [gedaagd in conventie sub 1] in [land] woonachtig is en de vordering uit dien hoofde een internationaal karakter draagt, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen.
4.15.
Nu [gedaagd in conventie sub 1] niet in een land van de Europese Unie woonachtig is, is de Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo II) ex artikel 4 van die verordening niet van toepassing en wordt de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter - onverminderd artikelen 18, 21, 24-26 EEX-Vo II - beoordeeld aan de hand van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
4.16.
De grondslag van de primaire vordering (vorderingen 1 en 2) is gebaseerd op een onrechtmatige daad en het schadebrengende feit heeft zich volgens [eiser conventie/verweerder reconventie] in Nederland voorgedaan. Op grond van art. 6 sub e Rv heeft de Nederlandse rechter dan rechtsmacht.
De subsidiaire vordering (vordering 3) is niet tegen [gedaagd in conventie sub 1] ingesteld.
[eiser conventie/verweerder reconventie] legt aan zijn vordering onder 4 een verbintenis uit een overeenkomst ten grondslag. Ingevolge art. 6 sub a Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, indien de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt (hier specifiek: de betaling door [gedaagd in conventie sub 1] van een geldsom), in Nederland moet worden uitgevoerd. De plaats waar die verbintenis moet worden uitgevoerd, dient volgens vaste rechtspraak te worden vastgesteld aan de hand van het recht dat op de overeenkomst van toepassing is. Zoals hierna is uitgewerkt, is Nederlands recht van toepassing op de overeenkomst van opdracht tussen [eiser conventie/verweerder reconventie] en [gedaagd in conventie sub 1] . Naar Nederlands recht is betaling van een geldsom een brengschuld; artikel 6:116 BW bepaalt immers dat betaling moet worden gedaan aan de woonplaats van de schuldeiser op het tijdstip van de betaling. Die woonplaats is de woonplaats van [eiser conventie/verweerder reconventie] , zijnde [woonplaats] in Nederland. Dat betekent dat de Nederlandse rechter bevoegd is ook van deze vordering kennis te nemen.
toepasselijk recht
4.17.
Ten aanzien van het op de primaire vordering toepasselijke recht overweegt de rechtbank als volgt.
De bepaling van het toepasselijke recht dient plaats te vinden aan de hand van de Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Verordening Rome II), nu de vordering betrekking heeft op een door deze verordening bestreken onderwerp en de gestelde schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden na inwerkingtreding van de verordening (11 januari 2009). Nu niet is gesteld, noch gebleken, dat door partijen een keuze is gedaan ten aanzien van het toepasselijke recht, is ingevolge artikel 4 van Verordening Rome II het recht van toepassing van het land waar de schade zich voordoet. De gestelde schade heeft zich in het onderhavige geval voorgedaan in Nederland, zodat op de onderhavige vordering Nederlands recht van toepassing is.
De bepaling van het toepasselijke recht ten aanzien van de meer subsidiaire vordering dient plaats te vinden aan de hand van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Vo), nu de betreffende overeenkomst gesloten is op/na 17 december 2009.
Nu niet gesteld of gebleken is, dat door partijen een keuze is gedaan ten aanzien van het toepasselijke recht, is op grond van artikel 4 van Rome I-Vo het recht van toepassing van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten, haar gewone verblijfplaats heeft. De kenmerkende prestatie van een overeenkomst van opdracht wordt geleverd door de opdrachtnemer, in casu [eiser conventie/verweerder reconventie] . Ook de vordering onder 4 dient dan naar Nederlands recht te worden beoordeeld.
ondeelbare rechtsverhouding
4.18.
Op grond van het bepaalde in art. 140 Rv dient het gevorderde tegen [gedaagd in conventie sub 1] te worden toegewezen, tenzij de vordering de rechtbank onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De verweren die door [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] zijn gevoerd, werken daarom niet in het voordeel van [gedaagd in conventie sub 1] , tenzij sprake is van een rechtsbetrekking tussen partijen die verplicht tot een voor alle gedaagden gelijke beslissing (Hoge Raad 28 mei 1999, NJ 2000, 290). Daarvan is sprake bij een processueel ondeelbare rechtsverhouding. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke verhouding zich hier voordoet bij de primaire vordering (vorderingen 1 en 2), nu deze niet zijn los te zien van de rechtsverhouding tussen [eiser conventie/verweerder reconventie] en [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] . Nu de verweren van [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] daartegen slagen, zal die vordering ook tegen [gedaagd in conventie sub 1] worden afgewezen.
4.19.
De meer subsidiaire vordering tegen [gedaagd in conventie sub 1] (vierde vordering) komt de rechtbank onrechtmatig noch ongegrond voor. Deze vordering is daarom toewijsbaar.
4.20.
[eiser conventie/verweerder reconventie] vordert [gedaagd in conventie sub 1] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering zal worden afgewezen. Weliswaar heeft [eiser conventie/verweerder reconventie] het verhaalsbeslag ook ten laste van [gedaagd in conventie sub 1] doen leggen, maar het beslagobject behoort niet aan [gedaagd in conventie sub 1] toe. Onder die omstandigheid ziet de rechtbank geen grond om de beslagkosten te laste van [gedaagd in conventie sub 1] te laten komen.
4.21.
De gevorderde rente over de hoofdsom kan slechts worden toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding, omdat verder niet is gesteld op welke ingangsdatum de rente verschuldigd is.
4.22.
[gedaagd in conventie sub 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser conventie/verweerder reconventie] worden begroot op
- dagvaarding € 99,21
- overige explootkosten 121,92
- griffierecht 1.545,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.421,00(1,0 punt × tarief € 1.421,00)
Totaal € 3.187,13
4.23.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in de zaak tegen [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3]
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
in reconventie
5.2.
heft op het door [eiser conventie/verweerder reconventie] op 21 februari 2017 op het onroerend goed aan [adres] , kadastraal bekend gemeente [kadastraal nummer] , gelegde conservatoire beslag,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
5.4.
veroordeelt [eiser conventie/verweerder reconventie] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden in conventie/eisers in reconventie sub 2 en 3] tot op heden begroot op € 6.029,13
5.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de opheffing van het conservatoire beslag en de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak tegen [gedaagd in conventie sub 1]
5.6.
veroordeelt [gedaagd in conventie sub 1] om aan [eiser conventie/verweerder reconventie] te betalen een bedrag van € 125.000,00 (éénhonderdvijfentwintig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 4 april 2017 tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [gedaagd in conventie sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser conventie/verweerder reconventie] tot op heden begroot op € 3.187,13,
5.8.
veroordeelt [gedaagd in conventie sub 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagd in conventie sub 1] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2018.