ECLI:NL:RBOBR:2018:1270

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
RK 18/391
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op concept-onderzoeksrapport in strafrechtelijk onderzoek naar arbeidsongeval

Op 20 maart 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift was ingediend door een organisatie tegen een beslag dat was gelegd op een concept-onderzoeksrapport. Dit beslag was op 22 januari 2018 gelegd door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar een arbeidsongeval met dodelijke afloop dat op 10 juli 2017 had plaatsgevonden. De rechtbank heeft het klaagschrift behandeld in een openbare raadkamer op 6 maart 2018, waarbij de klager werd bijgestaan door advocaat mr. A.C.M. Remmé.

De klager stelde dat het beslag op het conceptrapport onterecht was, omdat het rapport bedoeld was om van te leren en medewerkers zich vrij moesten voelen om te verklaren zonder angst voor repercussies. De officier van justitie betoogde echter dat het belang van waarheidsvinding in deze ernstige zaak zwaarder woog dan de belangen van de klager. De rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de opheffing van het beslag, aangezien het onderzoek nog niet was afgerond en het conceptrapport cruciaal kon zijn voor de waarheidsvinding.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond, waarmee het beslag op het concept-onderzoeksrapport in stand bleef. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. A.H.J.J. van de Wetering, en de leden mr. T. Dompeling en mr. M.M. Klinkenbijl, in aanwezigheid van griffier S.A. Nuyens.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: -
Kenmerk : RK 18/391
Deze beschikking betreft een op 23 februari 2018 ter griffie van deze rechtbank ingediend klaagschrift, als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, van:

[instantie] ,

gevestigd te [postcode] , [adres]
vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] ,
bijgestaan door mr. A.C.M. Remmé, advocaat te Utrecht.
Inleiding
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het op 22 januari 2018 door de Inspectie Sociale Zaken en Wekgelegenheid (SZW) onder klager gelegde beslag op een concept-onderzoeksrapport en de teruggave daarvan aan klager.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het raadkamerdossier met bovenstaand nummer.
Het klaagschrift is op 06 maart 2018 in openbare raadkamer behandeld.
Namens klager is verschenen [klager] , bijgestaan door mr. A.C.M. Remmé. Namens klager is gepersisteerd bij het klaagschrift. In aanvulling op het klaagschrift is nogmaals aangevoerd dat het bezwaar van klager daaruit bestaat dat rapportages als onderhavige worden gemaakt om er als organisatie van te leren. In dat licht is het van groot belang dat medewerkers zich vrij voelen te verklaren, zonder angst te hebben dat er gevolgen zijn voor henzelf als persoon door kennisname door justitie en inspectie. Daarnaast betreft het een conceptrapport waarvan verschillende onderdelen uiteindelijk genuanceerder of anders kunnen komen te liggen. Door het concept nu al te betrekken in het strafrechtelijk onderzoek kan er een verkeerd beeld van de gang van zaken ontstaan. De Inspectie van SZW heeft bovendien zelf voldoende andere mogelijkheden en bevoegdheden om bewijs te vergaren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond verklaard dient te worden. Allereerst is het nemo-teneturbeginsel in dit geval niet aan de orde nu klager niet als verdachte is aangemerkt. Voorts dient het strafvorderlijk belang, i.c. het belang van waarheidsvinding, zeker nu het gaat om een bijzonder ernstige zaak, te prevaleren boven de door klager gestelde belangen. Dat het een conceptrapport betreft is bij het opsporingsteam bekend, doch vormt geen reden het beslag en kennisname onrechtmatig te achten.
De beoordeling
Het klaagschrift is tijdig ingediend, immers binnen twee jaren na genoemde inbeslagneming.
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Wetboek van Strafvordering (Sv) gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomene kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, met betrekking tot het voorwerp de verbeurdverklaring zal uitspreken of onttrekking aan het verkeer zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art 552f Sv.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het stuk waarover wordt geklaagd, een conceptrapport van een intern onderzoek door klager, door de Inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij klager is gevorderd en in beslag genomen in het strafrechtelijk onderzoek naar een arbeidsongeval met dodelijke afloop op 10 juli 2017. Klager is opdrachtgever van het werk waarbij het ongeval heeft plaatsgevonden, het slachtoffer was in dienst van een van de onderaannemers. Niet gesteld, noch gebleken, is dat het beslag onrechtmatig is gelegd.
De rechtbank is van oordeel - mede gelet op het standpunt van de officier van justitie - dat het belang van strafvordering zich voorshands verzet tegen opheffing van het beslag. Immers blijkt uit het standpunt van het Openbaar Ministerie dat het onderzoek nog niet is afgerond en dat sprake is van het belang van waarheidsvinding. De belangen die door de verdediging zijn geschetst zijn naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet van dien aard dat zij dienen te prevaleren boven het strafvorderlijk belang.
De rechtbank zal het klaagschrift derhalve ongegrond verklaren.
DE BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beklag ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. T. Dompeling en mr. M.M. Klinkenbijl, leden,
in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier en is uitgesproken in openbare raadkamer van deze rechtbank van 20 maart 2018.