ECLI:NL:RBOBR:2017:978

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2017
Publicatiedatum
27 februari 2017
Zaaknummer
17_663
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van last onder dwangsom voor horecagelegenheid tijdens carnaval

Op 24 februari 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen de burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Anthonis en een horecagelegenheid. De voorzieningenrechter heeft een last onder dwangsom opgelegd aan de horecagelegenheid, waarbij deze werd gelast om alle alcoholhoudende drank voor zaterdag 25 februari 2017, 12.00 uur te verwijderen en verwijderd te houden. De last was opgelegd omdat de horecagelegenheid geen vergunning had volgens de Drank- en Horecawet (Dhw). De dwangsom bedroeg € 3.000,00 per dag bij overtreding, met een maximum van € 15.000,00.

De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 24 februari 2017 heeft de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker, die de enige horecagelegenheid in de plaats exploiteert en die tijdens het carnavalsfeest alcoholhoudende drank wil verstrekken, afgewogen tegen de belangen van de gemeente. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangen van verzoeker zwaarwegend zijn, vooral gezien het feit dat het carnaval op het punt van beginnen stond en er geen andere gelegenheid was voor carnavalsvierders in de plaats.

De voorzieningenrechter heeft besloten om de last onder dwangsom te schorsen tot en met woensdag 1 maart 2017, 24.00 uur. Dit besluit is genomen met inachtneming van de korte termijn waarbinnen de last was opgelegd en het feit dat er geen vooraankondiging was gedaan. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de onmiddellijke effectuering van de last een beperkte reikwijdte heeft, aangezien de horecagelegenheid open mag blijven, maar geen alcohol mag verstrekken of aanwezig hebben. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/663

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

24 februari 2017 in de zaak tussen

[verzoeker], te [plaatsnaam] , verzoeker
(gemachtigde: mr. I.B. ter Woord),
en

de burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Anthonis, verweerder

(gemachtigden: mr. J. van Goch en mr. N.C. Kramer).

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd om alle in de voor het publiek toegankelijke ruimte of ruimtes van de horeca-inrichting aan de [adres] aanwezige alcoholhoudende drank voor zaterdag 25 februari 2017, 12.00 uur te verwijderen en verwijderd te houden. Voorts is verzoeker gelast het verstrekken dan wel laten verstrekken van alcoholhoudende dranken in strijd met artikel 3 van de Drank- en Horecawet (Dhw) te beëindigen, dan wel te laten beëindigen en beëindigd te houden. De dwangsom bedraagt
€ 3.000,00 voor elke dag dat verzoeker de lastgeving overtreedt, met een maximum van
€ 15.000,00.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2017. Verzoeker is verschenen bij [naam] en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot en met woensdag 1 maart 24.00 uur.

Overwegingen

De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
Verzoeker voert aan dat hij de enige horecagelegenheid in [plaatsnaam] exploiteert. In [plaatsnaam] begint hedenavond, 24 februari 2017, het carnavalsfeest, dat duurt tot en met woensdag 1 maart 2017. Daarmee is voor verzoeker zakelijk en financieel een zeer groot belang gemoeid. Ook wordt een maatschappelijk belang gediend omdat carnavalsvierders in [plaatsnaam] nergens anders terecht kunnen.
Bij besluit van 24 februari 2017 heeft verweerder de gevraagde Dhw-vergunning voor de uitoefening van het horecabedrijf geweigerd. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Op grond van artikel 3 van de Dhw is het verboden zonder de daartoe strekkende vergunning van de burgemeester het horecabedrijf uit te oefenen. Een horecabedrijf wordt omschreven als een bedrijf waar alcoholhoudende dank voor gebruik ter plaatse bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekt wordt.
Op grond van artikel 25 van de Dhw is het degene die, anders dan in de rechtmatige uitoefening van het slijtersbedrijf of horecabedrijf, een ruimte voor het publiek geopend houdt, verboden:
in die ruimte alcoholhoudende drank aanwezig te hebben, tenzij dit geschiedt ten dienste van het rechtmatig in die ruimte bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van zwakalcoholische drank voor gebruik elders dan ter plaatse (…).
In de voor het publiek niet toegankelijke delen van de ruimte alcoholhoudende drank in voorraad te hebben (…).
Niet in geschil is dat verzoeker op dit moment niet beschikt over de gevraagde Dhw-vergunning. Gelet hierop verweerder bevoegd handhavend op te treden op grond van de artikelen 3 en 25 van de Dhw. Verweerder heeft aan deze bevoegdheid invulling gegeven door te bepalen dat verzoeker mag geen alcoholhoudende drank mag verstrekken en/of aanwezig hebben.
De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder. De belangen van verzoeker zijn gelegen in het kunnen verstrekken van alcoholhoudende drank gedurende carnaval.
De voorzieningenrechter betrekt bij zijn oordeel dat de termijn waarbinnen de last is opgelegd zeer kort is. Voorts heeft verweerder geen vooraankondiging van de lastgeving gedaan, terwijl ten aanzien van de voorgenomen weigering van de Dhw-vergunning wel een zienswijze kon worden ingediend. Artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht verplicht tot het in de gelegenheid stellen om een zienswijze naar voren te brengen bij een besluit waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben. Verweerder heeft niet voldaan aan die verplichting.
Bij de afweging van de belangen betrekt de voorzieningenrechter dat de onmiddellijke effectuering van de last een beperkte reikwijdte heeft, in die zin dat het etablissement gewoon geopend mag blijven, terwijl de last enkel ziet op het niet mogen verstrekken en aanwezig hebben van alcohol. De voorzieningenrechter ziet niet in dat dan het niet mogen schenken van alcohol wezenlijk van belang is. Niet gebleken is dat sprake zal zijn van een acute onveilige situatie. De voorzieningenrechter is daarentegen niet ongevoelig voor het argument dat verweerder belang heeft bij het effectueren van de last, nu de Dhw-vergunning is geweigerd. Om deze reden geldt de schorsing van het bestreden besluit slechts voor een beperkte termijn.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.D. Streefkerk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 februari 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.