In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een onroerende zaak, specifiek een kinderdagverblijf dat onderdeel uitmaakt van een schoolgebouw. De eiseres, die het kinderdagverblijf exploiteert, heeft beroep ingesteld tegen de vastgestelde waarde van het object door de heffingsambtenaar van de gemeente Boxmeer, die deze had vastgesteld op € 507.000 per waardepeildatum 1 januari 2014. Eiseres betwistte deze waarde en stelde een lagere waarde in het economische verkeer voor van € 331.000, subsidiair een gecorrigeerde vervangingswaarde van € 323.000, onderbouwd met een taxatierapport.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van het object terecht heeft gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat het object incourant is, omdat het onderdeel uitmaakt van een schoolgebouw en er geen verkoopcijfers van vergelijkbare objecten beschikbaar zijn. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat het object courant is en dat de huurwaardekapitalisatiemethode van toepassing is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de door de heffingsambtenaar gebruikte objectkenmerken en de afschrijving wegens technische veroudering niet in geschil zijn.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is voor een functionele afschrijving wegens economische veroudering, omdat de bezettingsgraad van het kinderdagverblijf niet relevant is voor de waardebepaling van het schoolgebouw. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is en dat eiseres haar bepleite waarden niet heeft onderbouwd. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.