ECLI:NL:RBOBR:2017:6796

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2017
Publicatiedatum
3 januari 2018
Zaaknummer
C/01/320245 / FA RK 17-1975
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding tussen Afghanen zonder huwelijksakte en rechtsgeldigheid

In deze zaak verzoekt een man om echtscheiding met nevenvoorzieningen van zijn vrouw, waarbij hij geen huwelijksakte kan overleggen. De rechtbank, zittende in 's-Hertogenbosch, kan niet vaststellen of er een rechtsgeldig huwelijk is gesloten volgens Afghaans recht. De man stelt dat hij en de vrouw omstreeks 2000 in Afghanistan zijn gehuwd, maar de vrouw was ten tijde van het huwelijk nog geen zestien jaar oud, wat volgens het Afghaanse burgerlijk wetboek een huwelijksbeletsel vormt. De rechtbank concludeert dat, gezien de onduidelijkheden en het ontbreken van bewijs, het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk is. De rechtbank verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek en bepaalt dat elke partij de eigen proceskosten draagt. Deze beschikking is gegeven door mr. S. ter Braak, rechter, en is openbaar uitgesproken op 23 oktober 2017.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
locatie 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/320245 / FA RK 17-1975
Beschikking d.d. 23 oktober 2017 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.W. Fakiri, gevestigd te 's-Gravenhage,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. I.K. Kolev, gevestigd te Hapert, gemeente Bladel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van de man, ingekomen op 21 april 2017;
  • het verweerschrift van de vrouw, ingekomen op 14 juli 2017;
  • het betekeningsexploot;
  • de correspondentie waaronder:
 een brief d.d. 16 mei 2017 met bijlagen van de zijde van de man.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 25 september 2017. Bij die gelegenheid zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten en door tolken in de Dari taal.

2.De beoordeling

2.1.
Blijkens de basisregistratie personen heeft de man een onbekende nationaliteit en de vrouw de Afghaanse nationaliteit.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
  • [kind 1] ,
  • [kind 2]
  • [kind 3] .
2.3.
Scheiding
2.3.1.
De man heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man stelt dat partijen omstreeks 2000 in Afghanistan zijn gehuwd. De man is niet in staat een afschrift van de huwelijksakte te overleggen. Het huwelijk van partijen is immers lang geleden in Afghanistan voltrokken. Hij acht het aannemelijk dat de huwelijksregistratie door de oorlogen in Afghanistan verloren is gegaan. Uit de door hem overgelegde rapporten eerste en nader gehoor blijkt dat hij is gehuwd met de vrouw, aldus de man.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.3.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.3.3.
Ingevolge artikel 815 lid 5 aanhef en sub a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet bij de indiening van het verzoekschrift een afschrift of uittreksel van de huwelijksakte worden overgelegd. Door de man is geen huwelijksakte overgelegd. Hij stelt daartoe niet in staat te zijn. Gelet daarop dient de rechtbank te beoordelen of anderszins kan worden vastgesteld of een naar Afghaans recht rechtsgeldig huwelijk is gesloten.
Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de door de man overgelegde rapporten van eerste en nader gehoor van partijen bij de IND volgt dat de man in het eerste gehoor heeft gezegd dat er sprake is geweest van een traditioneel huwelijk met de vrouw dat gesloten is op 5 augustus 1999. In zijn verzoekschrift heeft de man gesteld dat het huwelijk is gesloten omstreeks 2000. De vrouw heeft tijdens eerste gehoor gesteld dat er sprake was van een wettelijk huwelijk met de man en dat zij ten tijde van het huwelijk ongeveer dertien of veertien jaar was. Nu de vrouw is geboren op 1 juli 1985 begrijpt de rechtbank dat de vrouw dus heeft bedoeld te stellen dat het huwelijk met de man is gesloten in 1998 dan wel in 1999. Reeds gelet op voormelde onduidelijkheden kan de rechtbank niet vaststellen dat en wanneer er een naar Afghaans recht rechtsgeldig huwelijk is gesloten.
2.3.4.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat als het huwelijk is gesloten in 1998,1999 of in 2000 dit huwelijk niet een naar Afghaans recht rechtsgeldig huwelijk betreft. Daartoe wordt overwogen dat blijkens het Afghaans Burgerlijk Wetboek een vrouw pas zelfstandig een huwelijk kan aangaan na het bereiken van de leeftijd van zestien jaar. Dit volgt uit artikel 70 van het Burgerlijk Wetboek van Afghanistan. Dit artikel bepaalt (in de Engelse vertaling):
‘Article 70:
Capacity to marry shall be complete when males attain 18 and females 16 years.’
Voorts bepaalt artikel 71 (in de Engelse vertaling):
‘Article 71:
(1) Marriage contract of a girl who has not attained the age mentioned in Article (70) of this Law may only be concluded by her competent father or competent court.
(2) Marriage contract of minor girls under 15 years old are not permissible by no means.’
Het Burgerlijk Wetboek waarin deze artikelen zijn opgenomen is sinds 5 januari 1977 van kracht in Afghanistan. Nu niet in geschil is dat de vrouw ten tijde van het gestelde huwelijk in ieder geval nog niet de leeftijd van zestien jaar had bereikt (zij werd namelijk eerst op 1 juli 2001 zestien jaar), was er ingevolge artikel 70 voormeld destijds sprake van een in Afghanistan geldend huwelijksbeletsel. Als de verbintenis is aangegaan in 2000 (op of na 1 juli), hetgeen overigens niet is komen vast te staan, was de vrouw ten tijde van het aangegaan van de verbintenis 15 jaar en had ingevolge artikel 71 voormeld haar vader de verbintenis moeten afhandelen dan wel een bevoegde rechtbank. De vader van de vrouw is evenwel, zo blijkt uit het proces verbaal van haar nader gehoor, overleden toen de vrouw vijf jaar oud was. Dat een bevoegde rechtbank het gestelde huwelijk van partijen zou hebben gesloten is niet gesteld noch gebleken.
De man heeft ter zitting nog aangevoerd dat in de grondwet van Afghanistan staat vermeld dat indien de wetten van Afghanistan in strijd zijn met de Sharia wetgeving, de Sharia wetgeving voorgaat. In die Sharia wetgeving staat volgens de man vermeld dat een vrouw vanaf haar negende levensjaar mag huwen. Kennelijk beoogt de man hiermee te betogen dat het huwelijk tussen partijen naar Afghaans recht wel degelijk rechtsgeldig is gesloten. Naar het oordeel van de rechtbank gaat dit door de man ingenomen standpunt niet op. In de grondwet van Afghanistan is immers enkel opgenomen dat geen enkele wet in strijd mag zijn met de beginselen en bepalingen van de Islam (artikel 3). Niet is gebleken dat het Burgerlijk Wetboek, dan wel het bepaalde in artikel 70 en 71 van die wet, daarmee in strijd is.
2.3.5.
Nu niet vastgesteld kan worden dat sprake is van een naar Afghaans recht rechtsgeldig gesloten huwelijk, is er ook geen plaats voor enige erkenning. De rechtbank zal de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek. Om die reden komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de nevenverzoeken nu deze daarmee samenhangen. De rechtbank zal de man daarmee ook ten aanzien van die verzoeken niet-ontvankelijk verklaren.
2.4.
Proceskosten
2.4.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot echtscheiding en zijn nevenverzoeken;
3.2.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. ter Braak, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 23 oktober 2017.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden..