ECLI:NL:RBOBR:2017:6681

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
01/995032-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in strafzaak met betrekking tot zware ongevallen en veiligheidsbeheersystemen

Op 22 december 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die als exploitant van een inrichting werd beschuldigd van het niet treffen van noodzakelijke maatregelen om zware ongevallen te voorkomen. De tenlastelegging betrof twee feiten die zich zouden hebben voorgedaan tussen 4 en 7 november 2015 in Son, gemeente Son en Breugel. De officier van justitie eiste een geldboete van € 75.000,--, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen opzet of schuld kon worden bewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. Na het horen van de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging, concludeerde de rechtbank dat de gedragingen niet in de sfeer van de verdachte waren verricht. De rechtbank baseerde haar oordeel op het Drijfmest-arrest van de Hoge Raad, waarin werd benadrukt dat voor strafrechtelijke aansprakelijkheid van een rechtspersoon moet worden vastgesteld of de gedragingen in de sfeer van die rechtspersoon hebben plaatsgevonden.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat de gedragingen naar haar oordeel niet aan de verdachte konden worden toegerekend. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is op 22 december 2017 openbaar gemaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/995032-17
Datum uitspraak: 22 december 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

gevestigd te [plaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 december 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 oktober 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 4 november 2015 tot en met 7 november 2015 te Son, gemeente Son en Breugel, als exploitant van de inrichting aan de [adres] te Son en Breugel, waarop het Besluit risico's zware ongevallen 2015 van toepassing was, al dan niet opzettelijk, niet alle maatregelen heeft getroffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en/of de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken, immers heeft zij - de gevaren voor het ontbreken of weinig in voorraad hebben van antischuim niet of onvoldoende geïdentificeerd en/of onderkend en/of beoordeeld en/of
- de risico's van zware ongevallen met betrekking tot schuimvorming bij de vergistingsinstallatie niet of onvoldoende geïdentificeerd en/of onderkend en/of beoordeeld en/of - geen of onvoldoende maatregelen genomen om schuimvorming snel en/of effectief te voorkomen en/of tegen te gaan en/of te beperken en/of te bestrijden;
Art. 5 lid 1 BRZO 2015
2.
zij in of omstreeks de periode van 4 november 2015 tot en met 7 november 2015 te Son, gemeente Son en Breugel, als exploitant van de inrichting aan de [adres] te Son en Breugel, al dan niet opzettelijk, niet, althans niet volledig, - ten einde zorg te dragen voor de correcte uitvoering van het preventiebeleid voor zware ongevallen - een veiligheidsbeheerssysteem, ten aanzien van (voorkomen en/of beperken en/of bestrijden van) schuimvorming, heeft ingevoerd/uitgevoerd, waarin wordt voldaan aan de elementen
i: - de organisatie en het personeel - de taken en verantwoordelijkheden van het personeel dat op alle organisatorische niveaus bij het beheersen van de gevaren van zware ongevallen wordt betrokken, samen met de maatregelen die werden genomen om het bewustzijn te doen toenemen dat voortdurende verbetering nodig is. Het onderkennen van de behoeften aan opleiding van dit personeel en het organiseren van die opleiding. De deelneming van het personeel en eventueel van de (onder)aannemers die in de inrichting werken en die vanuit veiligheidsopzicht belangrijk zijn, en/of
iii: - de controle op de exploitatie - aanneming en toepassing van procedures en instructies voor veilige werking, ook met betrekking tot het onderhoud, van de installatie, de processen en de apparatuur, en voor het alarmbeheer en tijdelijke onderbrekingen; rekening houdend met de beschikbare informatie betreffende beste praktijken op het vlak van monitoring en controle met het oog op de vermindering van het risico op systeemfalen; beheer en controle van de risico's die samenhangen met verouderende apparatuur die geïnstalleerd is in de inrichting en corrosie; inventarisatie van de apparatuur in de inrichting, strategie en methodologie voor het houden van toezicht op en de controle van de staat van de apparatuur; passende follow-upmaatregelen en noodzakelijke tegenmaatregelen, genoemd in bijlage III sub b bij de richtlijn 2012/18/EU (Seveso III), en met passende middelen en structuren die evenredig zijn aan de gevaren van zware ongevallen en de complexiteit van de organisatie of de activiteiten van de inrichting;
artikel 7 lid 6 van het Besluit risico's zware ongevallen 2015

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en eist een geldboete van € 75.000,--. Indien de rechtbank de tenlastegelegde feiten in de zaak tegen [bedrijf] (parketnummer 01/995001-17) niet bewezen acht, eist de officier van justitie een geldboete van € 150.000,--.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman bepleit vrijspraak. Volgens de verdediging kan niet worden bewezen dat sprake is van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, en van schuld van verdachte.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt verzoekt de raadsman rekening te houden met een aantal straf mitigerende factoren. Er is sprake van vervolging van één en hetzelfde bedrijf door naast verdachte ook [bedrijf] te vervolgen voor dezelfde tenlastegelegde feiten. [verdachte] en [bedrijf] is feitelijk één organisatie met één directeur van één en dezelfde inrichting. Volgens het rapport van TAUW is de materiële schade als gevolg van de biogasemissie zeer beperkt gebleven. Het veiligheidsrisico dat zich heeft voorgedaan was minimaal. Op 11 november 2015 en op 4 en 9 december 2015 zijn medewerkers van het bedrijf en de haar vertegenwoordigende personen gesproken waarbij niet werd voldaan aan de cautieplicht. Tenslotte heeft het bedrijf diverse aanvullende maatregelen genomen om herhaling van het incident te voorkomen.

Vrijspraak van feit 1 en 2.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 en feit 2 is ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt dat het, naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (Drijfmest-arrest, HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938), voor de beantwoording van de vraag of verdachte strafrechtelijk aansprakelijk is, van belang is vast te stellen of de gedraging is verricht in de sfeer van de rechtspersoon.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen niet zijn verricht in de sfeer van [verdachte] Volgens het proces-verbaal (p. 10) zijn de activiteiten van [verdachte] , gericht op de verwerking van kadavers en overige materialen van dierlijke herkomst en zijn de activiteiten van [bedrijf] bio-energieactieviteiten, die in 2007 op het terrein van [verdachte] zijn ontplooid (vergisting-, raffinage- en biodieselproductie faciliteit). Dat er volgens de Wabo-vergunningen sprake was van één inrichting, van één organisatie en één directeur en dat sommige werknemers van [verdachte] ook werkzaamheden verrichtten voor [bedrijf] doet daar niet aan af. De tenlastegelegde gedragingen zijn naar het oordeel van de rechtbank verricht in de sfeer van [bedrijf] in het kader van haar productieproces en zijn niet in redelijkheid (ook) aan [verdachte] toe te rekenen.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de tenlastegelegde feiten.

DE UITSPRAAK

T.a.v. feit 1, feit 2:
De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. A.M. de Koning, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. De Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 22 december 2017.
mr. A.M. de Koning is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.