ECLI:NL:RBOBR:2017:6552

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
C/01/328366 / KG ZA 17-744
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen EMA Vastgoed B.V. en Deutsche Bank AG met betrekking tot hypotheekrechten en incasso van debiteuren

In deze zaak heeft EMA Vastgoed B.V. een kort geding aangespannen tegen Deutsche Bank AG, waarbij zij verzoekt om de executie van onroerende zaken te staken en de hypotheken door te halen. De achtergrond van het geschil ligt in een kredietovereenkomst tussen de EMA groep en de Deutsche Bank, waarbij de bank zich op de hypotheekrechten wil verhalen. EMA Vastgoed stelt dat de bank misbruik maakt van haar executiebevoegdheid, omdat de vordering van de bank niet in verhouding staat tot de waarde van de onroerende zaken. De bank heeft echter aangevoerd dat zij bevoegd is om de hypotheekrechten uit te winnen, aangezien de kredietnemers in verzuim zijn. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de bank niet in verzuim verkeert en dat er geen sprake is van misbruik van haar bevoegdheid. De vorderingen van EMA Vastgoed zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 15 december 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/328366 / KG ZA 17-744
Vonnis in kort geding van 15 december 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EMA VASTGOED B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
advocaat mr. M. Franke te Eindhoven,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
DEUTSCHE BANK AG,
gevestigd te Frankfurt am Main, Duitsland,
gedaagde,
advocaat mr. E.C. Netten te Amsterdam.
Partijen zullen hierna EMA Vastgoed B.V. en Deutsche Bank AG genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 november 2017 met 19 producties
  • de brief van mr. M. Franke van 5 december 2017 met aanvullende producties 20 tot en met 22 alsmede een vermeerdering van eis,
  • de brief van mr. E.C. Netten van 5 december 2017 met producties 1 tot en met 8,
  • de mondelinge behandeling op 7 december 2017
  • de pleitnota van EMA Vastgoed
  • de pleitnota van de bank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
EMA Vastgoed behoort tot de EMA groep, die zich bezig houdt met reparatie en onderhoud aan auto’s, specifiek gericht op het merk Mercedes Benz. De EMA groep had vijf vestigingen in Noord Limburg en Brabant. EMA groep was tot 2013 ook verkoper (dealer) van personenauto’s en bedrijfsauto’s van Mercedes Benz.
2.2.
Tussen New HBU II N.V. (rechtsopvolgster van ABN AMRO Bank) en diverse EMA vennootschappen (EMA Holding B.V., EMA Autobedrijven B.V., EMA Technische Bedrijven B.V., EMA Venlo B.V., EMA Valkenswaard B.V., Cars Two B.V. , Bralim Holding B.V., Escee Autobedrijven B.V., EMA Helmond B.V., EMA Beheer B.V.), hierna gezamenlijk “de kredietnemers” is op 30 oktober 2009 een kredietovereenkomst gesloten voor een bedrag van € 10.310.000,00. Deze overeenkomst van geldlening betreft de voortzetting van een kredietovereenkomst van 17 augustus 2007 en 23 januari 2008 tussen kredietnemers en ABN AMRO Bank.
2.3.
Tegenover het in de kredietovereenkomst verstrekte krediet zijn de volgende zekerheden aan de ABN AMRO Bank verstrekt:
  • hoofdelijke aansprakelijkheid van alle kredietnemers
  • borgstelling van in hoofdsom € 1.361.340,65 van EMA Invest
  • pandrecht voorraden
  • pandrecht bedrijfsinventaris
  • pandrecht vorderingen (debiteuren)
  • achterstelling vordering van Ema Invest op kredietnemers.
2.4.
In de tussen kredietnemers en de Deutsche Bank Nederland gesloten pandakte zijn in artikel 4 de Algemene Bepalingen van Verpanding van Voorraden en/of Inventaris en/of Vorderingen (februari 1996) van toepassing verklaard.
2.5.
In die Algemene Bepalingen van Verpanding is onder hoofdstuk III, in artikel 8.2 bepaald dat de bank niet verplicht is rechtsmaatregelen tegen de betrokken schuldena(a)r(en) te nemen.
2.6.
Op 27 mei 2010 en op 4 november 2010 is de kredietovereenkomst aangepast, waarbij Deutsche Bank Nederland B.V. (hierna Deutsche Bank Nederland) de kredietrelatie met kredietnemers heeft overgenomen, met een kredietfaciliteit van € 5.040.000,00 en met behoud van de bestaande zekerheden.
2.7.
Op 20 december 2012 heeft een bespreking plaatsgevonden, waarbij namens EMA groep de heren [naam medewerker EMA groep 1] en [naam medewerker EMA groep 2] , alsmede de heer [naam medewerker Kruger & Partners 1] en de heer [naam medewerker Kruger & Partners 2] van Kruger & Partners aanwezig waren. Namens Deutsche Bank Nederland waren aanwezig de heren [naam medewerker Deutsche Bank Nederland 1] , [naam medewerker Deutsche Bank Nederland 2] en [naam medewerker Deutsche Bank Nederland 3] . Onderwerp van gesprek was de financiële situatie van de EMA groep, op grond waarvan de kredietrelatie opnieuw aangepast diende te worden. Bij brief van 20 december 2012 heeft Deutsche Bank Nederland de belangrijkste besproken onderwerpen en gemaakte afspraken bevestigd. Deze luiden - voor zover hier van belang - als volgt:
“(..)
6.* Slechts onder voorwaarde dat aanvullende additionele zekerheid wordt verschaft, in de vorm van hypothecaire zekerheid door EMA Vastgoed B.V. tot een bedrag van EUR 4.000.000,00 zijn wij vooralsnog bereid tot handhaving van de huidige kredietfaciliteit.
7.* Enkel om uw huidige bedrijfvoering niet verder in de problemen te brengen is Deutsche Bank voor nu bereid de kredietlijnen weer ter beschikking te stellen overeenkomstig de kredietovereenkomst van 4 november 2010 indien zoals hiervoor gezegd EMA Vastgoed B.V. bereid is tot het vestigen van een derdenhypotheek uiterlijk 15 januari 2013 op aan haar toebehorende onroerende zaken voor al hetgeen EMA uit hoofde van de aan haar verstrekte kredietfaciliteiten aan Deutsche Bank verschuldigd is. In verband hiermee doen wij EMA Vastgoed B.V. een kopie van deze brief toekomen met het verzoek om een kopie daarvan nog heden rechtsgeldig ondertekend aan Deutsche Bank te retourneren. Met ondertekening van de brief verklaart EMA Vastgoed B.V. tevens tot het vestigen van de derdenhypotheek bevoegd te zijn.
8.* Wij hebben de aandeelhouders van EMA Vastgoed B.V. toegezegd dat in het onverhoopte geval Deutsche Bank moet overgaan tot het uitwinnen van de zekerheden zij zich in eerste instantie zal verhalen op de gevestigde pandrechten (voorraden, inventaris en vorderingen) alvorens tot het uitwinnen van de door EMA Vastgoed B.V. verstrekte hypothecaire zekerheid over te gaan.
(…)”
Voor zover hiervan niet wordt afgeweken blijven de overige bestaande voorwaarden, bepalingen, zekerheden en condities ongewijzigd van kracht. Hieronder is tevens begrepen ons recht tot wederopzegging te allen tijde.”
2.8.
EMA Vastgoed heeft vervolgens hypotheekrechten verstrekt aan Deutsche Bank Nederland op een 12-tal onroerende zaken.
2.9.
Met ingang van 1 januari 2014 heeft Deutsche Bank Nederland het krediet verlaagd naar een bedrag van € 2.500.000,00. In dat kader hebben EMA Vastgoed en EMA Invest bij Deutsche Bank Nederland verzocht om vrijgave van verschillende zekerheden, aangezien de omvang van de verstrekte zekerheden niet meer in verhouding zou staan tot de omvang van het krediet. Aan dit verzoek heeft Deutsche Bank Nederland geen gehoor gegeven.
2.10.
Medio 2014 zijn EMA Autobedrijven B.V., EMA Venlo B.V., EMA Helmond B.V., Cars Two B.V., EMA Technische Bedrijven B.V., Escee Autobedrijven B.V., Bralim Holding B.V., EMA Beheer B.V. en EMA Holding B.V. in staat van faillissement verklaard.
2.11.
Deutsche Bank Nederland heeft vervolgens op 20 mei 2014 de kredietovereenkomst met kredietnemers opgezegd met indiening van haar vordering ad
€ 1.994.702,30 bij de curator.
2.12.
De bank is - onder meer - overgegaan tot het incasseren van de aan haar verpande vorderingen, waarbij is afgesproken dat de aandeelhouders van de EMA groep zelf, met inschakeling van Collective, namens de bank als pandhouder, voor incasso van de debiteuren zouden zorgdragen.
2.13.
Bij e-mailbericht van 13 april 2016 heeft EMA Vastgoed aan de bank bericht dat de incasso van de aan de bank verpande debiteuren van EMA Autobedrijven en EMA Venlo stagneert, waarbij zij de bank heeft verzocht om akkoord te gaan met de uitbesteding van de incasso aan een advocaat.
2.14.
Bij emailbericht van 26 april 2017 heeft de bank, als rechtsopvolgster van Deutsche Bank Nederland, de EMA groep als volgt bericht:
“(…)
De vordering van Deutsche Bank bedraagt per heden EUR 671.094,69 te vermeerderen met rente en kosten sinds datum faillissement. De vordering bestaat uit een gesaldeerd debetsaldo van EUR 607.061,17 en een garantieobligo van EUR 64.033,52 voor 3 nog uitstaande garanties ten behoeve van Bralim Holding B.V. en EMA Venlo B.V.
De incasso van debiteuren is op uw verzoek uitbesteed aan Collective. Op het verzoek van Collective, per email op 15-12-2016 gedaan door de heer [naam medewerker Collective] , is door Collective niet meer gereageerd.
Er wordt al geruime tijd door Deutsche Bank niets meer ontvangen uit de incasso van debiteuren.
EMA Vastgoed B.V. heeft op een aantal u toebehorende zaken, welke haar in eigendom toebehoren, een recht van hypotheek verstrekt aan Deutsche Bank als zekerheid voor de nakoming van de schulden van Ema Holding BV c.s.
Afgelopen week werden wij geconfronteerd met een executoriaal beslag door Waterschap De Dommel op de onroerende zaak [adres] , waarvan het recht van hypotheek is verstrekt aan Deutsche Bank.
Gezien bovenstaande ziet Deutsche Bank zich genoodzaakt, teneinde haar gehele per heden nog openstaande vordering op Ema Holding c.s. te incasseren, om thans gebruik te maken van de door Ema Vastgoed BV aan Deutsche Bank verstrekte hypotheekrechten.
Graag bespreken wij met u, als belanghebbenden, de mogelijkheden en de wijze waarop Deutsche Bank deze volgende stap in de incasso wenst te nemen.
(…)”
2.15.
Op 2 juni 2017 heeft EMA Vastgoed verzocht om een specificatie van haar vordering en is nogmaals verzocht akkoord te gaan met de inschakeling van een advocaat om de incasso van de debiteuren vlot te trekken.
2.16.
Bij brief van 8 juni 2017 heeft de bank daarop als volgt gereageerd:
“Op uw eigen verzoek heeft u (tezamen met Collective Credit Management en uw advocaat mr Schalken) de incasso van de aan Deutsche Bank verpande vorderingen ter hand genomen, teneinde daarmede een zo hoog mogelijk incassoresultaat te kunnen realiseren. Reeds eerder hebben wij u ter zake eventuele disputen tussen EMA en haar debiteuren gemeld dat Deutsche Bank het in deze niet wenselijk vindt dat uit haar naam geprocedeerd wordt. Een pandhouder is daartoe evenmin gehouden. Uw opmerking dat die keuze voor rekening en risico van Deutsche Bank dient te komen, is in deze situatie niet passend. Deutsche Bank heeft u reeds eerder voorgesteld die betreffende vorderingen (zo mogelijk) uit de boedel te (laten) kopen, waarbij Deutsche Bank alsdan de verkoopopbrengst ontvangt. Vervolgens kunt u voor eigen rekening en risico de incasso voort (laten) zetten.”
2.17.
Partijen hebben vervolgens over en weer (verder) gecorrespondeerd, onder handhaving van hun standpunten met betrekking tot de incasso van de vordering van de bank op de EMA groep.
2.18.
Bij brief van 10 november 2017 heeft EMA Vastgoed van Van der Stap Notarissen het bericht ontvangen dat zij van de bank de opdracht hadden gekregen om over te gaan tot veiling van de aan EMA Vastgoed toebehorende onroerende zaken aan de [adres] en [adres] , hierna te noemden “de onroerende zaken”.
2.19.
Volgens opgave van de notaris bedraagt de vordering van de bank thans in hoofdsom € 608.038,16 te vermeerderen met rente en kosten vanaf 27 juni 2014.
2.20.
Op 23 november 2017 heeft de bank bericht dat de executie niet [adres] , maar [adres] betreft.

3.Het geschil

3.1.
EMA Vastgoed B.V. vordert - na wijzigingen van haar eis - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
de bank te gebieden om binnen één dag, althans binnen een zodanige termijn als de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht, na betekening van het vonnis, de executie van voormelde onroerende zaken te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
de bank te gebieden om binnen één dag, althans binnen een zodanige termijn als de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht, na betekening van het vonnis, de hypotheken gevestigd op de onroerende zaken, zoals vermeld in prod. 3 bij dagvaarding door te halen, op straffe van verbeurte van een dwangsom ,
met veroordeling van de bank in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
EMA Vastgoed B.V. legt daaraan ten grondslag dat de bank misbruik maakt van haar executiebevoegdheid. Daartoe is allereerst van belang dat de vordering thans in hoofdsom € 608.038,16 bedraagt. De omvang van deze vordering rechtvaardigt niet de executie van de panden, althans niet van alle aangezegde panden door de bank. Voorts is van belang dat de bank in haar e-mailbericht van 20 december 2012 de toezegging heeft gedaan dat zij, in het onverhoopte geval de bank moet overgaan tot het uitwinnen van de zekerheden, zich in eerste instantie zal verhalen op de gevestigde pandrechten (op voorraden, inventaris en vorderingen), alvorens tot het uitwinnen van de door EMA Vastgoed B.V. verstrekte hypothecaire zekerheid over te gaan. De bank doet deze toezegging niet gestand, nu de vorderingen voor een bedrag van € 600.000,00 nog niet zijn uitgewonnen en de bank deze uitwinning blokkeert.
De opstelling van de bank om om haar moverende redenen Mercedes Benz niet (in rechte) aan te willen spreken, betekent dat een groot deel van de debiteurenportefeuille onbetaald blijft. Dit leidt tot schuldeisersverzuim ex artikel 6:58 BW aan de zijde van de bank. Op grond van artikel 6:60 BW en artikel 6:61 BW heeft dit gevolgen voor de (hoogte van de) vordering van de bank op EMA Vastgoed B.V. Van enig verzuim aan de zijde van EMA Vastgoed is geen sprake en de bank is op grond van artikel 6:62 BW gedurende haar verzuim niet bevoegd om maatregelen ter executie te nemen. Nu de bank de executie heeft aangezegd tegen 16 januari 2018, heeft EMA Vastgoed B.V. een spoedeisend belang bij de door haar ingestelde vorderingen.
Tenslotte staat de waarde van de aan de bank verstrekte zekerheden in geen verhouding tot de omvang van de vordering van de bank. De omvang van de verpande debiteurenportefeuille bedraagt immers € 600.000,00 en de waarde van de onroerende zaken bedraagt circa € 4.000.000,00. Voorts is door EMA Invest een borgstelling afgegeven voor een bedrag van ruim € 1.300.000,00. Nu de bank ondanks herhaalde verzoeken van EMA Vastgoed weigert de zekerheden op de onroerende zaken vrij te geven, is EMA Vastgoed niet in staat tot enige herfinanciering over te gaan. De hypotheekrechten beletten EMA Vastgoed in haar bedrijfsvoering en in haar mogelijkheden om te (her)investeren. Om die reden verzoekt zij in dit kort geding doorhaling van de hypotheken.
3.3.
De bank voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
De bank is gevestigd in Duitsland zodat zij in beginsel op grond van de hoofdregel van artikel 4 lid 1 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Herschikte EEX-verordening) voor de gerechten in Duitsland dient te worden opgeroepen. Nu EMA Vastgoed B.V. haar vorderingen grondt op een tekortschieten door de bank althans op een door de bank in Nederland gepleegde onrechtmatige daad althans volgens haar onrechtmatig handelen van de bank in Nederland dreigt komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van de Herschikte EEX-Vo rechtsmacht toe. Het toepasselijk recht wordt bepaald aan de hand van de Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) en Verordening (EG) nr. 864/2007 inzake het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II). Nu partijen zich niet hebben uitgelaten over het toepasselijke recht, hun stellingen op het Nederlandse recht zijn gebaseerd en de gestelde schade zich in Nederland heeft voorgedaan althans zal voordoen, acht de voorzieningenrechter mede in het licht van het bepaalde in artikel 3 van de Verordening Rome I en artikel 4 van de Verordening Rome II - Nederlands recht op de vorderingen van toepassing.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat is komen vast te staan dat de vennootschappen uit de EMA groep aan wie de bank financiering heeft verstrekt, medio 2014 in staat van faillissement zijn verklaard. De bank heeft de kredietovereenkomst met kredietnemers op 20 mei 2014 opgezegd. Niet in geschil is dat de kredietnemers in verzuim zijn met de voldoening van de vordering van de bank uit hoofde van de kredietovereenkomst, welke vordering thans een bedrag van € 608.038,16 bedraagt te vermeerderen met rente en kosten vanaf 27 juni 2014. De bank is derhalve, op grond van het bepaalde in artikel 3:268, lid 1 BW bevoegd de door EMA Vastgoed verbonden onroerende zaken, die strekten tot waarborg van betaling van het verleende krediet, in het openbaar ten overstaan van een bevoegde notaris te doen verkopen. Dit is slechts anders als de bank haar bevoegdheid misbruikt. Dat is hier niet aannemelijk geworden.
4.3.
EMA Vastgoed heeft in dit kader gesteld dat sprake is van schuldeisersverzuim aan de zijde van de bank, omdat de bank weigert om de verpande debiteuren verder (in rechte) te incasseren. Deze stelling faalt. De schuldeiser komt (ex artikel 6:58 BW) in verzuim, wanneer nakoming van de verbintenis verhinderd wordt doordat hij de daartoe noodzakelijke medewerking niet verleent of doordat een ander beletsel van zijn zijde opkomt, tenzij de oorzaak van verhindering hem niet kan worden toegerekend. Kredietnemers zijn gehouden tot voldoening van de vordering aan de bank uit hoofde van de (opgezegde) kredietovereenkomst. Dat de bank nakoming van deze verbintenis verhindert is niet gebleken. Niets staat er aan in de weg dat de verbintenis (betaling van de vordering van de bank) wordt nagekomen. Dat de bank, als pandhouder, in het kader van de executie weigert om tot gerechtelijke incasso van de aan haar verpande debiteuren over te gaan, vormt geen enkel beletsel voor kredietnemers om hun verbintenis jegens de bank na te komen. Dit betekent dat niet kan worden aangenomen dat de bank in verzuim verkeert. EMA Vastgoed kan zich derhalve niet beroepen op de bepalingen in de artikelen 6:60 BW en 6:61 BW.
4.4.
Een andere vraag is, of de bank misbruik maakt van haar bevoegdheid door te weigeren om tot gerechtelijke incasso van de aan haar verpande debiteuren over te gaan en, in plaats daarvan, de executoriale verkoop van de onroerende zaken aan te zeggen. Ook die vraag moet ontkennend worden beantwoord. EMA Vastgoed beroept zich in dit verband op de afspraak, als verwoord in de brief van de bank van 20 december 2012, onder punt 8, waar de bank schrijft dat zij zich in eerste instantie zal verhalen op de gevestigde pandrechten (voorraden, inventaris en vorderingen) alvorens tot het uitwinnen van de door EMA Vastgoed verstrekte hypothecaire zekerheid over te gaan. Anders dan EMA Vastgoed betoogt, kan niet de conclusie worden getrokken dat de bank thans handelt in strijd met deze gemaakte afspraak. Vast staat dat de bank is overgegaan tot het incasseren van de aan haar verpande vorderingen, waarbij is afgesproken dat de aandeelhouders van de EMA groep zelf, namens de bank als pandhouder, voor incasso van de debiteuren zouden zorgdragen. Vast staat ook dat medio 2016 de incasso van de debiteuren vrijwel geheel is gestokt. EMA Vastgoed heeft vervolgens aangedrongen op het inschakelen van een advocaat om gerechtelijke incassoprocedures te voeren. De bank wenst echter niet over te gaan tot gerechtelijke incasso van de debiteuren, omdat zij niet verwacht dat de kosten daarvan opwegen tegen het te verwachten resultaat. Nu de (buitengerechtelijke) incasso van de debiteuren is gestokt, ziet de bank zich genoodzaakt de aan haar verstrekte hypotheekrechten uit te winnen.
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet worden gezegd dat de bank daarmee handelt in strijd met de gemaakte afspraak als verwoord in de brief van 20 december 2012. Van de bank kan een redelijke inspanning worden verwacht om het pandrecht van de bank op vorderingen zo adequaat mogelijk uit te winnen. Daaraan heeft de bank naar het oordeel van de voorzieningernechter voldaan. Waar EMA Vastgoed stelt dat de verpande debiteuren een economische waarde vertegenwoordigen van
€ 600.000,00, heeft zij deze stelling op geen enkele wijze nader onderbouwd, terwijl wel vast staat dat de inning van deze debiteuren al sinds medio 2016 stagneert. Anders dan EMA Vastgoed stelt, moet de afspraak tussen partijen dat de bank zich in eerste instantie zal verhalen op de gevestigde pandrechten, niet zo ruim worden uitgelegd dat van de bank kan worden verlangd dat zij, ondanks het feit dat zij daar zelf gezien de door haar ingeschatte risico’s geen vertrouwen in heeft, tot gerechtelijke incasso van de verpande debiteuren overgaat. Voor deze uitleg van de afspraak in de brief van 20 december 2012 pleit tevens dat in de brief van 20 december 2012 is vermeld dat de overige bestaande voorwaarden, bepalingen, zekerheden en condities ongewijzigd van kracht blijven. Eén van de bestaande voorwaarden zijn de Algemene bepalingen van Verpanding, die van toepassing zijn verklaard in de verschillende pandakten die door de EMA groep zijn ondertekend. In artikel 8.2. van hoofdstuk III van deze voorwaarden staat vermeld dat de bank - in het kader van uitwinning van een pandrecht op vorderingen - niet verplicht is om rechtsmaatregelen te treffen tegen de betrokken debiteuren. De afspraak in de brief van 20 december 2012 moet in het licht van deze bepaling worden uitgelegd.
4.6.
EMA Vastgoed heeft verder gesteld dat de omvang van de vordering van de bank de executieverkoop niet rechtvaardigt. Ook deze stelling faalt. De bank heeft aangegeven dat zij voornemens is om op 16 januari 2018 alleen het vastgoed te Valkenswaard executoriaal te verkopen. De bank heeft aangevoerd dat dit het enige object is waarvan de geschatte executieopbrengst hoog genoeg is om de bank in een keer mee af te kunnen lossen. EMA Vastgoed heeft in dit verband gesteld dat de onroerende zaken waarvan de bank thans de executie heeft aangezegd, industriegrond betreft, die in de toekomst zal worden ontwikkeld, hetgeen een positief effect zal hebben op de grondwaarde. Veiling van de betreffende grond op dit moment zal derhalve tot aanzienlijk vermogensverlies leiden aan de zijde van EMA Vastgoed. Nu EMA Vastgoed deze stelling echter op geen enkele wijze heeft onderbouwd kan dit niet leiden tot het oordeel dat de bank door uitoefening van haar recht tot executie misbruik maakt van haar bevoegdheid.
4.7.
Ten aanzien van de vordering van EMA Vastgoed om de bank te gebieden alle door EMA Vastgoed gevestigde hypotheekrechten door te halen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter begrijpt de stelling van EMA Vastgoed aldus, dat het in de gegeven omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, onaanvaardbaar is te achten dat de bank (al) haar hypotheekrechten handhaaft, terwijl de waarde van de aan de bank verstrekte zekerheden in geen verhouding tot de omvang van de vordering van de bank. Ook deze stelling faalt. Zo al kan worden aangenomen dat de stelling van EMA Vastgoed zou moeten leiden tot opheffing door de bank van de aan haar verstrekte zekerheden, geldt dat EMA Vastgoed haar stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd. De vordering strandt reeds hierop. Zo heeft EMA Vastgoed wel gesteld dat de hypothecaire zekerheid in totaal € 4.000.000,00 bedraagt, maar zij heeft daarvan volstrekt onvoldoende onderbouwing gegeven. De bank heeft daarentegen vijf taxatierapporten in het geding gebracht, waaruit kan worden afgeleid dat de executiewaarde van de onroerende zaken niet € 4.000.000,00 maar € 2.400.000,00 bedraagt. De enkele stelling van EMA Vastgoed dat de taxatie uit 2016 van het pand aan de [adres] en het naastgelegen perceel niet juist kan zijn, omdat recent een veel hoger bod is ontvangen is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de door de bank overgelegde taxatierapporten. Nu EMA Vastgoed ook op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze zij thans wordt belemmerd in haar bedrijfsvoering en haar mogelijkheden om herfinanciering aan te vragen, dient de vordering van EMA Vastgoed reeds om die reden te worden afgewezen.
4.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter art. 3:234 BW aan de orde gesteld. Terecht heeft de bank erop gewezen dat EMA zich niet op deze bepaling heeft beroepen. Daar komt bij dat de voorzieningenrechter voorshands van oordeel is dat EMA eventueel kan verlangen dat de verpande vorderingen worden verkocht. Deze bepaling kan de bank er niet toe verplichten de debiteuren van de verpande vorderingen in rechte te betrekken.
4.9.
EMA Vastgoed zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de bank worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.434,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt EMA Vastgoed in de proceskosten, aan de zijde van de bank tot op heden begroot op € 1.434,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2017.