ECLI:NL:RBOBR:2017:6482

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
17 _ 83
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van 23 appartementen in Eersel, beroep niet-ontvankelijk voor eisers 2 en gegrond voor eisers 1

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 december 2017 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor de bouw van 23 appartementen in Eersel. Eisers 2, die hun woning begin 2016 hebben verkocht, zijn niet meer als rechtstreeks belanghebbenden aangemerkt en hun beroep is niet-ontvankelijk verklaard. Eisers 1, die in de nabijheid van de bouwlocatie wonen, hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 30 november 2016, waarin de vergunning werd verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning is verleend in afwijking van het bestemmingsplan, maar dat er een vastgesteld beeldkwaliteitsplan is dat de vergunning mogelijk maakt zonder verdere tussenkomst van de gemeenteraad. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bezwaren van eisers 1 met betrekking tot het beeldkwaliteitsplan en de welstand onvoldoende onderbouwd zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bestreden besluit moet worden vernietigd met betrekking tot de parkeerbehoefte, omdat niet is aangetoond dat de volledige parkeerbehoefte op eigen terrein kan worden afgewikkeld. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers 1 en het griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
Zaaknummer: SHE 17/83 en 17/159

Uitspraak van de meervoudige kamer van 11 december 2017 in de zaak tussen

[eiser] en [eiser] ,

[eiser]en
[eiser],
en
[eiser], allen te [woonplaats ] , eisers 1,
(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),

[eiser] , [eiser] , te [woonplaats ] , eisers 2

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eersel, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M.H.M. Bakermans).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen [naam BV] ,
te Nuenen, vergunninghoudster
(gemachtigden [naam] en [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 23 appartementen met bergingen aan [adres] , kadastraal bekend, gemeente Eersel, nummers [nummers] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit afzonderlijk beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. M. van Kuijk, kantoorgenoot van de gemachtigde. Verweerder en vergunninghoudster hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Naar aanleiding van ter zitting gemaakte afspraken heeft verweerder nog nadere stukken ingezonden.
Een nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2017. Van eisers 1 waren daarbij aanwezig de heer en mevrouw [naam] , bijgestaan door hun gemachtigde en van eisers 2 is aanwezig geweest de heer [naam] . Verweerder en vergunninghoudster hebben zich wederom laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. De omgevingsvergunning voor de appartementen is verleend in afwijking van het bestemmingsplan "Kom Eersel, eerste herziening", met toepassing van artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo. De aanvraag is voorzien van een ruimtelijke onderbouwing van 15 juni 2015, waarin nog is uitgegaan van 24 appartementen. Vanwege een latere wijziging van de aanvraag worden uiteindelijk 23 appartementen gerealiseerd. Het bouwplan ligt tussen de percelen [adres] en [adres] waar de horecaonderneming ‘Sindsdien’ is gevestigd. Ten westen en noorden bevinden zich woningen en ten zuiden van het plangebied bevinden zich verschillende voorzieningen. Het appartementencomplex bestaat uit drie bouwlagen waarvan de bovenste zich bevindt onder de kap.
De Ruimtelijke Kwaliteitscommissie Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant had aanvankelijk nog bezwaren tegen het bouwplan. De aansluiting met de bestaande bebouwing is naar aanleiding van de bezwaren verbeterd en de dakkapellen zijn aangepast waardoor de derde woonlaag minder prominent in het beeld is vormgegeven. Na aanpassingen is de commissie akkoord gegaan; het welstandsadvies van 1 maart 2017 bevindt zich bij de stukken.
Bij brief van 13 juli 2017 heeft verweerder nog -onder meer- een nadere tekening, waarop gewijzigde parkeervoorzieningen op eigen terrein, overgelegd.
Ontvankelijkheid
Alvorens in te gaan op de beroepsgronden, ziet de rechtbank zich ambtshalve geplaatst voor de vraag of de beroepen van eisers ontvankelijk zijn. Eisers 1 zijn allen woonachtig in de onmiddellijke nabijheid van de bouwlocatie, of hebben daar hun onderneming, zodat hun beroepen ontvankelijk zijn. Eisers 2 hebben hun woning aan [adres] begin 2016 verkocht en geleverd aan hun dochter. Dit was dus voordat het bestreden besluit is genomen. [naam] heeft verklaard dat hij het bouwproject waarvoor vergunning is verleend weliswaar voor of namens verschillende omwonenden zou blijven volgen, maar het beroep heeft hij uitsluitend namens zichzelf ingediend en niet namens anderen, ook niet namens zijn dochter. Nu eisers 2 door de verkoop niet (meer) als rechtstreeks belanghebbenden bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt, oordeelt de rechtbank dat hun beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Eisers 1
Eisers 1 hebben aangevoerd dat het bouwplan niet voldoet aan een beeldkwaliteitsplan althans dat verweerder niet heeft onderbouwd dat het niet in strijd is met het beeldkwaliteitsplan. Daarom is volgens hen voor het bouwplan een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 2.27 van de Wabo nodig. Hoofdregel is dat zonder een dergelijke verklaring de vergunning niet wordt verleend.
De rechtbank vat deze beroepsgrond aldus op, dat het in deze beroepszaak relevant is of het bouwplan voldoet aan een door de gemeenteraad vastgesteld beeldkwaliteitsplan, omdat verweerder daarmee bevoegd is om de betrokken omgevingsvergunning te verlenen zonder verdere tussenkomst van de gemeenteraad. De rechtbank beschouwt het besluit van de gemeenteraad van 25 november 2010 als de aanwijzing van categorieën waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen, zoals bedoeld in artikel 6.5, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht (het Bor) is vereist. In het besluit van 25 november 2010 heeft de gemeenteraad besloten dat er geen verklaring van geen bedenkingen is vereist voor initiatieven die niet zijn gelegen op een van de genoemde locaties tenzij er een door de raad vastgesteld beeldkwaliteitsplan is. De projectlocatie ligt op een van de in het besluit van 25 november 2010 genoemde locaties.
Na de zitting van 20 juni 2017 heeft verweerder (nogmaals) de beeldkwaliteitsplannen overgelegd. Deel 0 en 1 van het Beleidskwaliteitsplan gemeente Eersel zijn, op voordracht van verweerder van 24 april 2012, vastgesteld door de gemeenteraad op 31 mei 2017. En deel 2, op voordracht van verweerder van 14 januari 2014, op 27 februari 2014. In het laatstgenoemde besluit wordt verweerder opgedragen het beeldkwaliteitsplan deel 2 als inspiratiebron te hanteren bij de ontwikkeling of herontwikkeling van de projectlocaties. De rechtbank verstaat deze opdracht als de vaststelling van het beeldkwaliteitsplan. Dat het bouwplan voldoet aan het door verweerder overgelegde beeldkwaliteitsplan is verder niet in geschil. Op grond hiervan komt de rechtbank tot het oordeel dat er sprake is van een vastgesteld beeldkwaliteitsplan voor [adres] , alsook dat het bouwplan valt binnen een door de raad van verweerders gemeente aangewezen categorie, zodat geen verklaring van geen bedenkingen meer was vereist.
Het beroep faalt.
Voor zover eisers 1 betwijfelen of het bouwplan voldoet aan redelijk eisen van welstand, heeft verweerder mogen volstaan met te verwijzen naar het, eveneens na de eerste zitting overgelegde, advies van de Ruimtelijke Kwaliteitscommissie van 1 maart 2017. Hierin is een gemotiveerd welstandsadvies gegeven, waaraan verweerder in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Eisers hebben niet onderbouwd dat het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat verweerder het niet, of niet zonder meer, aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Daarom behoeft het overnemen van een welstandsadvies geen nadere toelichting, zeker nu eisers geen advies van een andere deskundige hebben overgelegd, dan wel voldoende hebben onderbouwd dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota in acht te nemen criteria.
Ten slotte hebben eisers 1 gronden aangevoerd met betrekking tot parkeren. Eisers stellen dat, ook volgens de omgevingsvergunning zelf, niet de volledige parkeerbehoefte kan worden afgewikkeld op eigen terrein, terwijl in de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende is aangegeven op welke wijze genoeg parkeergelegenheid in het openbare gebied kan worden gevonden. Er is geen ontheffing van de parkeernorm verleend. Volgens eisers zijn 36 parkeerplaatsen (op eigen terrein) bij 23 appartementen, gelet op de daarvoor geldende normen, onvoldoende.
Bij brief van 12 juli 2017 heeft verweerder de rechtbank bericht dat het bouwplan is gewijzigd, in die zin dat de volledige parkeerbehoefte van 41,4 parkeerplaatsen (23 appartementen x de daarvoor geldende parkeernorm van 1,8 per appartement) wordt afgewikkeld op eigen terrein. Daartoe is een gewijzigde situatietekening van 6 juli 2017 overgelegd, waarop de parkeerplaats op eigen terrein is uitgebreid en 42 parkeerplaatsen zijn ingetekend.
De rechtbank vat de betreffende brief, althans de gewijzigde tekening, op als een besluit (verder: het herstelbesluit) dat met toepassing van artikel 6:19 van de Awb bij de beoordeling in beroep moet worden betrokken. Met de nieuwe situatietekening wordt immers wijziging aangebracht in het bouwplan. Of deze wijziging ondergeschikte van aard is, is bij de vraag of sprake is van een (nader) besluit niet van belang.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet, wat betreft het onderdeel parkeren, worden vernietigd. De rechtbank zal hierna het wijzigingsbesluit beoordelen.
Ten aanzien van het wijzigingsbesluit hebben eisers 1 ter zitting betwijfeld of de nieuwe situatie voldoet aan de normen voor afmetingen en draaicirkels die aan parkeerplaatsen mogen worden gesteld. Namens vergunninghoudster is toegelicht dat de parkeervakken zijn ontworpen met inachtneming van de zogeheten CROW-normen, en een afmeting kennen van 2,5 meter bij 6 meter. Wat betreft de manoeuvreerruimte op de tussen de parkeervakken gelegen parkeerweg heeft vergunninghoudster geen exacte maatvoering genoemd. De op schaal getekende verbeelding geeft de rechtbank echter geen aanleiding om te veronderstellen dat deze niet de CROW-geadviseerde breedte van 6 meter heeft. Nu eisers 1 hun twijfels niet verder met cijfers dan wel feiten hebben onderbouwd, gaat de rechtbank uit van haar eigen vaststellingen en slaagt de beroepsgrond niet.
Van eisers 1 heeft [naam] uitbaatster van het rechtstreeks naast het bouwplan gelegen café Sindsdien, nog gronden aangevoerd met betrekking tot de beperking van het uitzicht en de lichtinval als gevolg van het bouwplan. Zowel zij, als de huurders van haar boven het café gelegen bovenwoning, worden onevenredig geschaad in hun belangen. Eiseres heeft de vraag opgeworpen wat er op tegen is om het gebouw op te schuiven, zodat het enige meters van het café komt te liggen.
Verweerder heeft hierop geantwoord dat het verlies aan uitzicht en daglichttoetreding binnen de grenzen van het maatschappelijk risico valt. Volgens verweerder is er zowel aan de voorkant als aan de rechterkant van het café en de bovenwoning nog vrij uitzicht. Het bouwperceel is te klein om het vergunde gebouw te verplaatsen en overigens levert verplaatsen slechts een marginale verbetering op. Volgens verweerder wegen de voordelen van het verplaatsen van het gebouw niet op tegen de nadelen die de bouwer zal ondervinden bij het bouwen van het complex op die plek.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder heeft te beslissen op de door vergunninghoudster gedane aanvraag. Als een bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat die situatie zich hier voordoet. Een verschuiving/verplaatsing van het bouwplan is thans niet aan de orde. Hoewel aan eiseres kan worden toegegeven dat het bouwplan een verslechtering voor haar perceel met zich brengt, vloeit het overgrote deel daarvan voort uit hetgeen volgens het vigerende bestemmingsplan reeds regulier kon worden gebouwd. Het feit dat jarenlang van die bouwmogelijkheden geen gebruik is gemaakt, brengt niet met zich dat eiseres thans met een beroep op de bestaande situatie met vrucht kan betogen dat zij onevenredig in haar belangen wordt getroffen. De rechtbank oordeelt dat verweerder in het bestreden besluit voldoende rekening heeft gehouden met alle betrokken belangen, zodat het beroep van eiseres op artikel 3:4, eerste lid, van de Awb, niet slaagt.
Het vorenstaande leidt de rechtbank met betrekking tot het beroep van eisers 1 tot de slotsom dat dit slaagt en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd als hiervoor aangegeven, met veroordeling van verweerder in de kosten voor rechtsbijstand en van het griffierecht. Het beroep dat met toepassing van artikel 6:19 van de Awb mede betrekking heeft op het nadere besluit slaagt niet.
De toe te wijzen proceskosten worden met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 1.237,50 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een beroepschrift; 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting; waarde per punt € 495,00 met wegingsfactor 1).
Verder komen voor vergoeding in aanmerking de door [naam] gevorderde reiskosten groot € 36,84 en de door [naam] en [naam] gevorderde reis- en verletkosten van € 36,84 respectievelijk € 273,40.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door eisers 1 betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank
-verklaart het beroep van eisers 2 niet-ontvankelijk;
-verklaart het beroep van eisers 1 gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
-verklaart het beroep tegen het nadere besluit van 12 juli 2017 ongegrond;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers 1 tot een bedrag van € 1.584,58;
-bepaalt dat verweerder aan eisers 1 het betaalde griffierecht van € 168,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, en mr. M.J.H.M Verhoeven en mr. J. Heijerman, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Meiden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.