ECLI:NL:RBOBR:2017:6307
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door het ontvangen van cocaïne via een postpakket
Op 5 december 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die samen met een ander 206 gram cocaïne via een postpakket in Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 juli 2016 een postpakket met cocaïne in ontvangst heeft genomen. De zaak kwam aan het licht na een gecontroleerde aflevering van het pakket, dat eerder door de douane was onderschept op Schiphol. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt.
Tijdens de rechtszitting op 21 november 2017 is de tenlastelegging besproken, waarbij de verdachte aanvankelijk ontkende te weten dat er drugs in het pakket zaten. Echter, tijdens zijn verklaring bij de rechter-commissaris gaf hij aan dat hij op de hoogte was van de inhoud van het pakket en dat hij hiervoor een vergoeding van 400 euro zou ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat er cocaïne in het pakket zat.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat er geen bevel tot pseudodienstverlening was afgegeven, wat volgens de wet vereist was voor de gecontroleerde aflevering. Desondanks oordeelde de rechtbank dat dit verzuim niet van ernstige aard was en dat het geen verdere gevolgen had voor de bewijsvoering. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 84 dagen, waarvan 66 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 80 uren.