Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 1 december 2017 in de zaak tussen
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder
[bedrijf] ,te [vestigingsplaats] (vergunninghoudster)
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak gaat het om een beroep tegen een herstelbesluit van de rechtbank Oost-Brabant met betrekking tot de intrekking van een omgevingsvergunning voor milieu. De eisers, in hun hoedanigheid als erven van een overleden persoon, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, dat hun verzoek om intrekking van de omgevingsvergunning van een bedrijf heeft afgewezen. De rechtbank had eerder, op 5 april 2017, geoordeeld dat de omgevingsvergunning op basis van onjuiste informatie was verleend en had verweerder opgedragen om binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen. In het bestreden besluit van 3 juli 2017 heeft verweerder echter opnieuw het bezwaar van eisers ongegrond verklaard, met de stelling dat intrekking van de vergunning onevenredig zou zijn, aangezien de vergunninghouder de inrichting inmiddels in overeenstemming met het bestemmingsplan exploiteert. Tijdens de zitting op 7 november 2017 zijn eisers niet verschenen, terwijl verweerder en de vergunninghouder zich wel hebben laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op het moment van het bestreden besluit geen sprake was van strijd met het bestemmingsplan en dat de intrekking van de vergunning niet noodzakelijk was. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan op 1 december 2017.