ECLI:NL:RBOBR:2017:6253

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2017
Publicatiedatum
28 november 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2265
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van bezwaarschrift en verschoonbare termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 november 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen Stichting Savant, Organisatie Voor Zorg, te Helmond, eiseres, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan een (ex-)werknemer. Het bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiseres stelde dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden, maar te laat was ontvangen door verweerder door vertraging in de postbezorging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift op 23 juni 2017 aan PostNL was afgegeven, maar pas op 4 juli 2017 bij verweerder was ontvangen, wat meer dan een week na het verstrijken van de bezwaartermijn was. De rechtbank overwoog dat de gekozen wijze van verzending een verwaarloosbaar risico met zich meebracht en dat eiseres niet had kunnen voorzien dat het bezwaarschrift zo lang in sortering zou blijven. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat verweerder ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres, begroot op € 990,00. Daarnaast diende verweerder het griffierecht van € 333,00 aan eiseres te vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/2265

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2017 in de zaak tussen

Stichting Savant, Organisatie Voor Zorg, te Helmond, eiseres

(gemachtigde: mr. E.S. Träger),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: G.M.M. Diebels).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres medegedeeld over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan (ex-)werknemer mevrouw [belanghebbende] .
Bij brief van 22 juni 2017 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 13 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden, die blijken uit het dossier en die tussen partijen ook niet in geschil zijn.
Verweerder heeft het primaire besluit bekend gemaakt op 15 mei 2017.
Eiseres heeft het bezwaarschrift aangetekend via PostNL verstuurd. Gelet op de track-and-trace-gegevens van het poststuk is het bezwaarschrift op 23 juni 2017 aan PostNL afgegeven. Het bezwaarschrift is bij verweerder bezorgd op 4 juli 2017.
2. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Wanneer het bezwaarschrift met de post wordt verstuurd is het, bij ontvangst na het einde van de bezwaartermijn, op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb ook tijdig ingediend als het poststuk vóór het einde van de bezwaartermijn op de post is gedaan en niet langer dan een week na het einde van de bezwaartermijn is ontvangen.
3. Als het bezwaarschrift te laat is ingediend, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring achterwege.
4. De rechtbank stelt vast dat de bezwaartermijn van zes weken afliep op 26 juni 2017. Eiseres heeft het bezwaarschrift aan de post aangeboden vóór het aflopen van deze bezwaartermijn, maar het poststuk is meer dan één week na afloop van de bezwaartermijn bij verweerder ontvangen. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een vertraging in de postbezorging voor risico van de verzender komt en vanwege de overschrijding van de bezwaartermijn het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. In dit verband verwijst verweerder in beroep naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 april 2004 (ECLI:NL:CRVB:2004:AZ3174).
6. Eiseres betoogt dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het bezwaarschrift is over de periode van 23 juni 2017 tot en met 4 juli 2017 in sortering gebleven. Dat is volledig aan PostNL toe te rekenen. Eiseres verwijst in dit verband naar de memorie van toelichting bij de wijzing van de Algemene wet bestuursrecht alsmede nadere aanpassing van een aantal wetten van de Awb (Aanpassingswet Awb III en Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23258, nr. 5).
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de hiervoor geschetste situatie, waarin het bezwaarschrift enkele dagen vóór het einde van de bezwaartermijn aan de post is aangeboden maar het bezwaarschrift pas acht dagen ná het einde van de bezwaartermijn bij verweerder is bezorgd, had behoren te concluderen tot een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank overweegt daartoe, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis (Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 258, nr. 5, p. 80), dat eiseres met de gekozen wijze van verzending slechts een te verwaarlozen risico heeft genomen dat het bezwaarschrift niet tijdig bij verweerder zou worden bezorgd. Eiseres heeft datgene gedaan wat van een bezwaarmaker verlangd kan worden, namelijk het bezwaarschrift tijdig verzenden, en hoefde er daarbij niet op bedacht te zijn dat haar bezwaarschrift door PostNL zó lang in sortering zou worden gehouden dat zelfs de week na het verstrijken van de bezwaartermijn zou worden overschreden. Dat het verweerders ervaring is dat de reguliere post doorgaans sneller is doet daaraan niet af. De rechtbank volgt dan ook niet verweerders standpunt ter zitting, dat eiseres met de betrekkelijk late verzending van het bezwaarschrift het risico heeft aanvaard dat het bezwaarschrift te laat zou worden ontvangen. Verweerder heeft dus ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
8. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
9. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres voor dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 990,00 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de behandeling ter zitting, met een waarde van € 495,- per punt en wegingsfactor 1) wegens door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Eiseres heeft daarnaast nog om € 33,00 verzocht ter zake reis- en verblijfkosten, maar nu eiseres niet ter zitting is verschenen is de rechtbank niet gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt ten behoeve van dit beroep. Voor zover eiseres om vergoeding van deze kosten heeft verzocht vanwege de reiskosten van haar gemachtigde overweegt de rechtbank dat deze reiskosten in het forfaitaire bedrag voor de verleende rechtsbijstand.
10. De rechtbank overweegt tot slot dat ingevolge artikel 8:74 van de Awb verweerder het griffierecht aan eiseres dient te vergoeden. Het griffierecht bedraagt in dit geval € 333,00.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 13 juli 2017
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, begroot op € 990,00;
  • draagt verweerder op aan eiseres het griffierecht van € 333,00 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van
M.A.M. Sackers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.