ECLI:NL:RBOBR:2017:5625

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
C/01/303189 / HA ZA 16-35
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting door bestuurder van verzekerde vennootschap en de gevolgen voor de verzekeraar

In deze civiele zaak vordert Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. terugbetaling van uitgekeerde verzekeringspenningen aan De Koeweide Beheer B.V. na een brand in de jachthaven van Wessem op 15 januari 2015. Delta Lloyd stelt dat de brand is gesticht door [gedaagde sub 1], een bestuurder van De Koeweide, en dat deze brandstichting onrechtmatig is. De rechtbank onderzoekt of de brandstichting kan worden toegerekend aan De Koeweide en of Delta Lloyd recht heeft op terugvordering van de schadevergoeding. De rechtbank oordeelt dat de brandstichting, indien bewezen, als een gedraging van De Koeweide kan worden aangemerkt, wat betekent dat Delta Lloyd zich kan beroepen op de uitsluitingsclausule in de polisvoorwaarden. De rechtbank draagt Delta Lloyd op bewijs te leveren van de betrokkenheid van [gedaagde sub 1] bij de brandstichting. Indien Delta Lloyd hierin slaagt, kan zij de uitgekeerde bedragen terugvorderen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan in afwachting van bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
zaaknummer / rolnummer: C/01/303189 / HA ZA 16-35
Vonnis van 25 oktober 2017
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE KOEWEIDE BEHEER B.V.,
gevestigd te Gastel,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. P.J.M. Brouwers te Maastricht,
en

3.[eiseres na tussenkomst in reconventie]

wonende te [woonplaats] ,
eiseres na tussenkomst in reconventie,
advocaat mr. P.J.M. Brouwers te Maastricht
Partijen zullen hierna respectievelijk Delta Lloyd, [gedaagde sub 1] , De Koeweide en [eiseres na tussenkomst in reconventie] worden genoemd. [gedaagde sub 1] en De Koeweide zullen gezamenlijk ook worden aangeduid met [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 december 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 april 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op 31 mei 2017. Door een grote werkvoorraad bij de rechtbank heeft het wijzen van vonnis forse vertraging opgelopen.

2.De feiten

Bij de beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank onder meer uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
De Koeweide is eigenaar en exploitant van een jachthaven in Wessem met de naam “Comfortparc”. [gedaagde sub 1] bezit 50% van de aandelen van de topholding van de groep waartoe De Koeweide behoort. De overige aandelen zijn in bezit van de heer [naam aandeelhouder/bestuurder] (hierna: [naam aandeelhouder/bestuurder] ). [gedaagde sub 1] en [naam aandeelhouder/bestuurder] zijn ook (indirect) bestuurders van De Koeweide.
2.2.
Per 1 april 2013 heeft De Koeweide de beschikking gekregen over twee woonarken die eigendom waren van [naam eigenaar woonarken] Arkenbouw BV (hierna: [naam eigenaar woonarken] ). Dit op basis van een overeenkomst die De Koeweide op 18 september 2012 sloot met [naam eigenaar woonarken] . De Koeweide heeft de woonarken in het voorjaar van 2013 verzekerd bij Delta Lloyd.
2.3.
Op 15 januari 2015 omstreeks 04:30 uur heeft in de jachthaven te Wessem een grote brand plaatsgevonden waarbij de twee woonarken die bij Delta Lloyd waren verzekerd in vlammen zijn opgegaan. Bij deze brand zijn ook twaalf luxe woonboten (zogenaamde “Comfortships”) die bij een andere verzekeraar waren verzekerd, verloren gegaan.
2.4.
In verband met deze brand heeft Delta Lloyd op 13 maart 2015 een bedrag uitgekeerd aan De Koeweide van in totaal € 777.000,-.
2.5.
Op 17 maart 2015 is [gedaagde sub 1] door het Openbaar Ministerie aangemerkt als verdachte van betrokkenheid bij de brand in de jachthaven te Wessem. Op 26 maart 2015 heeft een strafrechtelijke doorzoeking plaatsgevonden in het huis van [gedaagde sub 1] en op het kantoor van De Koeweide.
2.6.
Op 28 april 2015 heeft onderzoeksbureau Pinkerton in opdracht van Delta Lloyd een rapport uitgebracht na technisch en tactisch onderzoek naar de mogelijke brandoorzaak.
2.7.
Op 15 juli 2015 heeft de heer [naam medewerker Delta Lloyd] namens Delta Lloyd aangifte gedaan bij de politie tegen [gedaagde sub 1] wegens brandstichting.
2.8.
In augustus 2015 heeft Delta Lloyd met rechterlijk verlof conservatoir derdenbeslag gelegd onder de banken waar [gedaagde sub 1] en De Koeweide bankrekeningen aanhouden.
2.9.
De Koeweide en [gedaagde sub 1] hebben Delta Lloyd in een brief van 12 augustus 2015 aansprakelijk gesteld voor alle schade die zij lijden door het onrechtmatig handelen van Delta Lloyd, bestaande uit het doen van een valse aangifte en het leggen van beslag op grond van onwaarheden.
2.10.
Op 7 december 2015 is [gedaagde sub 1] in verzekering gesteld en vervolgens door de politie verhoord. Drie dagen later, op 10 december 2015, is [gedaagde sub 1] weer in vrijheid gesteld.
2.11.
Op 27 oktober 2016 heeft het Openbaar Ministerie desgevraagd aan de advocaat van [gedaagde sub 1] laten weten dat inzake de brandstichting te Wessem nog niemand is gedagvaard en dat deze zaak ook nog niet is geseponeerd.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Delta Lloyd vordert - samengevat - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub 1] en De Koeweide (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling van € 802.642,40, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Delta Lloyd legt hieraan kort gezegd ten grondslag dat aannemelijk is dat de brand in Wessem is gesticht door of althans in opdracht van [gedaagde sub 1] . Delta Lloyd meent dat [gedaagde sub 1] hiermee onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en dat dit handelen van [gedaagde sub 1] ook kan worden toegerekend aan De Koeweide als verzekerde. Met een beroep op artikel 7:952 BW en artikel 4.1 van de polisvoorwaarden stelt Delta Lloyd dat wegens eigen schuld van de verzekerde dekking in dit geval is uitgesloten en dat de door haar uitbetaalde bedragen dus onverschuldigd zijn betaald. Delta Lloyd vordert daarom van zowel [gedaagde sub 1] (op grond van 6:162 BW) als van De Koeweide (op grond van artikel 6:203 BW) een vergoeding ter hoogte van het uitgekeerde bedrag van € 777.000,- vermeerderd met de kosten die zij heeft moeten maken voor het onderzoek door Pinkerton (€ 18.042,16) en voor het lichten en ruimen van de twee afgebrande woonarken (€ 7.600,25).
3.3.
[gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] voert ter verweer kort samengevat aan dat er geen enkel bewijs is van brandstichting door [gedaagde sub 1] . Volgens [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] kan een eventuele brandstichting door [gedaagde sub 1] in het maatschappelijk verkeer bovendien niet als een gedraging van De Koeweide worden aangemerkt en evenmin als onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 1] jegens Delta Lloyd. De uitkeringen die Delta Lloyd betaalde aan De Koeweide vormen ook geen schade, aldus [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] vordert - samengevat - primair om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Delta Lloyd te veroordelen tot het (doen) opheffen van alle beslagen die zij ten laste van hen heeft gelegd, binnen vijf dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- per dag met een maximum van € 1.000.000,-, en om alle beslagen die Delta Lloyd ten laste van hen heeft gelegd op te heffen indien Delta Lloyd niet voldoet aan de veroordeling tot het (doen) opheffen van de beslagen. Subsidiair vordert [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Delta Lloyd te verbieden om ter zake het door haar op of omstreeks 3 augustus 2015 gelegde derdenbeslag onder de Rabobank Weerterland en Cranendonck een groter bedrag te executeren dan de som van € 87.774,28, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500.000,- indien Delta Lloyd in gebreke blijft hieraan te voldoen. Dit alles met veroordeling van Delta Lloyd in de kosten van het geding, vermeerderd met rente, en in de nakosten.
3.6.
[gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] legt aan deze vorderingen kort gezegd ten grondslag dat de beslagen zonder goede grond zijn gelegd omdat voor brandstichting door [gedaagde sub 1] geen bewijs bestaat en De Koeweide bovendien niet verantwoordelijk is voor de beweerdelijk door [gedaagde sub 1] verrichte daden. Aan de subsidiaire vordering legt [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] ten grondslag dat dit beslag is gelegd op een gezamenlijke “en/of-rekening” van [gedaagde sub 1] en [eiseres na tussenkomst in reconventie] , tussen wie geen huwelijksgemeenschap bestaat, zodat Delta Lloyd zich slechts kan verhalen op het aandeel van [gedaagde sub 1] in dit banktegoed, zijnde € 87.774,28.
3.7.
[eiseres na tussenkomst in reconventie] vordert als tussenkomende partij in reconventie primair conform de primaire vordering van [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] doch uitsluitend voor zover die vordering ziet op de beslagen die Delta Lloyd ten laste van [gedaagde sub 1] heeft gelegd op de bankrekeningen van haar en [gedaagde sub 1] bij Rabobank Weerterland en Cranendonck. Subsidiair vordert [eiseres na tussenkomst in reconventie] conform de subsidiaire vordering van [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] , althans vraagt zij de rechtbank een zodanige voorziening te treffen dat het aandeel van [eiseres na tussenkomst in reconventie] ad € 132.762,38 in het banktegoed geen onderwerp van executie van Delta Lloyd zal worden. Tot slot vordert [eiseres na tussenkomst in reconventie] veroordeling van Delta Lloyd in de proceskosten.
3.8.
[eiseres na tussenkomst in reconventie] legt aan haar vorderingen kort gezegd ten grondslag dat het banktegoed op de gezamenlijke “en/of-rekeningen” waarop derdenbeslag is gelegd tot een bedrag van € 132.762,38 uitsluitend aan haar (en niet aan [gedaagde sub 1] ) toekomt, zodat Delta Lloyd zich in zoverre niet op het banktegoed kan verhalen.
3.9.
Delta Lloyd voert ten aanzien van de primaire vorderingen kort samengevat het verweer dat het beslag niet onrechtmatig is gelegd omdat civielrechtelijk vaststaat, of althans voorshands is bewezen, dat [gedaagde sub 1] zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting en dus wegens onrechtmatig handelen schadeplichtig is jegens Delta Lloyd, terwijl dit opzettelijk handelen van [gedaagde sub 1] bovendien aan De Koeweide valt toe te rekenen en de verzekeringsuitkeringen aan De Koeweide dus onverschuldigd zijn betaald. Voor wat betreft de subsidiaire vorderingen voert Delta Lloyd kort gezegd het verweer dat niet aannemelijk is dat een deel van het banktegoed waarop beslag is gelegd uitsluitend aan [eiseres na tussenkomst in reconventie] toekomt en dat hoe dan ook beslag kan worden gelegd op het gehele banktegoed. Voor het opleggen van een dwangsom is volgens Delta Lloyd geen grond aanwezig.
3.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
In deze zaak staat vast dat De Koeweide schade heeft geleden door een brand in haar jachthaven op 15 januari 2015 waarbij onder andere twee woonarken zijn afgebrand. Ook staat vast dat deze schade op grond van de polissen die De Koeweide met Delta Lloyd voor deze woonarken had afgesloten in beginsel onder de verzekeringsovereenkomsten is gedekt. Delta Lloyd heeft de schade uitgekeerd maar vordert nu terugbetaling van die uitkeringen en vergoeding van gemaakte ruimings- en onderzoekskosten door De Koeweide omdat zij redenen heeft om aan te nemen dat De Koeweide - in de persoon van haar bestuurder [gedaagde sub 1] - de brand zelf heeft gesticht of althans heeft laten stichten. Delta Lloyd beroept zich er tegenover De Koeweide op dat de polissen in zo’n geval geen dekking bieden en dat de uitkeringen en kostenvergoedingen dus onverschuldigd zijn betaald als bedoeld in artikel 6:203 BW. Delta Lloyd spreekt ook [gedaagde sub 1] aan tot betaling omdat hij door brand te stichten (of althans daar opdracht toe te geven) onrechtmatig jegens haar zou hebben gehandeld als bedoeld in artikel 6:102 BW.
Brandstichting door [gedaagde sub 1]
4.2.
De vorderingen van Delta Lloyd zijn gebaseerd op de stelling dat de brand in Wessem is gesticht door of althans in opdracht van [gedaagde sub 1] . Gelet op de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is het aan Delta Lloyd om feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat de brand het gevolg is geweest van brandstichting door of in opdracht van [gedaagde sub 1] . Dat [gedaagde sub 1] door de politie en het Openbaar Ministerie is aangemerkt als verdachte in de brandzaak te Wessem, en mogelijk nog altijd wordt aangemerkt als verdachte (de zaak is nog niet geseponeerd), levert in deze civiele procedure op zichzelf geen bewijs op van zijn betrokkenheid bij die brand. Anderzijds betekent het feit dat [gedaagde sub 1] (vooralsnog) niet strafrechtelijk wordt vervolgd niet dat de rechtbank in deze civiele procedure niet tot het oordeel zou kunnen komen dat het bewijs is geleverd voor betrokkenheid van [gedaagde sub 1] bij de brandstichting. Het bewijs van betrokkenheid van [gedaagde sub 1] bij de brand in Wessem is in deze civiele procedure geleverd indien Delta Lloyd door welke middelen ook de rechter een redelijke mate van zekerheid daarover verschaft, zodanig dat de rechter tot de overtuiging komt dat die betrokkenheid is aangetoond.
4.3.
De rechtbank oordeelt dat als vaststaand moet worden aangenomen dat de brand in de jachthaven van Wessem het gevolg is geweest van brandstichting. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat bij de brand sprake was van meerdere brandhaarden, dat diverse boten gelijktijdig brandden terwijl overslag bijna in alle gevallen niet mogelijk leek te zijn, dat de boten afbrandden maar de drijvende kantoren en restaurantvoorziening gespaard bleven, dat in een aantal van de afgebrande boten resten werden gevonden van jerrycans “Aspen2” met daarin een andere brandbare stof, te weten kookpuntbenzine, en dat in acht van de verbrande boten resten werden aangetroffen van op spaanplaat gelijmde accu’s, gloeibougies met slangklemmen eromheen, bedrading en tijdschakelaars. Op basis hiervan heeft de recherche geconcludeerd dat sprake is geweest van brandstichting. [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] heeft een en ander niet gemotiveerd betwist. Dat sprake is geweest van brandstichting moet daarom als vaststaand worden aangenomen.
4.4.
Dat [gedaagde sub 1] bij deze brandstichting betrokken was heeft Delta Lloyd in haar dagvaarding slechts onderbouwd door te verwijzen naar krantenartikelen waaruit zou blijken dat de politie [gedaagde sub 1] verdacht van brandstichting, niet alleen van de brand in Wessem maar ook van andere havenbranden die in de weken daarvoor in dezelfde regio plaatsvonden. Daarbij gaf Delta Lloyd in haar dagvaarding aan dat de drijfveer voor de brandstichting door [gedaagde sub 1] nog niet duidelijk was, maar dat [gedaagde sub 1] vermoedelijk via De Koeweide aanspraak wilde maken op de verzekeringspenningen, waarvan een deel zou zijn overgeboekt naar zijn privérekening. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Delta Lloyd de beweerdelijke betrokkenheid van [gedaagde sub 1] bij de brandstichting hiermee in de dagvaarding volstrekt onvoldoende onderbouwd.
4.5.
Pas in haar conclusie van antwoord in reconventie, en in aanvulling daarop op de zitting, heeft Delta Lloyd meer uitgebreid bepleit waar de verdenking van [gedaagde sub 1] op is gebaseerd, met overlegging van onder meer de processen-verbaal van verdenking van de politie van 8 september 2015 en 8 december 2015 en het volledige rapport van onderzoeksbureau Pinkerton. Delta Lloyd beroept zich samengevat op het volgende.
( a) [gedaagde sub 1] wordt door politie en Openbaar Ministerie verdacht van betrokkenheid bij de brand in Wessem en ook bij twee andere havenbranden die kort daarvoor in dezelfde regio plaatsvonden, te weten in Herten en in Ohé en Laak. [gedaagde sub 1] is in de zaak Ohé en Laak inmiddels door het Openbaar Ministerie gedagvaard. Ook in de zaak Wessem is hij nog altijd verdachte. Dit blijkt uit een bericht van de officier van justitie van 27 oktober 2016 (prod.22 van Delta Lloyd).
( b) [gedaagde sub 1] staat in het herkenningssysteem van de politie ook geregistreerd wegens opzettelijke brandstichting in de jaren 1990 en 1991, in februari 2013 is een partyboot van [gedaagde sub 1] in vlammen is opgegaan, en in 2014 is hij als verdachte gehoord inzake een hennepkwekerij in een van zijn loodsen in [plaats] . Een en ander is indicatief voor de moraliteit van [gedaagde sub 1] en zijn betrokkenheid bij de brand in Wessem.
( c) [gedaagde sub 1] had een financieel belang bij de brand in Wessem. Zijn vennootschappen zouden grote bedragen aan verzekeringspenningen ontvangen:
  • met de particuliere eigenaren van vier comfortships had De Koeweide eind 2014 overeenkomsten gesloten waarin De Koeweide het recht kreeg de comfortships van hen (terug) te kopen en waarin ook was bepaald dat deze overeenkomsten niet zouden worden ontbonden bij het verloren gaan van de comfortships. De verzekeringsuitkering zou in dat geval aan De Koeweide toekomen. Bij brand zouden de verzekeringspenningen dus ten goede komen aan (de vennootschappen van) [gedaagde sub 1] ;
  • zes comfortships waren eigendom van Transacta Mierlo BV en [naam vennootschap] , twee vennootschappen van [eiseres na tussenkomst in reconventie] (de echtgenote van [gedaagde sub 1] ) die feitelijk door [gedaagde sub 1] werden bestuurd: deze zes comfortships waren bij verzekeringsmaatschappij Amlin tegen nieuwwaarde verzekerd, inclusief inboedel. (Overigens heeft Amlin niet aan de vennootschappen van [eiseres na tussenkomst in reconventie] uitgekeerd omdat de brandschade is veroorzaakt door brandstichting van hun feitelijk bestuurder [gedaagde sub 1] );
  • de twee woonarken, die eigendom waren van [naam eigenaar woonarken] , waren door De Koeweide bij Delta Lloyd verzekerd en met de verzekeringsuitkering zou de koopprijs van de woonarken aan [naam eigenaar woonarken] kunnen worden voldaan om daarmee te voorkomen dat [naam eigenaar woonarken] op grond van afspraken die eerder met De Koeweide waren gemaakt twee waterkavels in ondererfpacht zou verkrijgen en de woonarken aan een ander zou verkopen. [naam eigenaar woonarken] is inmiddels failliet en de curator heeft bij benadering € 400.000,- van De Koeweide ontvangen (gedeeltelijke betaling van de twee woonarken). Het restant van de verzekeringsuitkering zou door [gedaagde sub 1] zijn overgeboekt naar zijn privé bankrekening.
De te ontvangen verzekeringspenningen zouden meer bedragen dan verkoop van de woonschepen op de vrije markt zou opleveren, gezien de handelscrisis in de woonschepenbranche.
( d) [gedaagde sub 1] had ook een project-planologisch belang bij de brand. De ontwikkeling en exploitatie van het Comfortparc door De Koeweide liepen niet goed en [gedaagde sub 1] en [naam aandeelhouder/bestuurder] maakten daarom nieuwe plannen voor de haven. Voor deze nieuwe plannen was het van belang dat zij vrij konden beschikken over alle ligplaatsen in de haven. De gemeente Maasgouw stelde bovendien als vereiste dat de haven een ‘nautische’ uitstraling moest hebben, wat betekende dat er geen comfortships van het type Starline en geen woonarken meer aan de steigers mochten liggen. Bij uitbranden van alle veertien aanwezige vaartuigen zouden de steigers vrij opgeleverd kunnen worden ten behoeve van het nieuwe project.
( e) Uit de bevindingen van de politie volgt dat een direct verband bestaat tussen de branden in Herten, Ohé en Laak en Wessem, waarbij dezelfde middelen werden gebruikt om brand te stichten en dezelfde personen - waaronder [naam] (hierna [naam] ) en [gedaagde sub 1] - betrokken waren. Het verband tussen deze branden volgt onder meer uit de volgende omstandigheden: (-) de branden vonden plaats binnen een kort tijdsbestek en binnen een afstand van ongeveer 18 kilometer; (-) bij alle branden werden (resten van) jerrycans, waaronder van het merk Aspen2 aangetroffen, terwijl bij alle drie deze branden een andere brandstof is gebruikt dan Aspen2 benzine, te weten kookpuntbenzine; (-) bij alle branden zijn er opvallende sms-contacten tussen de betrokken personen. Bij de brand in Ohé en Laak is een tankdop gevonden met daarop het DNA van [gedaagde sub 1] .
( f) Bij doorzoeking van de woning van [gedaagde sub 1] zijn twee stukken karton gevonden met daarop grijze lijmresten. Het NFI heeft gerapporteerd dat deze lijmresten soortgelijk waren en chemisch grote overeenkomsten vertoonden met de lijm die is aangetroffen op de plaats delict in Wessem (lijm waarmee één van de accu’s op een spaanplaat was geplakt).
( g) Gegevens uit het (van een simkaart voorziene) track and trace-systeem van een auto die [naam] een dag voor de brand in Wessem voor een week had gehuurd - gecombineerd met verkeersgegevens van de telefoons van [gedaagde sub 1] en (zeer waarschijnlijk) [eiseres na tussenkomst in reconventie] , en met camerabeelden van de nacht van de brand - duiden op betrokkenheid van [gedaagde sub 1] en [naam] bij deze brand. De huurauto werd de avond voor de brand door [naam] en diens vriendin naar camping Cranendonck gebracht (de werkplek van [gedaagde sub 1] ) waar de auto om 18.18 en 20.14 uur op de parkeerplaats stond. Om 20.38 uur stond deze auto in Wessem op slechts 700 meter van de plaats delict, om 21.09 uur was [gedaagde sub 1] (en mogelijk ook [naam] ) weer in zijn huis in [woonplaats] , maar rond 21.35 uur is hij weer teruggereden naar Soerendonk (vermoedelijk naar camping Cranendonck). Tussen 22.41 en 00.38 uur bevond [gedaagde sub 1] zich weer in zijn huis in [woonplaats] waar hij vermoedelijk wachtte op een bericht van [eiseres na tussenkomst in reconventie] . Direct na dit bericht van 0.39 uur, waarover hierna meer, stopten de registraties van de telefoon van [gedaagde sub 1] . Vermoedelijk heeft hij toen zijn telefoon uitgezet. Om 1.14 uur liepen twee personen over de steiger van de jachthaven. Aannemelijk is dat dit [naam] en [gedaagde sub 1] waren die de brandstichting aan het voorbereiden waren. Om 2.09 uur stond de gehuurde auto van [naam] wederom op slechts 700 meter van de plaats delict. Om 2.30 uur stond die auto in Soerendonk en 3 minuten later in [woonplaats] , vlakbij de woning van [gedaagde sub 1] . Om 4.39 uur werd melding gedaan van de brand. Om 7.20 uur hebben [gedaagde sub 1] en [naam] elkaar weer gezien in de woning van [naam] . Uit dit alles blijkt dat [naam] en [gedaagde sub 1] elkaar voor de brand hebben gezien om voorbereidende werkzaamheden te verrichten, vermoedelijk vervolgens samen naar de jachthaven zijn gegaan om de brand te stichten en de volgende ochtend elkaar weer hebben getroffen. Veelzeggend is dat [naam] om 8.04 uur die volgende ochtend aan [gedaagde sub 1] het bericht stuurt:
‘Hahahaha Das ene goeie mop … Gr..’, wat suggereert dat [naam] refereert aan het feit dat het plan om brand te stichten was gelukt.
( h) In de nacht voorafgaand aan de brand, om 0.39 uur, stuurde [eiseres na tussenkomst in reconventie] het bericht aan [gedaagde sub 1] :
‘Ik ben op het veilige adres’. Dit duidt er op dat [eiseres na tussenkomst in reconventie] op de hoogte was van het plan van [gedaagde sub 1] om brand te gaan stichten. [eiseres na tussenkomst in reconventie] stuurde de ochtend na de brand om 7.47 uur het bericht aan [gedaagde sub 1] :
“Staat nu toch het gebouw in brand???”, wat er op duidt dat hoewel [gedaagde sub 1] en zij hadden besproken dat alleen de woonschepen in vlammen zouden moeten opgaan, [eiseres na tussenkomst in reconventie] bang was dat het kantoor en het restaurant toch vlam hadden gevat.
( i) Uit Whatsapp berichten tussen [naam] en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) op de dag na de brand in Wessem, blijkt dat [naam 2] , die volgens de politie betrokken was bij de eerdere branden in Herten en Ohé en Laak, tevoren op de hoogte was van de plannen om brand te stichten in Wessem en in de veronderstelling verkeerde dat [naam] dit alleen zou gaan doen, in opdracht van [gedaagde sub 1] . De reactie van [naam] wijst er echter op dat de brand in Wessem door [naam] samen met [gedaagde sub 1] werd gesticht. Die berichten luiden als volgt:
[naam 2] naar [naam] :
‘En alleen geweest haha’
[naam] naar [naam 2] :
‘Nee’
[naam 2] naar [naam] :
‘Raar dan’
[naam] naar [naam 2] : ‘
Ezel Als je opgelet het weet je wat er aan de hand is.. Ik heb het je
gezegt… Maar genoeg erover…’
( j) In de periode van 5 januari 2010 tot en met 10 maart 2014 heeft [gedaagde sub 1] verschillende betalingen gedaan aan [naam] (en aan diens vriendin toen [naam] in hechtenis zat). Het ligt voor de hand dat [gedaagde sub 1] hiermee [naam] beloonde voor zijn betrokkenheid bij de havenbranden, waaronder die in Wessem.
( k) Vanaf september 2014 hadden [gedaagde sub 1] en [naam] maar liefst ongeveer 166 keer telefonisch contact. Aannemelijk is dat dit betrekking had op de brandstichting(en), want na de laatste brand van 15 januari 2015, in Wessem, is er geen telefonisch contact meer tussen hen beiden geweest.
( l) [gedaagde sub 1] en [naam aandeelhouder/bestuurder] hadden na de brand geen interesse in de back-up gegevens van een communicatiesysteem dat in de comfortships was geïnstalleerd met daarin tevens een brandalarm. De officier van justitie heeft deze gegevens wel onderzocht en daaruit bleek dat in meerdere boten een hitte-alarm is afgegaan maar dat deze alarmen sinds 2013 niet meer doorgeschakeld stonden naar een mobiel nummer omdat een medewerker van de fabrikant deze optie had afgesloten. [gedaagde sub 1] wilde kennelijk geen melding ontvangen als de hitte-alarmen zouden afgaan. En terwijl [gedaagde sub 1] en/of [naam] aanwezig waren in het Comfortparc zijn verschillende hitte-alarmen afgegaan maar hebben zij geen actie ondernomen.
( m) In brieven die [naam] schreef aan zijn vriendin blijkt van zijn betrokkenheid bij de branden die hij met [gedaagde sub 1] in (onder meer) Wessem stichtte. Zo schrijft hij:
‘(…) ik ben mijn eigen oorzaak … onschuldig of schuldig. Gelukkig is er iemand binnengekomen die ik heel goed ken… zit in dezelfde situatie als ik nu. “schaak”, maar nog niet mat! Ik moet voor een ding oppassen nu… dat ik niet te veel ga nadenken! (…) verbande alle schepen en bouw met wat je het; nieuwe … probleem is; moet ik verder bouwen, of de4 fik er weer in! Ik hoop dat je die dubbelzinnigheid begrijpt liefje…’
( n) [gedaagde sub 1] heeft de brand in Wessem tevoren gepland en wachtte op geschikte omstandigheden. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de comfortships in de winter 2014/2015 (en dus ook ten tijde van de brand) niet werden verhuurd. Uit verklaringen van getuigen blijkt dat dit de eerste winter was waarin niet werd verhuurd. [naam general manager Comfortparc] , general manager van Comfortparc, werd per 1 november 2014 plotseling ontslagen en moest het comfortship waarop hij woonde verlaten. De woonarken waren slechts showmodellen en daarin verbleef niemand. De windrichting was in de nacht van de brand zodanig dat de steiger met daarop het kantoor en het restaurant niet in brand zouden vliegen.
4.6.
Volgens Delta Lloyd volgt uit dit samenstel van feiten, die in het strafrechtelijk onderzoek naar de branden in Herten, Ohé en Laak en Wessem zijn vastgesteld, en uit de concrete bewijsmiddelen waar het Openbaar Ministerie over beschikt dat [gedaagde sub 1] betrokken is geweest bij de brand in Wessem.
4.7.
[gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] heeft op de aanvullende stellingen en producties van Delta Lloyd gereageerd door eveneens aanvullende producties in het geding te brengen en door op de zitting aan de hand van uitvoerige spreekaantekeningen nader verweer te voeren.
4.8.
In reactie op wat Delta Lloyd stelt, voert [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] kort gezegd het volgende aan.
( a) De politie heeft in een vroege fase van het onderzoek gewerkt met de werkhypothese dat [gedaagde sub 1] betrokken was bij de branden. Deze verdenking berustte slechts op vermoedens: men verdacht [gedaagde sub 1] van betrokkenheid omdat hij de hoofdverdachte [naam] goed kende en omdat de politie de communicatie tussen [gedaagde sub 1] en [naam] (per telefoon en sms) verkeerd interpreteerde. Ook werden de belangen verkeerd ingeschat. [gedaagde sub 1] heeft deze hypothese ontkracht door wat hij heeft verklaard tegenover de politie tijdens de verhoren die plaatsvonden van 10 tot 13 december 2015, en door het overleggen aan de politie van een lijvig ontlastend document, dat inhoudelijk overeenkomt met de verklaring van [naam aandeelhouder/bestuurder] van 15 februari 2017 (prod.5 van [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] ). In het proces-verbaal van 8 december 2015 waar Delta Lloyd zich op beroept zijn de verklaringen van [gedaagde sub 1] niet opgenomen, noch de resultaten van onderzoek dat nadien nog is gedaan. Uit een brief van de officier van justitie van 15 december 2015 (prod.1 van [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] ) volgt dat het Openbaar Ministerie de vervolging in de vier havenbranden heeft gesplitst en dus de hypothese over de samenhang tussen de vier havenbranden en de positie van [gedaagde sub 1] daarbij niet langer houdbaar achtte. De heren [naam] en [naam 2] worden niet langer verantwoordelijk gehouden voor de brand in Wessem en uit het bericht van de officier van justitie van 27 oktober 2016 volgt dat (ook) [gedaagde sub 1] niet wordt vervolgd voor de brand in Wessem.
( b) Voor wat betreft de andere registraties merkt [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] op dat [gedaagde sub 1] nooit als verdachte is gehoord behoudens in 1991, toen hij werd vrijgesproken, en behoudens in de hennepzaak waarover hij op 17 november 2015 het bericht van het Openbaar Ministerie ontving dat hij ten onrechte als verdachte was aangemerkt.
( c) [gedaagde sub 1] had geen financieel belang bij het uitbranden van de woonschepen. Door de brand derft De Koeweide aanzienlijke (onverzekerde) inkomsten uit ligplaatsen en beheervergoedingen van de twaalf comfortships (€ 175.000,- per jaar) en de inkomsten van de twee woonarken die in de verhuur zouden gaan. De uitkeringen van de verzekeraars aan de scheepseigenaren baten De Koeweide niet.
  • Met de particuliere eigenaren van vier comfortships heeft De Koeweide koopoptie overeenkomsten gesloten omdat de focus van De Koeweide door de crisis was verlegd van particuliere investeerders naar grote investeerders die hele steigers met woonschepen zouden aankopen en er dan geen individuele eigenaren bij wilden hebben. Bovendien hadden deze particuliere eigenaren waterkavels in ondererfpacht die niet aan de kop van de steiger lagen, zoals vereist door de gemeente. De Koeweide heeft niet de mogelijkheid om deze eigenaren van de verbrande woonschepen te bewegen te herinvesteren in nieuwe comfortships of woonarken.
  • Transacta Mierlo BV en [naam vennootschap] ontvingen een vaste huurprijs voor hun zes comfortships en waren tevreden met het rendement. Door de brand moeten zij ongewild nieuwe beleggingsobjecten zoeken. [gedaagde sub 1] werkt voor deze vennootschappen, die eigendom zijn van zijn echtgenote, schoonbroer en schoonmoeder, maar is geen feitelijk bestuurder. Dit volgt ook uit een brief van de accountant van deze vennootschappen (prod.11 van [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] ). Verzekeringsuitkeringen aan deze vennootschappen zouden ook niet terechtkomen bij [gedaagde sub 1] .
  • De Koeweide had de verzekeringspenningen van Delta Lloyd niet nodig om de prijs voor de twee woonarken aan [naam eigenaar woonarken] te betalen: De Koeweide had al een aanbetaling gedaan en hoefde (het restant van) de koopsom niet aan [naam eigenaar woonarken] te betalen op grond van de afspraken met [naam eigenaar woonarken] (bij niet betaling van de koopsom zou [naam eigenaar woonarken] twee waterkavels in onderpacht krijgen waar de woonarken dan konden blijven liggen en konden worden verhuurd, waardoor de woonarken als showmodel van [naam eigenaar woonarken] konden fungeren) maar ook omdat de woonarken reeds (voorwaardelijk) waren doorverkocht aan [naam vennootschap] (omdat [naam eigenaar woonarken] korting aanbood op de koopsom indien De Koeweide vervroegd, te weten uiterlijk in januari 2015, zou besluiten tot aankoop). De verzekeringsuitkering die Delta Lloyd heeft betaald heeft De Koeweide aan de curator van [naam eigenaar woonarken] betaald (minus de aanbetaling). De Koeweide had dus geen eigen belang bij die uitkering. Er is geen uitkeringsgeld overgeboekt naar een privé bankrekening van [gedaagde sub 1] .
( d) [gedaagde sub 1] had ook geen project-planologisch belang bij het tenietgaan van de schepen. Integendeel: De Koeweide was en is bezig met de herontwikkeling van de haven tot een drijvend vakantiepark met comfortships en woonarken. De afgebrande schepen waren de eerste schepen van het park en vervulden daarbij een cruciale rol. Niet alleen zorgden zij voor inkomsten, en fungeerden ze als showcase voor investeerders, maar ook waren met name de twaalf comfortships noodzakelijk om te voldoen aan de eis van de gemeente dat de haven haar ‘nautische’ karakter moest behouden (prod.13 van [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] ). Het bestemmingsplan dat op 18 december 2014 werd vastgesteld, en waarin werd bepaald dat vanwege dit ‘nautische’ karakter op de kop van de steigers comfortships moesten liggen maar dat daarachter de goedkopere woonarken mochten liggen, was voor De Koeweide dan ook gunstig: het project kon nu goed van start. De brand was daarom zeer schadelijk voor De Koeweide. [gedaagde sub 1] en [naam aandeelhouder/bestuurder] waren niet bezig met een groots nieuw project, zij waren ook niet op zoek naar een ander verdienmodel. Het resultaat van De Koeweide was goed en de verhuuropbrengsten groeiden gestaag.
( e) Het proces-verbaal van verdenking van 8 december 2015 bevat geen snipper bewijs maar slechts onjuist gebleken werkhypotheses. Het DNA-bewijs op een tankdop in Ohé en Laak is ontzenuwd door nieuw onderzoek. Het Openbaar Ministerie heeft in de zaken Herten, Ohé en Laak en Wessem het DNA van zeker tien personen vergeleken met aangetroffen sporen. Men had meerdere kandidaten voor de rol van opdrachtgever (zie brieven van de strafadvocaat van [gedaagde sub 1] van 28 februari 2017 en 13 maart 2017, prod.4 en 10 van [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] ). Er is informatie van het Team Criminele Inlichtingen dat de brand in Roermond zou zijn gesticht in opdracht van een zekere heer [naam 3] (proces-verbaal pagina 24). Er zijn fundamentele verschillen tussen de branden in Herten en Ohé en Laak enerzijds en Wessem anderzijds: de eerste twee waren onder meer zeer amateuristisch terwijl de brand in Wessem, indien sprake is geweest van brandstichting, geraffineerd en tot in de puntjes werd voorbereid. Een dergelijke voorbereiding kan niet aan mensen als [naam] , [naam 4] of [naam 2] worden toevertrouwd. Voor de branden in Herten en Ohé en Laak zijn [naam] , [naam 2] en [naam 4] in beeld als uitvoerders. Uit onderzoek van de politie blijkt niet dat deze personen zich bij de brand in Wessem in de omgeving van de plaats delict hebben opgehouden. In 2014 zijn er in de nabije omgeving van Wessem nog vier andere havenbranden geweest, maar daarover heeft Delta Lloyd het niet.
( f) De twee stukken karton met lijmresten die de politie in de afvalcontainer bij het huis van [gedaagde sub 1] heeft gevonden, hadden [naam aandeelhouder/bestuurder] en [gedaagde sub 1] aangetroffen bij hun periodieke opruimactie van de dijk. Uit onderzoek door het NFI blijkt dat er overeenkomsten maar ook significante verschillen zijn tussen deze lijm en de lijm die op de plaats delict is gevonden. Deze lijmresten zijn dus niet (meer) verdacht.
( g) De avond voorafgaand aan de brand is de door [naam] gehuurde auto vanaf 20.14 uur van de openbare parkeerplaats bij Slot Cranendonck naar het centrum van Wessem gereden waar hij van 20.38 uur tot 02.09 uur (net na sluitingstijd van de horeca) heeft gestaan. Er is geen bewijs of aanwijzing dat [gedaagde sub 1] die avond in die auto heeft gezeten. Gelet op het alibi van [gedaagde sub 1] kan hij ook niet in deze auto hebben gezeten. Meerdere getuigen verklaren dat [gedaagde sub 1] de avond voor de brand vanaf ongeveer 19.30/20.00 uur op de zaak was (Slot Cranendonck), dat hij daar overleg voerde met de heer [naam aannemer] (aannemer van grond- en straatwerk), en dat hij rond 22.00/22.30 uur door [naam aannemer] thuis werd afgezet. Zijn echtgenote verklaart dat [gedaagde sub 1] vanaf 22.30 uur niet meer afwezig is geweest en de hele nacht bij haar in de slaapkamer aanwezig was (prod.9 van [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] ). De huurauto van [naam] kan ook niet zijn gebruikt bij de brandstichting want het centrum van Wessem ligt 1900 meter van de jachthaven. Die brandstichting is volgens de politie immers gedaan met een aantal auto accu’s en het is moeilijk denkbaar dat iemand ongezien met een aantal auto accu’s lopend onderweg is geweest van het centrum van Wessem naar de jachthaven. In het proces-verbaal van verdenking staat niet dat [gedaagde sub 1] en [naam] elkaar de ochtend na de brand om 7.20 uur weer hebben gezien in de woning van [naam] , er staat:
‘Tevens bleek dat de telefoon van [gedaagde sub 1] op 15 januari 2015 te 19.20 uur een zendmast te [plaats] aanstraalde, welke zich bevond onder bereik van de woning van [naam] .’Uit het politiedossier is bekend dat [naam] die ochtend en dag bij [naam 5] werkte. Met het rare sms-bericht van [naam] ,
‘hahahaha Das ene goeie mop.. Gr..’heeft [gedaagde sub 1] niets te maken. Wellicht zag [naam] de brand op de televisie en was dit zijn manier om zich daarover uit te drukken.
( h) Zoals in het proces-verbaal van verdenking staat vermeld, werd het sms-bericht
‘Ik ben op het veilige adres’door [eiseres na tussenkomst in reconventie] niet gestuurd in de nacht van de brand, maar in de nacht voorafgaand aan de brand, toen zij na een feest op de manege bij een vriendin bleef slapen. Dat [eiseres na tussenkomst in reconventie] zich in een sms-bericht afvroeg of het centrumgebouw niet ook in brand was, had te maken met het feit dat [naam vennootschap] eigenaar was van dit gebouw, en dat de brand live op televisie te zien was en [eiseres na tussenkomst in reconventie] vreesde dat de brand was overgeslagen.
( j) [naam] bedelde om geld, niet alleen bij [gedaagde sub 1] maar ook bij anderen. Tussen 2010 en 2014 betaalde [gedaagde sub 1] om de 8 tot 12 weken een bedrag van € 250,- aan [naam] zodat hij wat extra’s kon kopen in de gevangeniswinkel. Deze bedragen hebben niets met de brand of brandstichting te maken.
( k) (en
(i)) [naam] zocht in 2014 regelmatig contact met [gedaagde sub 1] omdat hij nog maar kort uit de gevangenis was. Dit waren gewone contacten. [naam] en [gedaagde sub 1] kenden elkaar al tientallen jaren. Ten onrechte haalt Delta Lloyd communicatie van [gedaagde sub 1] en [naam] door elkaar met communicatie tussen [naam] en anderen, zoals [naam 2] en [naam 4] die [gedaagde sub 1] niet kent. De communicatie tussen [naam] en [gedaagde sub 1] heeft geen inhoud die duidt op brandstichting.
( l) De aanwezige brandalarmen stonden vanaf 2013 niet doorgeschakeld omdat die optie door een medewerker van de leverancier was verwijderd/afgesloten. [gedaagde sub 1] valt in deze niets te verwijten. Het is niet juist dat [gedaagde sub 1] niet geïnteresseerd was in de back-up gegevens van het systeem. Uit de politiestukken blijkt dat de leverancier van het systeem tegenover de politie heeft verklaard dat de back-up gegevens bij hen onverklaarbare redenen verloren zijn gegaan.
( m) -
( n) Er was die nacht volgens de brandweerlieden sprake van een zeer sterke wind en voorzienbaar was dat het centrumgebouw bij brand gevaar zou lopen. De brandweer heeft ook maar met moeite de overslag kunnen voorkomen. Het was [naam aandeelhouder/bestuurder] die had besloten de comfortships die winter niet te verhuren, vanwege de risico’s bij gladde steigers, vrees voor hoogwaterstanden en om groot onderhoud te kunnen uitvoeren. [naam aandeelhouder/bestuurder] en [naam medeleidinggevende De Koeweide] (mede leidinggevende bij De Koeweide) hebben hierover bij de politie gelijkluidend verklaard. De heer [naam general manager Comfortparc] bereikte op 7 september 2014 de leeftijd van 65 jaar en de arbeidsovereenkomst met hem eindigde dus van rechtswege.
4.9.
Volgens [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] heeft Delta Lloyd geen enkel bewijs geleverd van haar stelling dat [gedaagde sub 1] betrokken was bij de brandstichting in Wessem.
De rechtbank overweegt als volgt.
Strafrechtelijke verdenking (a)
4.10.
Delta Lloyd baseert haar beschuldiging dat [gedaagde sub 1] betrokken was bij de brand in Wessem voornamelijk op de resultaten van het politieonderzoek zoals die zijn neergelegd in processen-verbaal van verdenking van de politie van 8 september 2015 en 8 december 2015. Deze processen-verbaal hebben betrekking op vier havenbranden (Herten, Ohé en Laak, Roermond en Wessem) omdat bij de politie het beeld was ontstaan dat sprake was van ‘een mogelijke samenhang tussen de verschillende onderzochte branden’ (pag.5 proces-verbaal van 8 december 2015). De politie heeft in haar processen-verbaal van verdenking een beschrijving gegeven van de diverse gebeurtenissen ‘die door het onderzoeksteam als het meest aannemelijke scenario worden beschouwd’.
4.11.
Het meest recente proces-verbaal waarop Delta Lloyd zich beroept, dateert van 8 december 2015. Hierin is geen verslag gedaan van wat [gedaagde sub 1] enkele dagen later bij zijn verhoren tegenover de politie heeft verklaard. De processen-verbaal van deze verhoren zijn door partijen niet in het geding gebracht. Of er, mede naar aanleiding van de verklaringen van [gedaagde sub 1] , na 8 december 2015 nog nader politieonderzoek heeft plaatsgevonden en wat daarvan de resultaten waren, blijkt niet uit de door Delta Lloyd overgelegde stukken en daarover is door Delta Lloyd ook niets gesteld. [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] stelt dat door [gedaagde sub 1] een ‘lijvig ontlastend document’ aan de politie is overhandigd, maar een afschrift hiervan heeft [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] niet in het geding gebracht. Volgens [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] kwam de inhoud van dit document overeen met wat [naam aandeelhouder/bestuurder] schrijft in zijn uitvoerige brief van 15 januari 2017, waarvan wel een afschrift is overgelegd. Op onderdelen hiervan zal later nog worden teruggekomen.
Eerdere registraties (b)
4.12.
Op basis van de politiegegevens zoals die door Delta Lloyd zijn overgelegd staat vast dat [gedaagde sub 1] meermaals met (nautische) branden te maken heeft gehad of daarmee althans in verband is gebracht. Een logische verklaring hiervoor is door [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] niet gegeven en aan Delta Lloyd kan worden toegegeven dat dit een indicatie biedt voor mogelijke betrokkenheid van [gedaagde sub 1] bij de brand in Wessem. Enige zekerheid kan hieraan echter niet worden ontleend.
Financieel en project-planologische belang (c en d)
4.13.
Vast staat dat [gedaagde sub 1] samen met [naam aandeelhouder/bestuurder] via verschillende vennootschappen diverse recreatievoorzieningen exploiteert, waaronder de jachthaven Comfortparc in Wessem. [gedaagde sub 1] en [naam aandeelhouder/bestuurder] hebben sinds jaren de bedoeling om de haven, die nu nog deels fungeert als jachthaven voor pleziervaartuigen, om te vormen tot een drijvend vakantiepark waar comfortships (luxe woonboten) en comforthouses (woonarken) liggen die worden verhuurd. Het bedrijfsmodel is er op gericht dat door particulieren en/of beleggers via De Koeweide comfortships of woonarken worden gekocht, dat De Koeweide tegen betaling een vaste ligplaats voor deze vaartuigen biedt en de vaartuigen beheert en verhuurt. De verkoop van comfortships via De Koeweide is begonnen in 2009. Bedoeling was dat het vakantiepark plaats zou bieden aan 250 vaartuigen. Ten tijde van de brand, in januari 2015, waren twaalf comfortships en twee woonarken aangemeerd. Deze veertien vaartuigen zijn bij de brand allemaal in vlammen opgegaan. De twaalf comfortships, voornamelijk van het type ‘Starline’, waren eigendom van zes verschillende partijen: Transacta Mierlo BV (5), [naam vennootschap] (1), [naam 6] (2), [naam 7] (2), [naam 8] (1) en [naam 9] (1). De twee woonarken waren eigendom van [naam eigenaar woonarken] .
4.14.
Delta Lloyd stelt kort gezegd dat [gedaagde sub 1] een motief had voor brandstichting: als de vaartuigen zouden afbranden, zouden zijn vennootschappen niet alleen grote bedragen aan verzekeringspenningen ontvangen maar (door het verdwijnen van de vaartuigen) ook uitvoering kunnen geven aan bestaande nieuwe plannen met de haven, binnen welke plannen voor de comfortships geen plaats meer zou zijn. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
4.15.
Na een brand zou De Koeweide aanspraak kunnen maken op uitkeringen uit de brandverzekering die De Koeweide had afgesloten voor de twee woonarken van [naam eigenaar woonarken] . Het staat vast dat De Koeweide uiteindelijk slechts een deel van de verzekeringsuitkering aan (de curator van) [naam eigenaar woonarken] heeft betaald. Dat hier sprake is van financieel voordeel voor De Koeweide staat daarmee nog niet vast, omdat [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] aanvoert dat dit lagere bedrag verband houdt met een aanbetaling die eerder al aan [naam eigenaar woonarken] was gedaan. Delta Lloyd stelt dat het restant door [gedaagde sub 1] zou zijn overgeboekt naar zijn privérekening, maar Delta Lloyd onderbouwt dit niet en een dergelijke overboeking wordt door [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] betwist. Dat dit het geval is geweest, staat dan ook niet vast. Omdat De Koeweide naar eigen zeggen de woonarken al van [naam eigenaar woonarken] had gekocht (en voorwaardelijk had doorverkocht aan [naam vennootschap] en daarbij een korting had gekregen van [naam eigenaar woonarken] op de te betalen koopprijs, zou het zo kunnen zijn dat de verzekerde som hoger lag dan de aan [naam eigenaar woonarken] te betalen koopprijs en dat De Koeweide een financieel belang had bij het afbranden van de woonarken. Of dit het geval is geweest en om welke bedragen het dan zou gaan, is door Delta Lloyd niet duidelijk gemaakt.
4.16.
Na een brand zou De Koeweide ook recht hebben op de verzekeringsuitkeringen die zouden worden uitbetaald voor de vier comfortships waarvoor De Koeweide een terugkoopoptie had bedongen. Dit volgt uit de ‘overeenkomst met recht van terugkoop’ die De Koeweide met [naam 7] , [naam 8] en [naam 9] sloot. Bij brand zou De Koeweide deze uitkeringen ontvangen, maar zou De Koeweide nog niet zijn ontslagen van haar contractuele (betalings)verplichtingen jegens de eigenaren van de vaartuigen. Door Delta Lloyd is geen overzicht gegeven van de bedragen die De Koeweide nog aan deze eigenaren zou moeten betalen en de bedragen waarvoor de vaartuigen verzekerd waren. Welk financieel belang De Koeweide hier had, is door Delta Lloyd niet nader uitgelegd.
4.17.
De uitkeringen voor de overige acht comfortships zouden na een brand niet worden betaald aan de vennootschappen van [gedaagde sub 1] maar aan de eigenaren van deze comfortships, waaronder Transacta Mierlo BV en [naam vennootschap] . Dit zijn vennootschappen van de echtgenote, zwager en schoonmoeder van [gedaagde sub 1] . Dat [gedaagde sub 1] in vergaande mate betrokken was bij het reilen en zeilen van deze vennootschappen staat wel vast, gelet onder meer op de verklaringen van [eiseres na tussenkomst in reconventie] . Welk (direct) financieel belang [gedaagde sub 1] of zijn vennootschappen hadden bij de verzekeringsuitkeringen is door Delta Lloyd niet goed toegelicht en onderbouwd. Wel staat vast dat De Koeweide voor deze acht comfortships een rendementsgarantie had afgegeven waarop door De Koeweide verlies werd geleden.
4.18.
De rechtbank acht aannemelijk dat de ontwikkeling van het Comfortpark niet goed verliep. Dit blijkt al uit het feit dat in januari 2015, ruim vijf jaar na aanvang van het project, nog altijd maar twaalf comfortships waren aangemeerd terwijl in de haven plaats was voor 250 vaartuigen. Uit de stukken blijkt niet welk financieel resultaat De Koeweide behaalde met de exploitatie van het Comfortparc. Dat de twaalf comfortships jaarlijks € 175.000,- aan inkomsten opleverden - wat overigens door [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] niet is onderbouwd - zegt nog niets over het resultaat, nu over de kosten niets is gesteld. Uit getuigenverklaringen kan worden opgemaakt dat de bezetting en huuropbrengsten tegenvielen. Vast staat dat De Koeweide inzag dat mede door de aanhoudende crisis verkoop van extra comfortships aan particuliere investeerders moeilijk zou zijn. Door De Koeweide werd de focus daarom verlegd van particuliere investeerders naar investeerders die grote aantallen vaartuigen tegelijk zouden aankopen, of zelfs alle ligplaatsen ineens. Dergelijke investeerders zouden daarbij niet te maken willen hebben met particulieren eigenaren. Het was volgens [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] met het oog daarop dat door De Koeweide met een aantal particuliere eigenaren van de comfortships een overeenkomst met het recht van terugkoop is gesloten. Delta Lloyd stelt nu dat [gedaagde sub 1] met het oog op het nieuwe projectplan belang had bij het verdwijnen van de woonarken en de comfortships van het type Starline, omdat de gemeente deze vaartuigen niet zou toelaten in de jachthaven vanwege het ontbreken van een ‘nautisch’ karakter. Door [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] is dit uitdrukkelijk betwist met verwijzing naar de overeenkomst die De Koeweide sloot met de gemeente Maasgouw op 18 maart 2014. In die overeenkomst, die door [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] is overgelegd, leest de rechtbank dat de gemeente Maasgouw de nautische beeldkwaliteit van de jachthaven wil behouden en daarom voorschrijft dat de ligplaatsen op de kop van de aanlegsteigers worden ingenomen door een pleziervaartuig dan wel een comfortship van het type Starline (die volgens de gemeente een nautisch karakter heeft) en dat tussen de andere comfortships in de haven (die van een ander type mogen zijn, naar de rechtbank begrijpt vallen hieronder ook woonarken) nog ruimte wordt gelaten voor het afmeren van pleziervaartuigen. Door [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] is gesteld, en dit is door Delta Lloyd niet gemotiveerd weersproken, dat in december 2014 een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld voor de jachthaven overeenkomstig de afspraken met de gemeente en dat dit nieuwe bestemmingsplan positief uitpakte voor [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] omdat dit inhield dat de haven voor een deel mocht worden gevuld met (de veel goedkopere) woonarken.
4.19.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet helder is welke belangen [gedaagde sub 1] en zijn vennootschappen zouden hebben gehad bij het afbranden van alle veertien verblijfsvaartuigen in de haven. Mogelijk hadden zij een financieel belang - het ging niet goed met de ontwikkeling en exploitatie van het Comfortparc en bij het afbranden van de luxe vaartuigen zouden grote bedragen aan verzekeringspenningen worden uitgekeerd, ook aan vennootschappen van [gedaagde sub 1] - maar waar dit belang precies uit bestond en of sprake was van een substantieel belang dat een motief voor brandstichting kon vormen, is de rechtbank niet duidelijk geworden. Door [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] is overigens ook geen onderbouwing gegeven voor de stelling dat De Koeweide ernstige financiële schade zou lijden door de brand. Dat [gedaagde sub 1] en zijn vennootschappen een project-planologisch belang hadden bij het ‘verdwijnen’ van de comfortships is vooralsnog niet aannemelijk, gelet op de brief van de gemeente Maasgouw van 18 maart 2014 waaruit lijkt te volgen dat, anders dan Delta Lloyd stelt, in de nieuwe plannen van De Koeweide wel degelijk plaats zou zijn geweest voor de comfortships van het type Starline waarvan er tien zijn afgebrand en ook voor de overige verloren gegane vaartuigen, waaronder de woonarken.
Verband met andere branden (e)
4.20.
Uit de bevindingen van de politie blijkt dat er aanwijzingen zijn voor een mogelijke relatie tussen de branden in Herten, Ohé en Laak en Wessem. Uit het proces-verbaal van verdenking van 8 december 2015 blijkt dat [gedaagde sub 1] , net als [naam] , door de officier van justitie voor alle drie branden als verdachte is aangemerkt. In een bericht van 27 oktober 2016 heeft de officier van justitie desgevraagd aan de advocaat van Delta Lloyd laten weten dat in de zaak Ohé en Laak de heren [gedaagde sub 1] , [naam] en [naam 2] zijn gedagvaard en dat in de zaken Wessem en Herten niemand is gedagvaard en ook nog geen sepot heeft plaatsgevonden. Van een strafrechtelijke veroordeling van [naam] , [naam 2] of [gedaagde sub 1] ter zake één of meer van deze drie branden is naar de rechtbank begrijpt (nog) geen sprake.
4.21.
Dat de politie een samenhang vermoedt tussen meerdere havenbranden en dat niet alleen [gedaagde sub 1] maar ook zijn goede vriend [naam] in meerdere van die zaken bij de politie in beeld is als mogelijke dader, biedt grond voor het vermoeden dat sprake is geweest van samenwerking tussen hen beiden bij deze branden en ook bij de brand in Wessem. Hierover bestaat evenwel geen zekerheid nu van strafrechtelijke veroordelingen (nog) geen sprake is en in de zaken Wessem en Herten ook niemand is gedagvaard. Volgens [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] zal het in de zaak Ohé en Laak niet tot een veroordeling van [gedaagde sub 1] komen om redenen die de advocaat van [gedaagde sub 1] in de strafprocedure in een brief van 28 februari 2017 heeft toegelicht.
Gevonden lijmresten (f)
4.22.
Twee maanden na de brand, op 26 maart 2015, heeft de politie in een afvalcontainer in de tuin van [gedaagde sub 1] stukken karton gevonden met daarop resten van lijm die overeenkomsten vertoont met de lijm die is gebruikt bij de brandstichting. Deze vondst vormt een aanwijzing dat [gedaagde sub 1] mogelijk betrokken is geweest bij de brandstichting, maar bewijs is hiermee nog niet geleverd. In de eerste plaats staat niet vast dat het hier om exact dezelfde lijm gaat, gelet op wat het NFI daarover heeft gerapporteerd (pagina 14 proces-verbaal van verdenking van 8 december 2015) en bovendien stelt [gedaagde sub 1] deze stukken karton te hebben gevonden bij het opruimen van de dijk, wat de mogelijkheid laat bestaan dat de lijm op het karton door de dader(s) is gebruikt bij de brandstichting, maar dat die dader niet [gedaagde sub 1] is geweest.
Huurauto en alibi (g)
4.23.
Uit onderzoek van de politie blijkt onder meer:
 dat [naam] op 14 januari 2015 (de dag voor de brand) een auto heeft gehuurd;
 dat [naam] en zijn vriendin deze huurauto naar camping Cranendonck in Soerendonk hebben gereden;
 dat deze huurauto omstreeks 18.18 en 20.14 uur heeft gestaan op de parkeerplaats voor camping Cranendonck in Soerendonk (de werkplek van [gedaagde sub 1] );
 dat deze huurauto om 20.38 uur en ook om 02.09 uur (inmiddels 15 januari 2015) op het Ohijeplein in Wessem was;
 dat de telefoon van [gedaagde sub 1] zich om 21.09 uur bevond onder het bereik van de telefoonmast bij zijn woning in [woonplaats] ;
 dat de telefoon van [gedaagde sub 1] zich om 21.25 uur bevond in Soerendonk (vermoedelijk op camping Cranendonck);
 dat de telefoon van [gedaagde sub 1] zich tussen 22.41 uur (14 januari 2015) en 00.38 uur (15 januari 2015) weer in [woonplaats] bevond, waarna enkele uren geen registraties meer plaatsvonden;
 dat om 01.14 uur (15 januari 2015) twee personen liepen over de steiger van de jachthaven, en dat herkenning van deze personen op de camerabeelden niet mogelijk is;
 dat het telefoonnummer dat was gekoppeld aan de simkaart van het track and trace systeem in de huurauto op 15 januari 2015 om 02.10 uur voorkwam op de telefoonmast van de plaats delict te Wessem;
 dat de huurauto op 15 januari 2015 om 02.30 uur op de Dorpsstraat te Soerendonk, en om 02.33 uur in [woonplaats] was, vlakbij de woning van [gedaagde sub 1] ;
 dat de brandmelding plaatsvond op 15 januari 2015 om 04.39 uur;
 dat de telefoon van [gedaagde sub 1] zich op 15 januari 2015 om 04.52 uur, toen weer registraties plaatsvonden, in [woonplaats] bevond;
 dat de huurauto op 15 januari 2015 om 19.30 uur in de buurt van de woning van [naam] in [woonplaats] was.
4.24.
In een schriftelijke verklaring van 21 januari 2016 heeft [eiseres na tussenkomst in reconventie] over de avond voor de brand en de nacht van de brand het volgende verklaard:
“(…) Op de avond van 14 januari is hij[rechtbank: [gedaagde sub 1] ]
thuis gekomen rond etenstijd (rond 18.30 uur) daarna is hij weer vertrokken naar het kantoor van Recreatiepark Slot Cranendonck omstreeks 19.30/20.00 uur. Toen ik later op de avond naar bed wilde gaan (rond 22.00/22.30 uur) hoorde ik de toegangspoort die onze oprit afsluit dicht gaan (…). Hierop ben ik naar buiten gelopen en zag vervolgens de garagedeur openstaan. Toen ik naar de garage liep zag ik mijn man en een man die ik ken als [naam aannemer] in de garage. Ik heb die laatste kort begroet en mijn echtgenoot meegedeeld dat ik naar bed ging. Enige tijd later (was nog TV aan het kijken) is mijn man naar bed gekomen, dat zal zijn geweest rond de klok van 24.00 uur, of iets eerder. Ben in deze nacht (gebeurt eigenlijk elke nacht) twee maal op geweest om naar het toilet te gaan en vooraf ook nog eens wakker geworden rond 01.30 uur van de TV die nog aan stond. Omstreeks 05.45 uur werden wij wakker gebeld (hoorde achteraf dat dit [naam 10] was ) met de melding van de brand te Wessem. Hierop is mijn man vlug opgestaan en vertrokken richting Wessem. Ik kan deze avond en nacht goed in mijn herinnering terug halen, mede door de gebeurtenissen van 15 januari, en door het telefoontje die ochtend omstreeks 05.45 uur, en ook door de aanwezigheid van de heer [naam aannemer] die avond, omdat mijn man nauwelijks mensen thuis ontvangt of meeneemt. Kan dan ook verklaren dat mijn echtgenoot vanaf 22.30 uur niet meer afwezig is geweest en de gehele nacht bij mij in onze slaapkamer aanwezig was.(…)”
4.25.
In een schriftelijke verklaring van 5 april 2016 heeft de heer [naam aannemer] (aannemer van grond- en straatwerk) het volgende verklaard:
“Op verzoek van de heer [gedaagde sub 1] zal ik willen omschrijven waar ik me met hem samen heb getroffen te Soerendonk op de avond van 14/01/2015. Afspraak op de camping omstreeks 20u30, om straatwerk te bekijken wat ik daar eerder had gemaakt. (…) Omstreeks 22u00 zijn wij gezamenlijk met mijn auto naar zijn woning gereden om zijn Porsche te bekijken. (…) Eigenlijk had ik hem vervolgens terug af moeten zetten op de camping, maar dat is ons beide mis gegaan. Ik realiseerde me dit pas toen ik al mim 10 min onderweg naar huis was.(…)”
4.26.
De heer [naam concierge camping] , werkzaam als een soort conciërge op camping Cranendonck, heeft op 6 april 2016 in een schriftelijke stuk verklaard:
“(…) Op 14-01-2015 was ik rond de klok van 21.00/21.30 bij een ronde over de camping in de buurt van de receptie en zag hier ook licht branden. Vervolgens ben ik hier naar binnen gegaan, maar was hier niemand aanwezig. Wel branden er licht op de trap naar de spreekruimte boven de receptie. Ben toen ook naar boven gaan kijken waar de heer [gedaagde sub 1] samen met de mij bekende [naam aannemer] (…) aanwezig was. Vervolgens ben ik weer vertrokken. Later die avond, rond de klok van 23.00 uur heb ik nogmaals een laatste ronde over de camping gemaakt. Ben toen ook weer de receptie binnen gegaan omdat daar nog steeds licht branden. Er was echter niemand meer aanwezig en ik heb er toen het alarm er opgezet, het licht uitgedaan en ben naar huis gegaan. Ergens in de loop van die week heb ik [gedaagde sub 1] erop aangesproken dat het licht nog branden en het alarm er niet op stond. Van hem hoorde ik dat hij nog terug had willen komen maar dat degene die hem terug moest brengen was weggereden zonder hem eerst af te zetten. (…)”
4.27.
Bovenstaande gegevens en verklaringen roepen veel vragen op. Nu vaststaat dat een door [naam] gehuurde auto op de avond voor de brand eerst is gesignaleerd bij de camping van [gedaagde sub 1] in Soerendonk en vervolgens in Wessem, niet al te ver van de plaats delict (volgens de politie gaat het om een afstand van 700 meter, volgens [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] is de afstand 1900 meter), en dat die huurauto later die nacht (om 02.30 uur) ook nog is gesignaleerd in de buurt van het huis van [gedaagde sub 1] in [woonplaats] , is aannemelijk dat er die avond en nacht, onder meer omstreeks 02.30 uur, contact heeft plaatsgevonden tussen [naam] en [gedaagde sub 1] . Dit vormt een aanwijzing dat beiden bij de brandstichting betrokken zijn geweest. Dat die bewuste avond en nacht contact heeft plaatsgevonden tussen [naam] en [gedaagde sub 1] kan echter niet worden gestaafd met de beschikbare onderzoeksgegevens. Ook als de getuigenverklaringen van [eiseres na tussenkomst in reconventie] , [naam aannemer] en [naam concierge camping] (die ruim een jaar na de brand zijn opgetekend en niet onder ede zijn afgelegd) buiten beschouwing worden gelaten, is in de onderzoeksgegevens van de politie waar Delta Lloyd zich op beroept nog geen sluitend bewijs te vinden voor de stelling van Delta Lloyd dat [naam] en [gedaagde sub 1] elkaar voor de brand hebben gezien om voorbereidende werkzaamheden te verrichten, en dat zij vervolgens (vermoedelijk) samen naar de jachthaven zijn gegaan om de brand te stichten. Delta Lloyd spreekt in dit verband zelf ook van een vermoeden.
Communicatie tussen [gedaagde sub 1] en [eiseres na tussenkomst in reconventie] (h)
4.28.
Het door Delta Lloyd als verdacht aangemerkte sms-berichtje van [eiseres na tussenkomst in reconventie] aan [gedaagde sub 1] met de inhoud:
“ik ben op het veilige adres” is blijkens het proces-verbaal van verdenking van 8 december 2015 verzonden op 14 januari 2015 om 0.39 uur. Anders dan Delta Lloyd aanneemt is dit berichtje dus niet verstuurd in de nacht van de brand (de nacht van 14 op 15 januari 2015) maar in de nacht daarvoor (de nacht van 13 op 14 januari 2015). Er is geen reden om aan te nemen dat dit opmerkelijke berichtje verband hield met de brandstichting.
4.29.
Het sms-berichtje van [eiseres na tussenkomst in reconventie] van 15 januari 2015 om 07.47 aan [gedaagde sub 1] waarin zij vraagt:
“staat nu toch het gebouw in brand???”vormt vanwege het gebruik van het woordje “toch” een aanwijzing dat [eiseres na tussenkomst in reconventie] mogelijk vooraf met [gedaagde sub 1] had gesproken over de brandstichting en dat daarbij was besproken dat alleen de woonschepen en niet de gebouwen zouden moeten afbranden. Maar het is ook mogelijk dat [eiseres na tussenkomst in reconventie] het woordje “toch” gebruikte bijvoorbeeld omdat zij eerder die ochtend had gehoord dat alleen woonschepen in brand stonden en niet het gebouw. Het berichtje bewijst dan ook niet dat [eiseres na tussenkomst in reconventie] vooraf wist dat door of in opdracht van [gedaagde sub 1] brandstichting zou gaan plaatsvinden.
Communicatie tussen [naam] en [naam 2] (i)
4.30.
De berichtjes die [naam] en [naam 2] hebben gewisseld op de dag na de brand in Wessem, zoals weergegeven door Delta Lloyd en te vinden op pagina 15 van het proces-verbaal van verdenking van 8 december 2015, kunnen betrekking hebben gehad op de brandstichting in Wessem en kunnen er in dat geval op wijzen dat [naam] de brand in Wessem heeft gesticht, mogelijk samen met [gedaagde sub 1] . De berichtjes kunnen echter ook betrekking hebben gehad op een andere kwestie.
Betalingen aan [naam] (j)
4.31.
Vaststaat dat [gedaagde sub 1] vanaf 5 januari 2010 verschillende betalingen heeft gedaan aan zijn vriend [naam] . Het gaat hier om 23 bankoverschrijvingen van € 250,- naar het rekeningnummer van [naam] in de penitentiaire inrichting Sittard in de periode tot 10 maart 2014, en nog een contante betaling van € 200,- op 12 april 2014 toen [naam] een paar dagen verlof had (zie pagina 20 van het proces-verbaal van verdenking van 8 december 2015). Anders dan Delta Lloyd bepleit, ligt het naar het oordeel van de rechtbank niet erg voor de hand dat [gedaagde sub 1] met deze betalingen, waarmee hij in januari 2010 begon, [naam] beloonde voor zijn betrokkenheid bij de havenbranden, die immers pas plaatsvonden vanaf 6 december 2014.
Communicatie tussen [gedaagde sub 1] en [naam] (k)
4.32.
De politie heeft gerapporteerd dat [gedaagde sub 1] en [naam] vanaf september 2014 ongeveer 166 keer telefonisch contact hadden en dat er na de brand in Wessem op 15 januari 2015 geen gesprekken meer tussen hen zijn geweest, althans niet met gebruikmaking van dezelfde telefoonnummers. [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] heeft deze telefonische contacten verklaard door aan te geven dat [gedaagde sub 1] en [naam] elkaar al tientallen jaren kenden en dat [naam] vanaf september 2014 regelmatig contact zocht met [gedaagde sub 1] omdat [naam] toen net vrij was gekomen uit detentie.
4.33.
Het verloop van het telefooncontact tussen [gedaagde sub 1] en [naam] is opvallend te noemen, en voor het stoppen van de telefoongesprekken na 15 januari 2015 is door [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] geen verklaring gegeven. Mogelijk hebben deze telefoongesprekken betrekking gehad op de brandstichting(en), maar zeker is dit niet: uit de politiegegevens blijkt niet op welke tijdstippen die gesprekken plaatsvonden en wat de inhoud van die gesprekken is geweest.
Alarmsysteem (l)
4.34.
Op basis van de politiegegevens staat vast dat bij het uitbreken van de brand in diverse comfortships het hitte alarm is afgegaan, maar dat dit alarm al sinds 2013 niet stond doorgeschakeld naar een mobiel telefoonnummer omdat deze optie door een medewerker van de fabrikant van het communicatiesysteem was afgesloten. Dat dit afsluiten is gebeurd in opdracht van [gedaagde sub 1] is door Delta Lloyd niet gesteld en blijkt ook niet uit de beschikbare gegevens. Uit het feit dat deze doorschakeling in 2013 is afgesloten kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet zonder meer worden geconcludeerd dat dit is gebeurd omdat [gedaagde sub 1] bij brand geen melding wilde ontvangen. De rechtbank ziet ook overigens onvoldoende grond om aan te nemen dat de afsluiting van de doorschakeling in 2013 verband houdt met de brandstichting in januari 2015. Dat [gedaagde sub 1] en/of [naam] aanwezig waren in het Comfortparc op het moment dat verschillende hitte alarmen zijn afgegaan maar geen actie hebben ondernomen, zoals Delta Lloyd stelt, blijkt niet uit de bevindingen van de politie.
Brief van [naam] aan zijn vriendin (m)
4.35.
De door Delta Lloyd aangehaalde passage uit de brief van 25 mei 2015 van [naam] aan zijn vriendin kan een aanwijzing zijn dat [naam] betrokken is geweest bij één of meer brandstichtingen. Zekerheid geeft dit echter niet en de brief zegt bovendien niets over de eventuele rol van [gedaagde sub 1] .
Zorgvuldige planning brandstichting (n)
4.36.
Dat de comfortships in de winter 2014/2015 (voor het eerst) niet werden verhuurd, dat [naam general manager Comfortparc] , die een comfortship bewoonde, per 1 november 2014 werd ontslagen en het comfortship moest verlaten, en dat in de nacht van de brand sprake was van een (harde) zuidzuidwesten wind, kan er op wijzen dat [gedaagde sub 1] de brand heeft gepland en daarvoor de juiste omstandigheden heeft afgewacht. Gelet op wat [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] hierover heeft aangevoerd valt echter niet uit te sluiten dat sprake is geweest van een toevallige samenloop van omstandigheden.
Conclusie: bewijsopdracht
4.37.
Delta Lloyd onderbouwt haar stelling, dat [gedaagde sub 1] betrokken was bij de brandstichting in Wessem, door zich te beroepen op een aantal van de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek. Van sommige van die bevindingen is de rechtbank van oordeel dat deze weliswaar ‘opmerkelijk’ kunnen worden genoemd maar niet kunnen bijdragen aan het door Delta Lloyd te leveren bewijs. Andere bevindingen vormen wel degelijk, zeker wanneer zij in samenhang worden bezien, een (sterke) aanwijzing voor betrokkenheid van [gedaagde sub 1] bij de brandstichting in Wessem. Zij bieden echter niet zoveel zekerheid dat de rechtbank de overtuiging heeft dat die betrokkenheid is aangetoond. Bewijs is door Delta Lloyd niet geleverd. De rechtbank ziet ook onvoldoende grond om voorshands bewezen te achten dat [gedaagde sub 1] bij de brand betrokken was (en de bal bij [gedaagde sub 1] te leggen voor het leveren van tegenbewijs) zoals door Delta Lloyd wel is bepleit. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] gemotiveerd verweer heeft gevoerd. [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] heeft overigens zeker niet alle belastende feiten volledig en overtuigend kunnen weerleggen. Daarbij moet wel in aanmerking worden genomen dat Delta Lloyd haar stellingen pas met feiten heeft onderbouwd in haar conclusie van antwoord in reconventie en ook toen pas de relevante producties heeft overgelegd. Door deze ongelukkige wijze van procederen van Delta Lloyd heeft [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] niet in een schriftelijke antwoordconclusie kunnen reageren, maar slechts mondeling op de zitting.
4.38.
De rechtbank zal Delta Lloyd daarom bewijs opdragen van haar stelling dat de brand in de jachthaven van Wessem op 15 januari 2015 is gesticht door of althans in opdracht van [gedaagde sub 1] .
4.39.
Indien Delta Lloyd niet slaagt in haar bewijsopdracht, dan komt de grondslag aan al haar vorderingen te ontvallen en zullen deze worden afgewezen. Lukt het Delta Lloyd daarentegen wel het haar opgedragen bewijs te leveren, dan geldt het volgende.
Onverschuldigde betaling aan De Koeweide
4.40.
In artikel 7:952 BW is bepaald dat een verzekeraar geen schade vergoedt aan de verzekerde die de schade met opzet of door roekeloosheid heeft veroorzaakt.
4.41.
In de polisvoorwaarden die Delta Lloyd en De Koeweide zijn overeengekomen, is onder “Algemene uitsluitingen” in artikel 4.1 in dit verband bepaald dat de verzekering geen dekking biedt voor de gevolgen van gebeurtenissen die voor de verzekerde het beoogde of zekere gevolg zijn van zijn handelen of nalaten.
4.42.
Deze wettelijke en contractuele bepalingen brengen mee dat als de verzekerde schade lijdt als gevolg van een brand die is gesticht door de verzekerde zelf, of door een derde in opdracht van de verzekerde, de verzekering geen dekking biedt.
4.43.
Delta Lloyd doet een beroep op deze bepalingen en baseert haar vordering jegens De Koeweide op onverschuldigde betaling wegens het ontbreken van dekking.
4.44.
[gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] voert het verweer dat van het ontbreken van dekking alleen sprake kan zijn bij opzet of eigen schuld van De Koeweide. [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] bepleit dat een eventuele brandstichting door [gedaagde sub 1] niet kan worden toegerekend aan De Koeweide omdat De Koeweide als zelfstandige rechtspersoon niet met [gedaagde sub 1] kan worden vereenzelvigd, en omdat brandstichting niet hoort tot de normale werkzaamheden van De Koeweide en (dus) ook niet hoort tot de categorie gedragingen die in het maatschappelijk verkeer aan een vennootschap als De Koeweide kunnen worden toegerekend.
4.45.
Dit verweer slaagt niet. Een rechtspersoon is een abstract fenomeen en gedragingen (waaronder ook begrepen: misdragingen) van een rechtspersoon vinden in de regel dan ook plaats door tussenkomst van natuurlijke personen. Volgens vaste jurisprudentie kan een gedraging van een natuurlijke persoon aan een rechtspersoon worden toegerekend wanneer deze gedraging in het maatschappelijk verkeer als een gedraging van die rechtspersoon heeft te gelden (zie: ECLI:HR:1979:AH8595 ‘Kleuterschool Babbel’). Anders dan [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] veronderstelt, is voor toerekening niet vereist dat de gedraging behoort tot de normale werkzaamheden van de rechtspersoon (vergelijk: ECLI:NL:HR:1999:ZC2936 ‘Opsluiting in vriescel’).
4.46.
Indien na bewijslevering komt vast te staan dat [gedaagde sub 1] de brand in Wessem heeft gesticht of althans daartoe opdracht heeft gegeven, dan staat daarmee naar het oordeel van de rechtbank eveneens vast dat [gedaagde sub 1] dit heeft gedaan met het oog op de (financiële) belangen die De Koeweide zou hebben bij het afbranden van de verschillende vaartuigen. Alsdan heeft [gedaagde sub 1] dan ook niet zozeer vanuit privé gehandeld maar veeleer als (indirect) bestuurder/aandeelhouder van De Koeweide. In het geval Delta Lloyd er in slaagt haar stellingen over de brandstichting te bewijzen dan is de rechtbank daarom van oordeel, gelet op de omstandigheden waaronder de brandstichting heeft plaatsgevonden, dat die brandstichting door (of in opdracht van) [gedaagde sub 1] in het maatschappelijk verkeer als een gedraging van De Koeweide heeft te gelden. De brandstichting is in dat geval aan te merken als een handelen van De Koeweide als bedoeld in de uitsluitingsclausule.
4.47.
Indien Delta Lloyd slaagt in haar bewijsopdracht dan komt haar daarom een beroep toe op de uitsluitingsclausule in artikel 4.1 van de polisvoorwaarden en kan zij het door haar uitgekeerde bedrag van € 777.000,- als onverschuldigd betaald van De Koeweide terugvorderen.
4.48.
Delta Lloyd vordert van De Koeweide ook terug wegens onverschuldigde betaling de kosten die zij heeft moeten maken voor het onderzoek door Pinkerton (€ 18.042,16) en voor het lichten en ruimen van de twee afgebrande woonarken (€ 7.600,25). Door [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] is hiertegen geen afzonderlijk verweer gevoerd. Indien Delta Lloyd zal slagen in haar bewijsopdracht zal haar vordering daarom ook voor dit onderdeel worden toegewezen.
4.49.
Delta Lloyd vordert van De Koeweide ook de wettelijke rente over het totale bedrag van € 802.642,40 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag dat dit bedrag volledig zal zijn betaald. In het geval Delta Lloyd zal slagen in haar bewijsopdracht zal ook dit onderdeel van de vordering, waartegen door [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] geen verweer is gevoerd, worden toegewezen.
Onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 1]
4.50.
Delta Lloyd vordert ook van [gedaagde sub 1] (in privé) vergoeding van haar totale schade, bestaande uit de kosten ad € 802.642,40 die zij door de brandstichting heeft moeten maken.
4.51.
[gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] stelt dat - ook als [gedaagde sub 1] de brand zou hebben gesticht - een grondslag voor de vordering van Delta Lloyd jegens [gedaagde sub 1] ontbreekt, omdat van onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] jegens Delta Lloyd geen sprake is geweest en omdat de betalingen die Delta Lloyd deed aan De Koeweide uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst geen schade kunnen worden genoemd.
4.52.
Indien na bewijslevering komt vast te staan dat [gedaagde sub 1] de brand in de vaartuigen heeft gesticht of daartoe opdracht heeft gegeven, dan staat daarmee vast dat hij onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de eigenaren van de vaartuigen. [gedaagde sub 1] heeft dan immers door brand te (doen) stichten inbreuk gemaakt op hun eigendomsrechten. Dit betekent echter niet dat [gedaagde sub 1] niet ook tegenover Delta Lloyd onrechtmatig kan hebben gehandeld wegens schending van een geschreven of ongeschreven (zorgvuldigheids)norm die strekt tot bescherming van het belang van Delta Lloyd. In het algemeen is er geen grond om aan te nemen dat een schadeverzekeraar een rechtstreekse vordering uit hoofde van onrechtmatige daad heeft tegenover een schadeveroorzaker (een schadeverzekeraar wordt op grond van artikel 7:962 BW na vergoeding van de schade wel gesubrogeerd in de rechten van de verzekerde om schade te vorderen van de schadeveroorzaker). In een bijzonder geval als het onderhavige kan het veroorzaken van schade echter wel degelijk een onrechtmatige daad opleveren tegenover de schadeverzekeraar. De rechtbank acht hierbij van belang dat indien komt vast te staan dat [gedaagde sub 1] de brand heeft gesticht (of doen stichten), tevens vast staat dat hij dit heeft gedaan met het oog op de verzekeringspenningen. Het is alsdan de uitdrukkelijk bedoeling van [gedaagde sub 1] geweest om Delta Lloyd te benadelen ten gunste van zijn vennootschappen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit handelen van [gedaagde sub 1] alsdan in strijd met de zorgvuldigheid die hem in het maatschappelijk verkeer jegens Delta Lloyd betaamt en levert dit grond op voor een actie uit hoofde van artikel 6:162 BW door Delta Lloyd jegens [gedaagde sub 1] . De schade van Delta Lloyd bestaat dan uit de betalingen die zij uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst met De Koeweide, maar als rechtstreeks gevolg van de brandstichting door [gedaagde sub 1] , heeft moeten doen. De vordering van Delta Lloyd om [gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van € 802.642,40 is in dat geval dan ook toewijsbaar. Ook de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag dat dit bedrag volledig zal zijn betaald, is alsdan toewijsbaar, nu daartegen door [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] geen verweer is gevoerd.
4.53.
Iedere verdere beslissing in conventie zal door de rechtbank worden aangehouden in afwachting van bewijslevering door Delta Lloyd.
in reconventie
Opheffen alle beslagen
4.54.
[gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] vordert primair kort gezegd opheffing van alle beslagen. Gelet op de bewijsopdracht die de rechtbank Delta Lloyd in conventie heeft verleend, en gelet op wat de rechtbank in conventie heeft geoordeeld over de aansprakelijkheid van De Koeweide en [gedaagde sub 1] indien Delta Lloyd zal slagen in haar bewijsopdracht, zal de rechtbank een beslissing over opheffing van de beslagen aanhouden in afwachting van de uitkomst van de bewijslevering door Delta Lloyd in conventie.
Beslag op de en/of-rekening
4.55.
De subsidiaire vordering van [gedaagden conventie/eisers reconventie sub 1 en 2] en de vordering van [eiseres na tussenkomst in reconventie] als tussenkomende partij zijn er op gericht een beslissing van de rechtbank te verkrijgen die tot gevolg heeft dat Delta Lloyd zich niet zal kunnen verhalen op het aandeel van [eiseres na tussenkomst in reconventie] in het banktegoed op de en/of-rekening die [gedaagde sub 1] en [eiseres na tussenkomst in reconventie] - tussen wie geen huwelijksgemeenschap bestaat - gezamenlijk bij Rabobank aanhouden.
4.56.
De rechtbank oordeelt dat geen grond bestaat voor toewijzing van deze vorderingen. Bij een en/of-rekening hebben beide rekeninghouders een vorderingsrecht op de bank ter grootte van het volledige banksaldo. Ten tijde van de beslaglegging door Delta Lloyd kon [gedaagde sub 1] dus over het gehele positieve saldo van deze bankrekening beschikken. Dit gehele banksaldo kon daarom worden aangemerkt als een vermogensrecht van [gedaagde sub 1] waarop beslag kon worden gelegd, en het beslag kon voor het gehele saldo doel treffen, ook al kwam een deel van dit bedrag in de onderlinge verhouding tussen [gedaagde sub 1] en [eiseres na tussenkomst in reconventie] wellicht toe aan [eiseres na tussenkomst in reconventie] . (zie ook: ECLI:NL:RBASS:2012:BW7958 en ECLI:NL:RBDHA:2017:2372).
4.57.
Iedere verdere beslissing in reconventie zal door de rechtbank worden aangehouden in afwachting van bewijslevering door Delta Lloyd in conventie.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
draagt Delta Lloyd op te bewijzen dat de brand in de jachthaven van Wessem op 15 januari 2015 is gesticht door of althans in opdracht van [gedaagde sub 1] ;
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
8 november 2017voor uitlating door Delta Lloyd of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat Delta Lloyd, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat Delta Lloyd, indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden november 2017 tot en met januari 2018 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M.J.M.A. van der Put in het gerechtsgebouw te Eindhoven aan Stadhuisplein 4,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M.A. van der Put en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2017.