Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[S.],
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak vorderde eiser, bijgestaan door zijn advocaat, een hoofdelijke veroordeling van zijn voormalige advocaat en diens werkgever tot betaling van een bedrag ter zake van kosten van rechtsbijstand. Eiser had eerder een verkeersongeval meegemaakt en had schade geleden, waarvoor hij een rechtsbijstandverzekering had ingeschakeld. De procedure tegen de rechtsbijstandverzekeraar was door eiser in 2003 gestart, maar deze was in 2006 ambtshalve doorgehaald. Eiser stelde dat zijn advocaat, die de zaak in 2006 had overgenomen, de verjaring van zijn vorderingen niet had gestuit, waardoor deze op 10 juni 2008 was verjaard. De rechtbank oordeelde dat de vordering van eiser jegens de rechtsbijstandverzekeraar was gestuit door het instellen van de eis in 2003, en dat de enkele doorhaling op de rol geen rechtsgevolgen had voor de stuitende werking van de verjaring. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een beroepsfout van de advocaat, omdat de vordering niet verjaard was. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.