ECLI:NL:RBOBR:2017:5393

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2017
Publicatiedatum
12 oktober 2017
Zaaknummer
01/865043-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting met geweld en bedreiging in de woning van het slachtoffer

Op 13 oktober 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 april 2017 in Eindhoven de woning van het slachtoffer binnendrong onder valse voorwendselen en haar op gewelddadige wijze verkrachtte. De rechtbank legt de verdachte een gevangenisstraf op van vier jaar, met aftrek van het voorarrest, en verplicht hem om € 5.455,50 schadevergoeding aan het slachtoffer te betalen. De verdachte was eerder voorwaardelijk in vrijheid gesteld, maar heeft de voorwaarden overtreden door een nieuw strafbaar feit te plegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte van het slachtoffer consistent en geloofwaardig is, ondersteund door getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waaronder DNA-materiaal dat overeenkomt met de verdachte. De rechtbank heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling toegewezen, gezien de ernst van het delict en de schending van de voorwaarden. De uitspraak benadrukt de impact van het delict op het slachtoffer en de maatschappelijke onrust die dergelijke misdrijven veroorzaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865043-17
V.I. zaaknummer: 99-000409-49
Datum uitspraak: 13 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1986] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] ,
thans gedetineerd te: PI Zuid West - De Dordtse Poorten.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 juli 2017 en 29 september 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 juni 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 april 2017 te Eindhoven door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en),
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die heeft/hebben bestaan uit of mede heeft/hebben uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte:
- meerdere, althans een, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht,

en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:

- de voordeur van de woning van die [slachtoffer] (met kracht) (verder) heeft geopend en/of (vervolgens) de woning van die [slachtoffer] binnen is gedrongen en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) bij de schouders en/of armen vast heeft gepakt en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) tegen een trap heeft gegooid en/of
- die [slachtoffer] over de grond heeft gesleept en/of
- die [slachtoffer] , meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op de grond heeft geduwd en/of
- de broek van die [slachtoffer] heeft geopend en/of (vervolgens) die broek (gedeeltelijk) naar beneden heeft getrokken, althans gebracht en/of
- op het (onder)lichaam van die [slachtoffer] is gaan zitten en/of
- meermalen, althans eenmaal, tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "als je nu niet ophoudt met gillen of lawaai maken, dan maak ik je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.

De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.

De zaak met V.I. zaaknummer 99-000409-49 is aangebracht bij vordering van 10 april 2017.
Deze vordering strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling voor de periode van 260 dagen, met betrekking tot de bij vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 3 maart 2015 onder parketnummer 01/993253-14 aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden. De veroordeelde is voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder (onder meer) de algemene voorwaarde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig te maken aan een strafbaar feit. De periode van 260 dagen van de voorwaardelijke invrijheidstelling en op grond van artikel 15c van het Wetboek van Strafrecht daarmee ook de proeftijd, is daadwerkelijk aangevangen op 21 november 2016.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte wordt verweten dat hij aangeefster [slachtoffer] in haar eigen woning heeft verkracht door met zijn vingers haar lichaam binnen te dringen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft in haar schriftelijk requisitoir weergegeven op grond van welke bewijsmiddelen zij het feit wettig en overtuigend bewezen acht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit: gelet op de waarnemingen van politie en ambulancepersoneel wat betreft de reactie van aangeefster, de tegenstrijdigheden in de verklaringen van aangeefster en [getuige] en het ontbreken van sluitend technisch bewijs kan het kernverwijt, het seksueel binnendringen van het lichaam, niet zonder enige twijfel worden bewezen.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend in de woning van aangeefster te zijn geweest, maar stelt dat hij daar was om waardevolle spullen weg te nemen. Hij heeft verklaard dermate dronken te zijn geweest dat hij zich een groot deel van de gebeurtenissen niet meer kan herinneren.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen. [1]
[slachtoffer]heeft op 7 april 2017 aangifte gedaan en zij heeft over het voorval het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van verkrachting, gepleegd aan de [adres 2] te [gemeente] tussen zaterdag 1 april 2017 te 21.30 uur en 22.05 uur.
De deurbel ging omstreeks 22.00 uur. Ik deed de deur niet open, ik keek door de brievenbus en zag niemand. Na een paar minuten ging de bel weer. Twee minuten later ging de bel weer. Ik heb toen weer door de brievenbus gekeken en zag toen nog steeds niemand. Twee minuten later ging de bel weer. Ik heb de deur op de ketting gedaan en een beetje open gedaan. Ik zag toen een man voor mijn deur staan. Hij zei: uw kat is overreden, hij ligt midden op straat. Ik haalde de ketting van de deur en opende de deur. Meteen op dat moment duwde hij de deur open. De man was al binnen. Ik probeerde hem tegen te houden. Hij pakte mij beet bij mijn schouders aan de voorzijde. Ik heb hem toen gebeten in zijn wang, rechts naast zijn mond. Hij hield me heel stevig vast. Hij gooide me toen tegen de trap aan. Ik viel met mijn rug tegen de traptrede en met mijn billen op de grond. Hij pakte mijn armen. Ik kon geen weerstand bieden. Hij sleepte me zo door de deur naar de keuken. Hij gooide me toen met mijn buik tegen de grond aan in de keuken. Ik gaf aan dat ik dit niet wilde. Ik heb hem dit duidelijk meerdere malen gezegd. Hij zat met zijn volle gewicht op mijn onderlichaam. Hij ging eerst met zijn hand in mijn broek, toen maakte hij het knoopje van mijn broek los. De ritssluiting ging ook open. Hij trok mijn broek een stukje naar beneden, ongeveer 20-30 centimeter. Mijn onderbroek had ik nog aan. Ik dacht dat hij met twee vingers mijn vagina in ging, in ieder geval twee vingers, zo veel zeer deed het wel. Hij maakte ronddraaiende bewegingen en ging via de achterzijde naar binnen in mijn vagina. Ik gilde, want het deed ook erg veel zeer. Toen begon hij met zijn doodsbedreigingen. Hij had een hand op mijn nek. Ik hoorde dat hij zei: “Als je nu niet ophoudt met gillen of lawaai maken, dan ik maak je dood”, of woorden van gelijke strekking. De man zat toen nog steeds op me. Hij heeft dit een paar keer gezegd. Omdat hij dit zei, ben ik nog harder gaan gillen. Enige seconden daarna hoorde ik gebons op de voordeur. Ik merkte dat hij afgeleid was. Ik probeerde de voordeur te bereiken. De man is toen gevlucht naar mijn badkamer. Ik ben toen naar buiten gegaan en viel in de armen van de buurman.
Ik heb de man al heel vaak gezien, hij loopt vaak op de stoep voor mijn huis. Ik denk dat hij bij mij in de buurt woont. [2]
De buurman van aangeefster, [getuige], heeft als getuige het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik woon op de [adres 3] te [gemeente] . We zaten gisterenavond, zaterdag 1 april 2017 omstreeks 22.00 uur, op de bank tv te kijken. We hoorden gebonk en geschreeuw. Ik hoorde de buurvrouw, [slachtoffer] , schreeuwen. Ik hoorde: “Laat me los”, “Ik wil dit niet”, “Nee, ik heb niks gedaan”. Ik dacht ook een mannenstem te horen. Ik ben toen naar het huis van [slachtoffer] gegaan en heb daar aangebeld. Eerst hoorde ik niks, daarna hoorde ik [slachtoffer] “help” schreeuwen. Ik heb toen de brievenbus open gedaan en heb daardoor naar binnen gekeken. Ik zag [slachtoffer] in de keuken liggen, op haar zij, met haar broek en onderbroek naar beneden. Ik keek tegen haar rug en blote billen aan. Ik zag een man gebukt over haar heen. Hij stond met beide benen over haar heen. Ik begon toen heel hard te schreeuwen. Ik zag dat de man wegrende. Ik heb toen naar [slachtoffer] geroepen dat zij naar mij toe moest komen. Zij is toen naar buiten gekomen via de voordeur. Toen [slachtoffer] buiten kwam, zei zij het volgende: “Bel de politie, ik ben aangerand, hij zat in mijn vagina, ik herken hem uit de buurt, ik heb hem in zijn gezicht gebeten.” Ze gaf ook aan dat hij haar dood wilde maken. Ik kan de man als volgt omschrijven: 1.80m lang ongeveer, duidelijk van buitenlandse afkomst, zwart haar, een wat donkerdere huid, onder de 30. [3]
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] ,die het slachtoffer na de melding hebben opgevangen, hebben het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 1 april 2017 omstreeks 22.01 uur ontvingen wij een melding dat er een vrouw in haar woning op de [adres 2] zou zijn verkracht. Wij zijn ter plaatse gegaan.
Wij hoorden van de ambulance dat de bewoonster mogelijk een gekneusde rib had en zij klaagde over pijn in haar rug. Wij zagen dat ze tevens een schaafwond op haar voorhoofd had welke al was opgedroogd. Ik hoorde dat het slachtoffer [slachtoffer] , bewoonster van de woning, verklaarde:
Vanavond 1 april 2017 omstreeks 21.45 uur ging de deurbel. Omdat ik ’s avonds de deur niet zomaar open doe, had ik nu ook het kettinkje van de deur erop. Ik opende de deur op een kier en ik zag dat het de man was die altijd voorbij loopt. Ik hoorde dat hij zei dat mijn witte kat was overreden en nu midden op straat voor mijn woning lag, dood. Ik heb vervolgens het kettinkje van de deur gehaald. Op dat moment duwde de man met geweld de deur open en kwam binnen. Ik voelde dat hij mij op de grond duwde. Ik viel hard op mijn rug op de onderste treden van de trap. Ik begon te roepen dat hij moest stoppen en wat hij wilde. Ik zag en voelde dat hij mijn broek uittrok. Ik voelde dat hij vervolgens met twee vingers in mijn vagina zat. Ik voelde pijn. Ik hoorde dat hij riep dat ik mee moest werken, anders maakte hij me dood. Ik begon heel hard te schreeuwen. Ik zag op dat moment dat de man naar de badkamer liep. Ik kon naar de voordeur komen en deze open maken. Ik zag de buurman buiten staan. [4]
Door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] is forensische onderzoek verricht, onder meer aan de veiliggestelde kleding van aangeefster. Ter zake is in het proces-verbaal, voor zover van belang, het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 24 april 2017 heb ik verbalisant [verbalisant 4] de kledingstukken van aangeefster [slachtoffer] onderzocht op de aanwezigheid van bloed.
Op het grijze t-shirt is aan de achterzijde linksboven bloed aangetroffen dat is bemonsterd en voorzien van SIN
AAFS8731NL.
Op de grijze broek is aan de achterzijde ter hoogte van het kruis bloed aangetroffen dat is bemonsterd en voorzien van SIN
AAFS8728NL.
Op de witte onderbroek is aan de binnenzijde midden boven achterzijde bloed aangetroffen dat is bemonsterd en voorzien van SIN
AAFS8725NL. [5]

Het NFI heeft het onderzoeksmateriaal onderworpen aan een DNA-onderzoek.

Bij het vergelijkend onderzoek zijn de volgende DNA-profielen betrokken: RABN8944NL van slachtoffer [slachtoffer] (geboren [1958] ) en RHC392 van verdachte [verdachte] (geboren op [1986] ).
De nummers
AAFS8725NL, AAFS8728NL en AAFS8731NL, bevatten een DNA-profiel van een man, verdachte [verdachte] , waarbij sprake is van een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard. [6]
De kans dat het aanwezige celmateriaal uit deze bemonstering van een ander dan van verdachte afkomstig is, is derhalve kleiner dan één op één miljard.
Verdachteheeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 1 april 2017 in de woning van aangeefster is geweest en dat een worsteling heeft plaatsgevonden. [7]
Overwegingen van de rechtbank
In verkrachtingszaken doet zich vaak de situatie voor dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de gewraakte seksuele handeling: de aangeefster en de vermeende dader. Ook in deze zaak is dat het geval. Op grond van het bepaalde in artikel 342, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is de enkele verklaring van een getuige (in casu de aangeefster) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Daar staat echter tegenover dat - op grond van inmiddels vaste rechtspraak - in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaringen van de aangeefster voldoende wettig bewijs kan opleveren. Getuigen die verklaren over de toestand van die aangeefster na de daad kunnen dan van betekenis zijn.
In onderhavige zaak heeft de [getuige] verklaard dat hij via de brievenbus in de woning van aangeefster heeft gezien dat de broek en onderbroek van aangeefster naar beneden waren en dat zij op de grond lag met een man die gebukt over haar heen stond. Aangeefster vertelde na het voorval direct aan hem dat de man in haar vagina zat. Ook heeft aangeefster kort na het voorval aan de [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verteld dat de dader met twee vingers in haar vagina zat.
Aangeefster heeft in elk stadium van het onderzoek consistent verklaard over hetgeen haar is overkomen. Bovendien passen de onderzoeksbevindingen van het NFI met betrekking tot de kleding van aangeefster bij haar aangifte. Dat het DNA-materiaal van verdachte
aan de binnenzijde van de onderbroekvan aangeefster is terecht gekomen door de worsteling, zoals verdachte stelt, acht de rechtbank, mede gezien ook het overige bewijs, volstrekt onaannemelijk. De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan de betrouwbaarheid van de aangifte te twijfelen, ook niet op het punt van het seksueel binnendringen.
De rechtbank overweegt nog het volgende ten aanzien van de door de raadsman gestelde tegenstrijdigheden in de verklaringen. De passage waar aangeefster verklaart over het feit dat zij haar onderbroek nog aan heeft ziet op een eerder stadium van het incident dan het stadium waarover de [getuige] heeft verklaard in de passage dat hij zag dat de broek en onderbroek van aangeefster beide omlaag waren. Van een tegenstrijdigheid is mitsdien geen sprake. Wat betreft het al dan niet open zijn van de tussendeur (in verband met het zicht op hetgeen zich in de keuken heeft afgespeeld) geeft aangeefster zelf aan ervan uit te gaan dat de verklaring van [getuige] juist is en dat ze zich zeker herinnert dat ze de buurman voor de deur heeft zien staan. De verklaring van aangeefster en die van de getuige komen in hoofdlijnen en op de essentiële punten overeen, zo stelt de rechtbank vast.
De rechtbank hecht, mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, geen geloof aan de ter zitting afgelegde verklaring van verdachte. Verdachte heeft voorafgaand aan de zitting ontkend dat hij ter plaatse was. Eerst ter zitting heeft hij verklaard dat hij ter plaatse was maar dat hij de bedoeling had om waardevolle spullen weg te nemen. De rechtbank betrekt daarbij tevens dat de herinnering van verdachte wat betreft de gestelde berovingsplannen uiterst selectief is: verdachte weet wel dat hij aangeefster wilde beroven en dat er een worsteling heeft plaats gevonden, maar verder zou hij te dronken zijn geweest om zich iets te herinneren, waarbij hij wel zeker weet dat hij niet bij het slachtoffer seksueel is binnengedrongen.
De rechtbank is op basis van de hiervoor uitgewerkte bewijsmiddelen en overwegingen van oordeel dat verdachte het ten laste gelegde op hierna omschreven wijze heeft begaan.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij
op 01 april 2017 te Eindhoven, door geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die heeft bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte:
- meerdere vingers in de vagina van die [slachtoffer] gebracht

en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte:

- de voordeur van de woning van die [slachtoffer] met kracht verder heeft geopend en vervolgens

de woning van die [slachtoffer] binnen is gedrongen en

- die [slachtoffer] (met kracht) bij de schouders en armen vast heeft gepakt en
- die [slachtoffer] tegen een trap heeft gegooid en
- die [slachtoffer] over de grond heeft gesleept en
- die [slachtoffer] op de grond heeft geduwd en
- de broek van die [slachtoffer] heeft geopend en vervolgens die broek gedeeltelijk naar beneden

heeft getrokken en

- op het (onder)lichaam van die [slachtoffer] is gaan zitten en
- meermalen tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "als je nu niet ophoudt met gillen of lawaai

maken, dan maak ik je dood", althans woorden van gelijke dreigende strekking.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest en de maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht, inhoudende een locatieverbod en een contactverbod gedurende 5 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft, refererend aan de LOVS oriëntatiepunten, verzocht om matiging van de strafeis.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is ’s avonds laat onder valse voorwendselen de woning van aangeefster, een buurtgenote van hem, binnengedrongen en heeft haar op gewelddadige wijze verkracht.
Aangeefster heeft het spreekrecht uitgeoefend en heeft daarbij op indringende wijze verteld welke impact het feit op haar heeft gehad. Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit aangetast. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Aangeefster heeft last gehad van concentratieproblemen, vergeetachtigheid en rusteloosheid. Een delict als het onderhavige veroorzaakt bovendien veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de houding van verdachte, waarbij hij geen enkel berouw heeft getoond en evenmin enig gevoel voor empathie. Verdachte heeft verder geweigerd medewerking te verlenen aan een onderzoek naar zijn geestestoestand en hij is niet gemotiveerd voor hulpverlening. Verdachte heeft het feit gepleegd binnen de termijn van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van een eerder opgelegde langdurige straf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten, een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is, gelet op de uit het bovenstaande blijkende strafverhogende factoren, van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Gezien de duur van de op te leggen gevangenisstraf ziet de rechtbank geen aanleiding een contact- en gebiedsverbod ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht op te leggen zoals gevorderd door de officier van justitie.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de volledige vordering toewijsbaar.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat van mantelzorg geen sprake is geweest zodat deze post niet toegewezen zou moeten worden. De verdediging heeft tevens verzocht de gevorderde immateriële schade te matigen.
Beoordeling.De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente als na te melden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente als na te melden.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Motivering van de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI zaaknummer 99-000409-49).
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Veroordeelde heeft weliswaar een andersoortig delict gepleegd, maar dit betreft een ernstig delict. Veroordeelde heeft aldus de aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling verbonden algemene voorwaarde om geen strafbare feiten te plegen, overtreden.
In hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen en in de persoon van de veroordeelde, ziet de rechtbank geen aanleiding om niet tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling over te gaan.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 242.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
verkrachting De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Zij legt op de volgende straf en de maatregelen.
* een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 jaarmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
.
* de maatregel van schadevergoeding van EUR 5.455,50 subsidiair 62 dagen hechtenis:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , van een bedrag van EUR 5.455,50 (zegge: vijfduizendvierhonderdvijfenvijftig euro en 50 eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 62 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 5.000,00 immateriële schadevergoeding en uit een bedrag van EUR 455,50 materiële schadevergoeding (posten kleding, reiskosten en mantelzorg). De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het bedrag aan materiële schade (posten kleding en mantelzorg) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de vordering, zijnde 19 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het bedrag aan materiële schade (post reiskosten 26 september 2017) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het bedrag aan materiële schade (post reiskosten 29 september 2017) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het bedrag aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het bewezen verklaarde feit, zijnde 1 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van EUR 5.455,50 (zegge: vijfduizendvierhonderdvijfenvijftig euro en vijftig eurocent), te weten EUR 5.000,00 immateriële schadevergoeding en EUR 455,50 materiële schadevergoeding (posten kleding, reiskosten en mantelzorg).
Het bedrag aan materiële schade (posten kleding en mantelzorg) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de vordering, zijnde 19 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het bedrag aan materiële schade (post reiskosten 26 september 2017) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het bedrag aan materiele schade (post reiskosten 29 september 2017) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het bedrag aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het bewezen verklaarde feit, zijnde 1 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling met

v.i-zaaknummer 99-000409-49.
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling toe. Gelast dat de vrijheidsstraf die als gevolg van de toepassing van de regeling voorwaardelijke invrijheidsstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan, te weten voor de duur van
260 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.C. Kuijs, voorzitter,
mr. T. Dompeling en mr. M. Senden, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. de Bruijn-van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 13 oktober 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, team zeden, genummerd PL2100-2017067559, aantal pagina’s: 122. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] , p. 64-70.
3.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 120-122.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 april 2017, p. 56-58.
5.Proces-verbaal sporenonderzoek van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] d.d. 30 juli 2017, proces-verbaalnummer PL2100-2017067559-11, 9 doorgenummerde pagina’s en 7 bijlagen, aanvullend aan het relaasproces-verbaal.
6.NIF-rapport DNA-onderzoek n.a.v. een aangifte van een zedenmisdrijf gepleegd in [gemeente] op 1 april 2017, opgemaakt door ing. F. van Gennip d.d. 4 juli 2017, aanvullend aan het relaasproces-verbaal.
7.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 september 2017.