6.9Verweerder maakt terecht onderscheid tussen deze schade enerzijds en schade aan andere gewassen of schade door andere soorten anderzijds. Binnen de hem toekomende beoordelingsvrijheid ingevolge artikel 6.1, tweede lid, van de Wnb en daarvoor artikel 84, eerste lid, van de Ffw staat het verweerder vrij om onderscheid te maken en per gewas of diersoort te bezien of schade kan worden voorkomen door maatregelen of door bestrijding van de diersoort. Dat volgt wel met zoveel woorden uit rechtsoverweging 2.3.1 in de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2009.
7. Dit brengt de rechtbank tot de volgende conclusie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit geen toepassing had mogen geven aan artikel 9, aanhef en onderdeel g, aanhef en onder II en III van de Beleidsregels omdat deze bepaling in strijd is met artikel 84, eerste lid, van de Ffw en in strijd met de rechtszekerheid. Dit artikel en artikel 6.1, tweede lid, van de Wnb verplichten verweerder niet om alle schade te vergoeden. Maar op het moment van de vaststelling van de Beleidsregels waren geen middelen voorhanden waarmee fruittelers op een efficiënte of bedrijfseconomisch verantwoorde wijze de schade aan de appels en peren zouden kunnen voorkomen. Er was op dat moment onvoldoende onderzoek gedaan. Bovendien was niet voorzienbaar dat verweerder zijn beleid zou wijzigen in de loop van een onderzoekstraject van verweerder en de organisatie van fruittelers. De fruittelers, laat staan eiseres, kan het planten of uitbreiden van het areaal appels en peren voor de beleidswijziging niet worden tegengeworpen. Maar dan geeft verweerder onvoldoende invulling aan de op hem rustende verplichting ingevolge artikel 84, eerste lid, van de Ffw en artikel 6.1, tweede lid, van de Wnb, temeer omdat in de voorgaande jaren de betreffende schade wel is vergoed. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat artikel 9, aanhef en onderdeel g, aanhef en onder II en III van de Beleidsregels kennelijk onredelijk is.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming een bevoegdheid van verweerder is en hij daarbij beoordelingsvrijheid heeft. Verweerder zal, voor zover het besluit wordt vernietigd, een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en met toepassing van artikel 7, eerste lid, van de Beleidsregels.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,00 en een wegingsfactor 1). De overige door eiseres genoemde kosten (de deskundigenkosten) komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat verweerder in de eerder genoemde uitspraken van de rechtbank Gelderland van 2 augustus 2017 al is veroordeeld tot de vergoeding voor deskundigenkosten en de rechtbank niet is gebleken dat bijkomende deskundigenkosten zijn gemaakt.