ECLI:NL:RBGEL:2017:4072

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 augustus 2017
Publicatiedatum
2 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 6196
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in schade aan appels en peren door kleine zangvogels en de onverbindendheid van beleidsregels faunaschade

In deze uitspraak heeft de Rechtbank Gelderland zich gebogen over de tegemoetkoming in schade die fruittelers lijden door kleine zangvogels, met name mezen, die schade toebrengen aan appels en peren. De rechtbank heeft in 27 zaken geoordeeld dat de provincies Gelderland, Noord- en Zuid-Holland, Zeeland, Utrecht en Limburg de vergoedingen aan fruittelers niet hadden mogen afbouwen. De rechtbank verklaarde artikel 9, aanhef en onderdeel g, aanhef en onder II en III van de Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade onverbindend, omdat de afbouw niet voorzienbaar was voor de fruittelers en niet tot het normaal maatschappelijk risico behoort. De rechtbank oordeelde dat er geen effectieve en bedrijfseconomisch verantwoorde middelen zijn om de schade te voorkomen. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser.

De zaak begon met een verzoek van eiser om een tegemoetkoming voor schade die door mezen aan zijn peren was toegebracht. Het primaire besluit van verweerder had een tegemoetkoming van € 1.634 verleend, maar het bestreden besluit verklaarde het bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond. Eiser stelde dat de afbouw van de tegemoetkoming onredelijk was, omdat fruittelers geen effectieve maatregelen konden treffen om de schade te voorkomen. De rechtbank concludeerde dat de afbouw van de tegemoetkomingen niet redelijk was en dat de fruittelers onevenredig werden getroffen door de beleidsregels. De rechtbank oordeelde dat de afbouw van de tegemoetkomingen niet in overeenstemming was met het evenredigheidsbeginsel en dat verweerder ten onrechte het bezwaar van eiser niet inhoudelijk had behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/6196

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.P. Cornelissen),
en

[verweerder] ,

als rechtsopvolger van het Faunafonds , verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een tegemoetkoming van € 1.634 verstrekt voor schade die mezen aan peren hebben toegebracht.
Bij besluit van 14 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar van eiser gedeeltelijk niet-ontvankelijk, gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit bij de rechtbank Zeeland-West Brabant beroep ingesteld. De zaak is in verband met gelijksoortige zaken verwezen naar de rechtbank Gelderland.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft een regiezitting gehouden op 14 april 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. Cornelissen. Verder was [betrokkene] aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. van der Haar en E.M. van Wijk-Van Brievingh, beiden werkzaam bij Bij12 , Unit Faunafonds .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2017. Ter zitting zijn 27 gelijksoortige zaken gevoegd behandeld. Na de behandeling zijn de zaken gedeeltelijk weer gesplitst. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. Cornelissen. Verder zijn ter zitting H. Balkhoven (getuige deskundige) en [betrokkene] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. van der Haar en E.M. van Wijk-Van Brievingh. Tevens was [betrokkene] ( [betrokkene] ) ter zitting aanwezig.

Overwegingen

1. Voor de toepasselijke bepalingen uit de Natuurbeschermingswet (Nbw), de Flora- en faunawet (Ffw) en de Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade (gepubliceerd in de Staatscourant van 31 juli 2014 nummer 22309 en in werking getreden op 2 augustus 2014 en geldig tot 1 juli 2016, hierna aangeduid met: de Beleidsregels) verwijst de rechtbank naar de bijlage behorend bij deze uitspraak.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser teelt peren en heeft in 2015 verzocht om een tegemoetkoming in schade die door kleine zangvogels aan zijn teelt is toegebracht. Deze is getaxeerd op een bedrag van € 2.748,60. De tegemoetkoming die aan eiser is verleend, bedraagt zestig procent van de getaxeerde schade. De hoogte van de tegemoetkoming is gebaseerd op beleid van verweerder. Dat beleid voorziet in het afbouwen en het uiteindelijk stopzetten van de vergoedingen vanaf 2015. Het beleid is vastgelegd in de Beleidsregels.
3. In artikel 9, aanhef en onderdeel g, aanhef en onder II van de Beleidsregels is bepaald dat met ingang van 1 januari 2017 geen tegemoetkoming wordt verleend voor schade door vogels aan zacht fruit en pit- en steenvruchten.
In artikel 9, aanhef en onderdeel g, aanhef en onder III van de Beleidsregels is bepaald dat de tegemoetkomingen voor vogelschades, bedoeld onder II, voor het jaar 2015 worden bepaald op 60 % en voor het jaar 2016 op 30 % van de getaxeerde schade.
4. Eiser heeft aangevoerd dat de afbouw van de tegemoetkoming niet redelijk is en dat het op de Beleidsregels gebaseerde besluit onrechtmatig is. Volgens eiser heeft verweerder het bezwaar, voor zover gericht tegen (de toepassing van) de Beleidsregels, ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit niet rechtstreeks is gericht tegen de Beleidsregels, maar tegen het besluit waarin daaraan toepassing is gegeven.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geen bezwaar en beroep kan worden ingesteld tegen de Beleidsregels en dat de bezwaren tegen de Beleidsregels daarom terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.
De rechtbank overweegt dat verweerder het bezwaar van eiser had moeten aanmerken als een verzoek om de Beleidsregels zogenoemd exceptief te toetsen. De exceptieve toetsing houdt in dat verweerder moet beoordelen of de Beleidsregels in strijd met een wettelijk voorschrift zijn en of het op de Beleidsregels gebaseerde besluit inhoudelijk juist is. Artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb staat aan een dergelijke toetsing niet in de weg. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder dus inhoudelijk op het bezwaar van eiser moeten ingaan. Verweerder heeft ten onrechte volstaan met het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar. De rechtbank zal het besluit vernietigen voor zover het bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk is verklaard. De beroepsgrond slaagt.
5. Eiser vindt de afbouw van de tegemoetkoming onredelijk, omdat de fruittelers de schade niet kunnen voorkomen. Dat komt doordat zij geen maatregelen kunnen treffen die effectief genoeg zijn en ook bedrijfseconomisch verantwoord kunnen worden toegepast. Daarom worden de fruittelers onevenredig getroffen door de afbouw en het stoppen van de vergoeding. Eiser heeft dit standpunt onderbouwd met stukken.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat van strijd met een wettelijk voorschrift geen sprake is. Er is met artikel 9, aanhef en onderdeel g, aanhef en onder II en III van de Beleidsregels invulling gegeven aan de open begrippen ‘redelijkerwijs’ en ‘billijkheid’ als bedoeld in artikel 84, eerste lid, van de Ffw. Welke schade redelijkerwijs ten laste moet blijven van de fruitteler en wat tot het normale maatschappelijke risico behoort, valt onder de beoordelingsruimte van verweerder. Verweerder heeft besloten om voorzienbare schade aan specifiek gevoelige teelten af te bouwen. Dit is het geval bij schade door kleine zangvogels aan zacht fruit, omdat het risico op deze schade objectief bekend is. Desondanks hebben fruittelers hun arealen peer uitgebreid, terwijl deze teelt zeer gevoelig is voor vogelschade. Daarmee behoort de schade volgens verweerder tot het normale ondernemersrisico.
Anders dan verweerder heeft betoogd, acht de rechtbank bij de beantwoording van de vraag wat tot het normale ondernemersrisico behoort niet relevant de omstandigheid dat logischerwijs kan worden verwacht dat vogels aan zacht fruit schade toebrengen. Naar het oordeel van de rechtbank is bepalend of de afbouw van de tegemoetkomingen in schade door vogels aan zacht fruit voor de fruittelers voorzienbaar was. Zij kwamen immers sinds jaar en dag in aanmerking voor een tegemoetkoming in deze schade. Niet in geding is dat de fruittelers niet eerder dan op het moment van publicatie van de Beleidsregels, dus op 31 juli 2014, van de afbouw van de tegemoetkomingen op de hoogte zijn gebracht. Niet gebleken is dat hierover eerder is gecommuniceerd. De omstandigheid dat het areaal Conference-peren tussen 1997 en 2014 in Nederland is uitgebreid van 3.445 naar 6.447 hectare en dus ongeveer is verdubbeld, kan eiser daarom niet worden tegengeworpen. De rechtbank acht gelet op het vorenstaande de redenering dat de schade tot het normale ondernemersrisico behoort, onjuist. Daar komt bij dat, zoals de rechtbank in het navolgende zal overwegen, er ook inhoudelijke gronden zijn waarom verweerder artikel 9, aanhef en onderdeel g, aanhef en onder II en III van de Beleidsregels niet mocht toepassen.
6. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de schade door kleine zangvogels aan peren zowel technisch als bedrijfseconomisch gezien op verscheidene manieren te beperken of te voorkomen is. Welke manier van schadepreventie wordt toegepast, is volgens verweerder een eigen verantwoordelijkheid van de fruitteler. Verweerder heeft gewezen op de Faunaschade Preventie Kit (Module kleine zangvogels), waarin een overzicht van de beschikbare middelen tot schadebestrijding is opgenomen. Volgens verweerder werkt overnetting van het fruit het effectiefst. Hiermee wordt het fruit aan de bovenkant afgeschermd met hagelnetten en aan de zijkanten met vogelnetten. Ter onderbouwing van de effectiviteit van de middelen heeft verweerder verder verwezen naar de volgende rapporten, die op verzoek van het Faunafonds , dan wel Bij12 , zijn opgesteld, te weten:
- “ Overzicht preventieve maatregelen ter voorkoming mezenschade aan fruit” van
F. v. Bommel, gedateerd 11 april 2016 (hierna aangeduid met: het rapport Van
Bommel);
- “ Hagelnetten in de Nederlandse perenteelt” van CLM Onderzoek en Advies,
opgesteld door P. Helmus en gedateerd 2013 (hierna aangeduid met: het
CLM-rapport 2013);
- “ Inventarisatie en beoordeling van vogelwerende maatregelen in perenteelt” van
CLM Onderzoek en Advies, gedateerd februari 2014 (hierna aangeduid met: het
CLM-rapport 2014).
7. De rechtbank bespreekt hieronder wat in deze rapporten is vermeld.
In het rapport Van Bommel staat in de bijbehorende tabel 1 dat de visuele en akoestische middelen om mezen te verjagen beperkt tot matig effectief zijn. De akoestische maatregel, genaamd Alcetsound, is weliswaar effectief bevonden bij een proef met kraaien, maar niet met mezen. Het zogenoemde Krekelsysteem resulteerde in een afname van de schade met 56 %, maar daarbij is vermeld dat dit systeem tijdens de proef onbetrouwbaar was en zeer arbeidsintensief. Ook voor de overige maatregelen en de combinatie maatregelen geldt, met uitzondering van de hierna te bespreken vogel- en hagelnetten, dat de effectiviteit onbekend, matig of (zeer) beperkt is en, voor zover effectief, nog niet toepasbaar. In het rapport is over vogel- en hagelnetten vermeld dat deze methode zeer effectief is. De kosten van de investering en van het beheer en onderhoud zijn hoog. Ook de arbeidsintensiviteit is hoog. De duurzaamheid is onbekend. De praktische toepasbaarheid op bedrijfsniveau, gebaseerd op kosten, onderhoud, arbeidsintensiteit en kennisniveau is laag.
In de paragrafen 5.1 en 5.2 van het CLM-rapport 2013 staat dat de totale gemiddelde jaarlijkse kosten voor een hagelnetconstructie met vogelnetten aan de zijkanten, arbeidskosten en onderhoud € 2.740 per hectare per jaar bedragen. Exclusief arbeidskosten bedragen de kosten
€ 1.510 per hectare per jaar. De kosten van een hagelverzekering bedragen ongeveer € 765 per hectare per jaar. In paragraaf 6 is aangegeven dat de investering in vogel- en hagelnetten te verantwoorden is in het geval de kosten van de hagelverzekering plus de vogelschade hoger zijn dan € 1.510 (exclusief arbeidskosten) of € 2.740 (inclusief arbeidskosten) per hectare per jaar. In verband met lokale omstandigheden loont het voor de fruittelers om netten aan te schaffen in de situatie dat het premiepercentage voor de hagelverzekering 22 % of meer bedraagt voor het bedrijf of in de situatie waarin de vogelschade minimaal € 2.000 per hectare per jaar bedraagt.
Het CLM-rapport 2014 is een onderzoek naar visuele, akoestische en andere maatregelen tegen schade door kleine zangvogels aan Conference-peren. Van veel maatregelen is niet wetenschappelijk vastgesteld wat het bereik of de effectiviteit is, daarom is het onderzoek indicatief, zo is op pagina 5 van het rapport vermeld. Bij punt 20 in paragraaf 3.4 in het rapport staat over vogel- en hagelnetten dat een perceel perenbomen door de combinatie van hagelnetten met vogelnetten aan de zijkanten volledig vogeldicht kan worden afgesloten.
De gemiddelde aanschafkosten van een dergelijk systeem variëren naar schatting van € 10.000 tot € 20.000. Dit is exclusief de arbeidskosten van het plaatsen van de draagconstructie en de netten. In de Nederlandse perenteelt wordt tot op heden amper van deze methode gebruik gemaakt. Het plaatsen van vogel- en hagelnetten is duidelijk een zeer kostbare en zeer arbeidsintensieve maatregel. Volgens tabel 3.20 worden de aanschafkosten en kosten per hectare per jaar elk met score 2 beoordeeld. De neveneffecten krijgen score 4 en de gebruiksvriendelijkheid score 8. De effectieve werking scoort een 10. De totaalscore (het rapportcijfer) van vogel- en hagelnetten is 5,2.
8. Eiser heeft in reactie op de hiervoor aangehaalde rapporten het rapport “Kosten hagelnetten in appel en peer en regenkappen in kersen” van Delphy, gedateerd mei 2017, ingediend (hierna aangeduid met: rapport Delphy). Eiser heeft dit rapport laten toetsen door ABAB Agro advies B.V. (hierna: ABAB). De bevindingen van ABAB zijn neergelegd in een brief van 18 mei 2017.
9. De rechtbank concludeert op basis van het rapport Van Bommel en het CLM-rapport 2014 dat er geen effectieve akoestische en visuele middelen van schadebestrijding zijn aan zacht fruit door vogels. In de genoemde rapporten worden deze middelen immers beperkt tot matig effectief bevonden. Uit deze rapporten blijkt verder dat een perceel peren slechts door de combinatie van hagelnetten en vogelnetten aan de zijkanten volledig vogeldicht kan worden afgesloten. Verweerder erkent ook zelf in zijn verweerschrift dat volledige overnetting feitelijk de meest effectieve manier van schadebestrijding is. Uit de door verweerder overlegde rapporten blijkt echter eveneens dat de effecten van volledige overnetting op de perenteelt nog niet zijn onderzocht, omdat deze manier van schadebestrijding bij peren nog nauwelijks wordt toegepast.
De rechtbank heeft op grond van de gedingstukken vastgesteld dat de getaxeerde schade in 2015 in alle zaken die de rechtbank heeft behandeld op de zitting van 15 juni 2017 ruim onder de € 1.000 per hectare blijft. Ter zitting is gebleken dat 2015 voor wat betreft de omvang van de schade door vogels aan peren en appels een gemiddeld jaar is.
Als de gemiddelde premie van de hagelverzekering van € 765 hierbij wordt opgeteld, komt hier een bedrag uit dat lager is dan € 2.740 (de geschatte kosten van overnetting per hectare inclusief arbeidskosten). Het in het CLM-rapport 2013 genoemde bedrag van € 1.510 (exclusief arbeidskosten) acht de rechtbank niet relevant, omdat de fruittelers deze arbeidskosten wél moeten maken. Verder blijft de schade onder het bedrag van € 2.000 per hectare per jaar. Dat is het schadebedrag waarbij het volgens het CLM-rapport 2013 lonend is om te overnetten. Voorts is gesteld noch gebleken dat zich in één van de zaken de situatie voordoet dat het premiepercentage van de hagelverzekering 22 of meer bedraagt.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich al gelet op de hierboven vermelde omstandigheden ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de investering in vogel- en hagelnetten bedrijfseconomisch verantwoord is. Dat standpunt kan niet worden gedragen door de rapporten die verweerder daaraan ten grondslag heeft gelegd.
Daar komt nog bij dat in het rapport Delphy naar het oordeel van de rechtbank voor een deel terechte kritiek is geuit op het CLM-rapport 2013. Laatstgenoemd rapport is gebaseerd op ervaringen in het Eiffelgebied in Duitsland. In het rapport Delphy wordt er terecht op gewezen dat de omstandigheden in Duitsland verschillen van die in Nederland. Het onderzoek in het CLM- rapport 2013 ziet op schade, veroorzaakt door andere vogelsoorten. In Duitsland worden weinig peren en nauwelijks Conference-peren geteeld. Verder worden in Duitsland alleen hagelnetten toegepast, niet de combinatie van hagelnetten met vogelnetten. Naar het oordeel van de rechtbank is in het rapport Delphy verder terecht opgemerkt dat het CLM-rapport 2013 er ten onrechte vanuit gaat dat elke fruitteler een hagelverzekering heeft en dat het zelf bouwen van een overnettingsconstructie de fruitteler niets kost. Er wordt gerekend met lonen uit 2010, terwijl de loonkosten sindsdien zijn gestegen. Tenslotte kan niet zonder meer van een levensduur van de netten van 30 jaar worden uitgegaan, omdat in het CLM-rapport 2013 verschillende afschrijvingstermijnen van de netten worden vermeld.
10. De rechtbank concludeert dat verweerder niet deugdelijk heeft onderbouwd dat het toepassen van vogel- en hagelnetten ter voorkoming van schade aan fruit bedrijfseconomisch verantwoord is. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze maatregel daarom niet in redelijkheid van de fruitteler worden gevergd.
11. De verwijzing van verweerder naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) over het toepassen van overnetting bij blauwe bessen brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het gaat dan met name om de uitspraken van de Afdeling van 5 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:728 en ECLI:NL:RVS:2014:740. De rechtbank acht daarbij van belang dat het hier een andersoortige teelt betreft. Bij blauwe bessen is het gebruikelijk om overnetting toe te passen en hiermee is ook ervaring opgedaan. De bessenstruiken zijn lager en beslaan minder oppervlakte. Er is sprake van een hogere opbrengst versus een lagere investering.
Het verschil is daarom dat bij blauwe bessen, zoals de Afdeling heeft overwogen, in zijn algemeenheid kan worden verlangd dat de bessenpercelen met netten worden afgedekt.
Zoals de rechtbank heeft gemotiveerd, geldt dat algemene uitgangspunt niet voor de onderhavige teelt. Naar het oordeel van de rechtbank kan de jurisprudentie van de Afdeling over het weigeren van de tegemoetkoming bij schade aan blauwe bessen daarom niet worden toegepast op peren.
12. De rechtbank acht, gelet op hetgeen in de rechtsoverwegingen 9 tot en met 11 is overwogen, artikel 9, aanhef en onderdeel g, aanhef en onder II en III van de Beleidsregels onverbindend, omdat deze bepaling in strijd is met het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel en artikel 84, eerste lid, van de Ffw.
13. Naar het oordeel van de rechtbank komt het bestreden besluit, ook voor zover het bezwaar tegen de afbouw van de tegemoetkoming in schade ongegrond is verklaard, voor vernietiging in aanmerking.
14. Met het oog hierop behoeven de andere gronden over de rechtmatigheid van de Beleidsregels geen bespreking meer.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming een bevoegdheid van verweerder is en hij daarbij beoordelingsvrijheid heeft. Verweerder zal, voor zover het besluit wordt vernietigd, een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en op de voet van artikel 7, eerste lid, van de Beleidsregels.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten.
De rechtbank merkt de drieëntwintig door mr. Cornelissen ingediende beroepen aan als samenhangende zaken, aangezien de beroepsgronden identiek zijn en de beroepschriften gelijktijdig zijn ingediend. De rechtbank berekent de proceskosten voor al deze zaken samen met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 495, in totaal 2,5 punten. 2,5 x € 495 =
€ 1.237,50. Hierop wordt een wegingsfactor van 1,5 toegepast in verband met de zwaarte van de zaak (= € 1.856,25) en nog eens van 3, omdat het meer dan 4 samenhangende zaken betreft. Hier wordt met toepassing van de hardheidsclausule de factor 3 in plaats van 1,5 gehanteerd, gelet op het uitzonderlijke aantal zaken. In totaal is het bedrag € 5.568,75.
Dit bedrag moet worden verdeeld over de zaken waarin mr. Cornelissen als gemachtigde is opgetreden. In één van de zaken heeft mr. Cornelissen het beroepschrift niet geschreven en heeft hij 1,5 punt aan proceshandelingen verricht, in de overige zaken heeft hij 2,5 punten aan proceshandelingen verricht. De rechtbank zal daarom de proceskosten per zaak verdelen door € 5.568,75 te delen door 56,5 (totaal aantal punten in alle zaken) en dit te vermenigvuldigen met het aantal punten (proceshandelingen) in de individuele zaak.
De rechtbank stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in deze zaak vast op een bedrag van € 246,40 (€ 5.568,75 : 56,5*2,5).
Verder ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de vergoeding van de deskundigen die door eiser zijn ingeschakeld. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de inschakeling van de deskundigen en de kosten redelijk. De gevorderde kosten bedragen
€ 739,92 (rapport Delphy) plus € 1.407,84 (ABAB Agro Advies B.V.), dus in totaal
€ 2.147,76. Dit totaalbedrag wordt door 22 gedeeld aangezien dit rapport is uitgebracht op een moment dat mr. Cornelissen in 22 zaken gemachtigde was. Verweerder moet dus in deze zaak € 97,63 aan eiser vergoeden. In totaal bedragen de aan eiser te vergoeden proceskosten
€ 344,03 (€ 246,40 + € 97,63).
Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder daarbij de bezwaren tegen het
primaire besluit niet-ontvankelijk en ongegrond heeft verklaard;
- draagt verweerder op in zoverre een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht groot € 168 aan eiser
vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 344,03.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Penning, voorzitter, mr. R. Raat en mr. G.W.B. Heijmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Nbw in werking getreden en is de Ffw ingetrokken.
In artikel 9.10, derde lid, van de Nbw, voor zover hier van belang, is bepaald dat beroepszaken, gericht tegen besluiten krachtens de Ffw die zijn bekendgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, worden behandeld en beslist overeenkomstig de bepalingen van die desbetreffende wetten.
In artikel 9.12, eerste en zevende lid van de Nbw is bepaald dat het Faunafonds ophoudt te bestaan. Gedeputeerde staten zijn bevoegd tot het nemen van besluiten die samenhangen met besluiten over het verlenen van tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, van de Ffw.
In het achtste lid is bepaald dat wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij het Faunafonds betrokken is, worden voortgezet door gedeputeerde staten.
In artikel 84, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ffw, is bepaald, voor zover hier van belang, dat het Faunafonds een tegemoetkoming slechts verleent voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven.
Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
In het tweede lid is bepaald dat voor de behandeling van een aanvraag voor een tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid een vergoeding van kosten kan worden gevraagd overeenkomstig een bij ministeriële regeling te bepalen tarief.
In het derde lid is bepaald dat bij ministeriële regeling, in overeenstemming met gedeputeerde staten van de provincies, regels kunnen worden gesteld met inachtneming waarvan het Faunafonds beslist over een aanvraag voor een tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid.
De kleine zangvogels die in de onderhavige zaak schade aan fruit hebben toegebracht (onder meer mezen) zijn aangewezen als beschermde inheemse soorten (Lijsten beschermde inheemse soorten, Staatscourant 2001, 220).
In artikel 7, eerste lid, van de Beleidsregels is bepaald dat het bestuur een tegemoetkoming slechts zal verlenen, indien en voor zover naar zijn oordeel de aanvrager de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.
In artikel 9, aanhef en onderdeel g, aanhef en onder II van de Beleidsregels is bepaald dat met ingang van 1 januari 2017 geen tegemoetkoming wordt verleend voor schade door vogels aan zacht fruit en pit- en steenvruchten.
In artikel 9, aanhef en onderdeel g, aanhef en onder III van de Beleidsregels is bepaald dat de tegemoetkomingen voor vogelschades, bedoeld onder II, voor het jaar 2015 worden bepaald op 60 % en voor het jaar 2016 op 30 % van de getaxeerde schade.