1.9Eisers hebben ook aanvragen ingediend voor de periode van ná 31 maart 2017 - dus na afloop van de indicaties waarop de primaire en de bestreden besluiten zien. Daarop heeft verweerder bij besluiten van 4 april 2017 beslissingen genomen. In die besluiten is aan eisers voor de duur van één jaar individuele begeleiding toegekend voor 2 uur per week ter ontlasting van het gezin. Voor Mare is ook 2 uur per week begeleiding groep toegekend. Voor alle eisers is in die besluiten aangegeven dat de Expertpool ook heeft geadviseerd dat 2 uur gespecialiseerde hulp gewenst is maar dat hierover geen overeenstemming is bereikt met de ouders. Verder is in die besluiten een afbouwregeling opgenomen, waarin eisers de eerste 6 maanden (dus van 1 april 2017 – 1 oktober 2017) nog 50% van het pgb-budget ontvangen en de laatste 6 maanden (dus van 1 oktober 2017 – 1 april 2018) nog 25%.
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd.
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Eisers hebben in hun aanvraag gevraagd om een individuele voorziening “PGB particulier tarief” voor 14 uur per week voor de duur van 6 maanden, namelijk van
1 oktober 2016 tot 1 april 2017. Niet in geschil is dat hetgeen eisers in hun aanvragen hebben gevraagd bij de primaire besluiten is toegekend.
Vermeerdering aanvraag in bezwaar
6. De rechtbank stelt vast dat eisers hun aanvraag in het bezwaar tegen de primaire besluiten hebben vermeerderd of uitgebreid. Uit de bestreden besluiten leidt de rechtbank af dat verweerder niet aan de verzochte vermeerdering of uitbreiding tegemoet is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank moet de door eisers in het bezwaar tegen de primaire besluiten gedane vermeerdering of uitbreiding van de aanvraag worden gezien als een nieuwe aanvraag. De rechtbank vindt hiervoor onder meer steun in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 augustus 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BE9525). De bestreden besluiten dienen dan ook te worden aangemerkt als primaire besluiten voor zover daarbij op die vermeerdering of uitbreiding van de aanvragen is ingegaan en besloten. De rechtbank is onbevoegd kennis te nemen van de beroepschriften voor zover die zich richten tegen de (impliciete) afwijzing van de in het bezwaar tegen de primaire besluiten van 19 juli 2016 en 29 juli 2016 gevraagde vermeerdering of uitbreiding van de aanvragen, en zal die beroepschriften dan ook doorzenden naar verweerder om te worden afgedaan als bezwaarschrift. Uitspraak CRvB over beoordelingskader Jeugdwetzaken
7. De rechtbank hecht er in dat verband aan om mede in het licht van het streven naar finale geschilbeslechting en gelet op het beeld dat uit de stukken naar voren komt over de behandeling door verweerder van de aanvragen van eisers, te wijzen op de uitspraak van de CRvB van 1 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1477). Uit die uitspraak volgt dat bij Jeugdwetzaken het volgende beoordelingskader geldt. Uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 2.3 van de Jeugdwet volgt dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Dit brengt met zich mee dat wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag voor jeugdhulp het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn. Eerst wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige hulp, dan wel jeugdhulp specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken. De vorenbedoelde verschillende stadia van onderzoek vragen op die stadia aangepaste deskundigheid. Het college dient ervoor zorg te dragen dat die deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager. Procesbelang bij bezwaar tegen primaire besluiten van 19 juli 2016 en 29 juli 2016
8. Voor zover verweerder in de bestreden besluiten heeft beslist op het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten van 19 juli 2016 en 29 juli 2016 rijst vervolgens de vraag of eisers een procesbelang hadden bij hun bezwaar. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Vast staat immers dat bij de primaire besluiten van 19 juli 2016 en 29 juli 2016 is toegekend hetgeen eisers in hun aanvragen hebben verzocht. Gelet hierop had verweerder eisers in hun bezwaar tegen de primaire besluiten 19 juli 2016 en 29 juli 2016 niet-ontvankelijk dienen te verklaren. Dat heeft verweerder niet gedaan. Het beroep is in zoverre gegrond. De rechtbank zal de bestreden besluiten voor zover daarin is beslist op het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten van 19 juli 2016 en 29 juli 2016 dan ook vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om vervolgens zelf in de zaak te voorzien door dat bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de bestreden besluiten.
9. De rechtbank ziet verder grond voor een proceskostenveroordeling op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.237,50. Daarbij is de rechtbank uitgegaan van 1,5 punt voor de drie vrijwel gelijkluidende beroepschriften tezamen en 1 punt voor het verschijnen van de gemachtigde ter zitting, met een waarde per punt van € 495,00 en een wegingsfactor 1.
10. Nu de beroepen gegrond worden verklaard zal de rechtbank voorts bepalen dat verweerder aan ieder van eisers het griffierecht van € 46,00 vergoedt.