2.3.Ter zake van de toedracht van het ongeval worden de bevindingen van het door de Inspectie SZW opgemaakte boeterapport van 16 november 2016, die tussen partijen niet in geschil zijn, als vaststaand aangenomen. Hierin staat onder meer het volgende opgenomen:
“ (…) Op woensdag 15 december 2015 in de loop van de ochtend, was de heer [verzoeker] begonnen met het schoonmaken van de dakgoten van het pand aan de [adres] . Aan de voorzijde van het pand
bevonden deze dakgoten zich op een hoogte van ongeveer 3,6 meter boven de grond. Ook dit jaar had de heer [verweerder sub 2] aan [verzoeker] gevraagd om de dakgoten schoon te maken. Het schoonmaken van de dakgoten was een jaarlijks terugkerend werk. De heer [verzoeker] had het jaar daarvóór, de dakgoten van het pand ook schoongemaakt. Voor het schoonmaken maakte hij gebruik van een driedelige ladder. Deze ladder was eigendom van zijn werkgever. Het was gebruikelijk om deze ladder daarvoor te gebruiken. Deze ladder bevond zich in goede staat.
(……)
De dakgoot werd door de heer [verzoeker] , staande op de ladder, schoongemaakt.
Kennelijk was het dakgoot links van de deur, minder vol met blad dan rechts van de deur. Aan de linkerkant van de dakkapel boven de centraal gelegen deur, bevond zich een schuine goot. In deze schuine
goot bevond zich minder blad. Vervolgens trok de heer [verzoeker] , staande op de ladder, gebruik makend van de schoffel, de schuine goot zo goed mogelijk schoon. Omdat zich daar minder blad bevond, heeft hij het
daarbij gelaten op dat moment.
Op enig moment die ochtend kwam de heer [verweerder sub 2] thuis. Hij zag toen een ladder tegen het huis aan staan, maat de heer [verzoeker] was op dat moment niet op de ladder aan het werken.
Ook werd In de loop van de ochtend nog samen met de heer [verweerder sub 2] en [naam] , koffie gedronken. Kennelijk werd daarbij niet gesproken over de uitvoering van de schoonmaakwerkzaamheden of het
schoonmaken van de schuine goten.
Daarna ging de heer [verzoeker] weer verder met de schoonmaakwerkzaamheden van de goot. Op enig moment verplaatste hij de ladder van links naar rechts van de centrale deur. Hij stelde de ladder op aan de onderkant met de laddervoeten tegen de rand van de kinderkopjes en aan bovenkant met afsteunend tegen de dakgoot. Staande op de ladder maakte hij de dakgoot over een eerste gedeelte schoon. Hiervoor gebruikte hij ook de schoffel. Tijdens het schoonmaken zag hij dat de goot aan die rechterkant van de dakkapel wel vol met blad zat.
De heer [verzoeker] herinnerde zich dat een jaar eerder, schilders die toevallig bij de buren aan het werken was, hem een tip aan de hand had gedaan. Die hadden hem de tip gegeven om een ladder op het dak te leggen en
dan via die ladder die goot schoon te maken, omdat je er dan makkelijker bij kon dan vanaf de ladder tegen de dakgoot. Met deze tip in gedachte, besloot de heer [verzoeker] om het keukentrapje op het dak te leggen. Voordat hij het trapje betrad, controleerde hij dat het trapje aan de onderkant stevig in de dakgoot afsteunde. Vervolgens stapte hij via de ladder over op de dakgoot en via de dakgoot op het trapje en stapte iets omhoog. Naar eigen zeggen tot de derde of vierde, waarbij op die treden sporen van vervuiling,
vermoedelijk door gebruik, werden aangetroffen. Het lichaam van de heer [verzoeker] steunde hierbij voorover af op het trapje. Terwijl hij probeerde om met de schoffel in zijn hand tot in de schuine goot te komen om die schoon te maken, kantelde op enig moment het trapje voorover, over het bovenste uiteinde van het achterste deel. Hierdoor bewoog het trapje aan de onderkant, kwam vrij uit de steun van de dakgoot, en gleed van het dak af.
Vervolgens viel de heer [verzoeker] met trapje van het dak af en nam blijkbaar in de val de ladder, die zich ter plaatse bevond, mee. De heer [verzoeker] viel in de plantenborder van de tuin. Kennelijk werd de ladder na het ongeval deels bovenop de heer [verzoeker] aangetroffen.
(…)
De heer [verzoeker] maakte gebruik van de volgende hulpmiddelen bij de arbeid: een ladder, een huishoudtrapje, een schoffel en een kruiwagen. (…) Deze hulpmiddelen werden door de heer [verweerder sub 2] aan de heer [verzoeker] ter beschikking gesteld. Verder droeg de heer [verzoeker] rubber laarzen en als overkleding een regenpak, passende bij de werkzaamheden buiten, waarbij het klam vochtig was of mogelijk motregende.
De heer [verzoeker] werkte als Persoonlijk Assistent voor de heer [verweerder sub 2] . In zijn functie omschrijving is opgenomen dat de werkgever van de werknemer kan verlangen ook andere werkzaamheden te verrichten
dan die welke tot een normale uitoefening van de functie behoren, indien en voor zover deze ander werkzaamheden redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden. Kennelijk was het schoonmaken van de
dakgoten een werkzaamheid die paste binnen de functieomschrijving van de heer [verzoeker] .
Voor de uitvoering van de schoonmaakwerkzaamheden van de dakgoten was vooraf niet besproken op welke wijze en met welke hulpmiddelen dat behoorde te worden uitgevoerd.
De heer [verzoeker] verklaarde dat hij van zijn werkgever geen specifieke veiligheidsinstructie had gekregen over het veilig werken met een ladder en een huishoudtrapje.
Voorafgaande aan het ongeval was het de heer [verweerder sub 2] onbekend dat de heer [verzoeker] een jaar eerder van toevallige schilders de tip had gekregen om een ladder op het dak te leggen.
Door de heer [verzoeker] werd de keuze gemaakt om een huishoudtrapje op het dak te leggen. Hierover vond vooraf geen afstemming plaats met de heer [verweerder sub 2] .
Het slachtoffer werd als Persoonlijk Assistent voor vele verschillende werkzaamheden ingezet. Hierbij behoorde ook het gebruik van gereedschappen, ladders en trappen.
Het slachtoffer verklaarde, dat hij de dakgoot wilde schoonmaken. Hij wilde ook de goten aan weerszijden van de dakkapel schoonmaken. Als eerste maakte hij de goot aan de linkerkant van de dakkapel schoon,
staande op de ladder. Dat lukte hem, naar eigen zeggen, in voldoende mate. Aangezien de goot aan de rechterkant van de dakkapel meer blad bevatte, besloot hij daarvoor het trapje in de dakgoot te leggen en
vanaf het trapje de rechtergoot schoon te maken met behulp van de schoffel, in een poging om de schuine goot goed schoon te kunnen maken.
De heer [verweerder sub 2] verklaarde dat hij aan de heer [verzoeker] geen opdracht had gegeven om de goten langs de dakkapel schoon te maken en dat hij de goten langs de dakkapel niet tot de dakgoot rekende. En mocht
hij de heer [verzoeker] bezig hebben gezien op een laddertje op het dak, hij direct een einde zou maken aan die werkzaamheden.
Ophoping van blad in de schuine goten links en rechts van de dakkapel, kan leiden tot verstoppingen van de doorstroom van water naar de dakgoot, met kans op lekkage. Als zodanig lijkt het van belang dat ook
een schuine goot vrij van blad behoort te zijn. Als zodanig lijkt het voor de hand te liggen dat de heer [verzoeker] ook deze schuine goten schoon wilde maken.
Het slachtoffer verklaarde: “Nu ik hier zit is het een dubbel verhaal. Ik hoorde van een schilder dat je zo kunt werken. Ik heb vooraf gecheckt of het trapje stevig stond. Ik wilde mijn werk goed doen en achteraf zie je wat er gebeurt.”
De heer [verweerder sub 2] verklaarde: “twee dingen: volgens mij is de vorm van de dakgoot zo, dat je daar nooit fatsoenlijk een trapje stabiel in kunt leggen, de goot heeft een wat ronde vorm. Daarnaast, als ik had
gezien dat hij op het dak op een trapje in de dakgoot had zien werken, dan had ik hem er acuut afgehaald!”
Hierdoor is mijn bevinding dat tijdens een poging om een hoger gelegen kilgoot te bereiken, werd een huishoudtrapje gebruikt. De bomen van dit trapje steunden aan de onderkant af in een dakgoot zijnde een niet stabiel stavlak. De rand van de dakgoot bevond zich op een hoogte van 3,6 meter boven de tuinborder. Het trapje lag ingeklapt op het schuine pannendak. Tijdens het betreden van het trapje schoven de
onderkanten van het beklimbaar deel en achterrek van het trapje uit de dakgoot en viel het slachtoffer achteruit van het dak af en belandde op de grond.
Waardoor bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat in onvoldoende mate zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of is het gevaar tegengegaan door het
aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
Aldus zijnde een overtreding van artikel 16 lid 10 van de Arbeidsomstandighedenwet juncto artikel 3.16 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, zijnde een overtreding waar een bestuurlijke boete voor kan worden opgelegd volgens artikel 9.9b, eerste lid, onder c. van het Arbeidsomstandighedenbesluit.”