ECLI:NL:RBOBR:2017:4876

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2017
Publicatiedatum
15 september 2017
Zaaknummer
17/2130
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet na aantreffen van drugs in huurwoning

Op 15 september 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de sluiting van een woning in Eindhoven op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had besloten de woning voor negen maanden te sluiten na het aantreffen van aanzienlijke hoeveelheden drugs in de woning, die door de politie waren geconstateerd tijdens een opsporingsonderzoek. Verzoekers, die huurders van de woning waren, maakten bezwaar tegen dit besluit en vroegen om een voorlopige voorziening om de sluiting te schorsen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de hoeveelheid drugs die in de woning was aangetroffen. De verzoekers stelden dat de burgemeester ten onrechte had aangenomen dat de aangetroffen drugs in de gehele woning relevant waren voor de sluiting, en dat hun kamers afzonderlijk beoordeeld hadden moeten worden. De voorzieningenrechter concludeerde echter dat de burgemeester bij zijn besluitvorming niet onrechtmatig had gehandeld en dat de sluiting van de woning niet disproportioneel was.

De rechter benadrukte dat de burgemeester beleidsvrijheid heeft bij de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet en dat in ernstige gevallen van drugshandel een sluiting gerechtvaardigd kan zijn. De voorzieningenrechter wees de verzoeken om een voorlopige voorziening af, omdat er geen sprake was van onverwijlde spoed en de sluiting van de woning niet evident onjuist was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 17/2130
SHE 17/2131

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 september 2017 in de zaken tussen

[verzoeker 1] , [verzoeker 1] ,

A. [verzoeker 2], [verzoeker 2] ,
hierna worden [verzoeker 1] en [verzoeker 2] samen verzoekers genoemd
(gemachtigde: mr. E. Sahin),
en

de burgemeester van de gemeente Eindhoven, de burgemeester

(gemachtigden: mr. drs. R.H. Hermans en mr. J.N.H. Kepers).

Procesverloop

Bij besluiten van 29 juni 2017 (de bestreden besluiten) heeft de burgemeester besloten de woning aan de [adres] in [plaats] (de woning) op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor negen maanden te sluiten, ingaande op de dag dat op de woning een openbare bekendmaking wordt aangebracht.
Verzoekers hebben tegen de bestreden besluiten bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die zou moeten inhouden dat (primair) de bestreden besluiten worden geschorst, (subsidiair) de burgemeester hen een vergelijkbare woonruimte ter beschikking stelt en (meer subsidiair) een andere door de voorzieningenrechter nodig geachte voorziening wordt getroffen.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2017. Verzoekers en de burgemeester hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

De feiten
1.1
De woning aan de [adres] in [plaats] is eigendom van [eigenaar] .
1.2
De vereniging [huurder] huurt de woning van [eigenaar] en is daar ook gevestigd.
1.3
[verzoeker 1] huurt via [huurder] een kamer (ruimte 1) op de eerste verdieping in de woning.
1.4
[verzoeker 2] stelt ruimte 5 op de eerste verdieping van de woning te huren.
1.5
Volgens de Huisvestingsverordening van de gemeente Eindhoven is voor het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte (kamerverhuur) een omzettingsvergunning vereist. Een dergelijke vergunning is voor de woning niet verleend.
1.6
In een op 1 juni 2017 op ambtseed opgemaakte bestuurlijke rapportage van de politie staat het volgende vermeld:
“(…)
Op dinsdag 23 mei 2017 is de politie een opsporingsonderzoek gestart in het pand [adres] te [plaats] . (…) Uit de ten behoeve van dit onderzoek op ambtseed c.q.-belofte opgemaakte processen-verbaal blijkt het volgende: (…)
Verdachte [verzoeker 1]
Geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats]
- Werd aangetroffen op de begane grond in ruimte 5
- Bewoner pand. Uit onderzoek bleek dat [verzoeker 1] op de eerste verdieping kamer 1 bewoond.
(…)
Aangetroffen verdovende middelen;
[verzoeker 1] A 3-5-Kamer 1 (boven)
1969 BSN [nummer]
- Gruis uit doosje vensterbank (hennep en hasj 3.66 gram netto)
- Blok hasj uit verbanddoos 41.90 gram netto
- Hasj gewikkeld in plastic gripzakje 15.99 gram netto
Kamer 2 (boven)
- Bakje hennepresten 30.3 gram netto
- Hennep uit ladekast 189.07 gram netto
- Zak hennep uit ladeblok 48 gram netto
- Zakje cocaïne uit jas 10.64 gram netto
- Blokje hasj gewikkeld in plastic folie 17.4 gram netto
- Koker (oban single malt scotch whisky) met 7 hasjblokken totaal 416 gram netto
- 2 zakjes cocaïne 9.43 gram netto
Kamer 4 (boven)
- Hasj in DVD hoes 119.2 gram netto
Ruimte 3 (beneden)
- Poederresten van cocaïne welke positief zijn getest
- Hasj 6,78 gram netto (aangetroffen in de keuken)
Ruimte 4 (beneden)
- Cocaïne 6 gram netto
- Cocaïne 38.1 gram netto
- Cocaïne 2.36 gram netto in snickerverpakking
- Hasj 46.22 gram netto
- Hennep in zwart zakje 50.62 gram netto
- 2 blokjes hasj in broekzak 11.6 gram netto
- 2x lepel met cocaïneresten
- lx vork met cocaïneresten
Ruimte 5 (beneden)
- Hasj 7.96 gram netto
- Poederresten cocaïne welke positief zijn getest
Aangetroffen in ruimte 5 l x zakje hasj 19.69 gram netto
1 x zakje hennep 10.1 gram netto
Ruimte 6 (beneden)
- Cocaïne 7.45 gram netto
Alle in beslag genomen verdovende middelen zijn indicatief getest. Het resultaat daarvan was positief.
Verzwarende omstandigheden:
Op kamer 1 [verzoeker 1] werden de navolgende goederen aangetroffen:
-Pepperspray
-Ploertendoder
-Alarmpistool
Bij de verdachte (…) werd een bedrag van 1655 euro in contanten aangetroffen en
twee briefjes van 50 Euro waaronder een (1) vals briefje van 50 Euro.
Bij de verdachte (…) werd een bedrag van 495 euro in contanten aangetroffen.
Op de begane grond werden in ruimte 5 en 3 diverse witte poederresten aangetroffen op
onder meer een eetbord, een tafel, een weegschaal, een speelkaart en een rijbewijs. Deze
poederresten zijn ter plaatse door een bevoegd collega indicatief getest. Bij een aantal van deze testen kon worden vastgesteld worden dat het cocaïne betrof. Van andere goederen kon geen betrouwbare test worden afgenomen in verband met de geringe hoeveelheid aangetroffen poederresten.
(…)
1.7
In een proces-verbaal van bevindingen van de politie van 23 juni 2017 is het volgende vermeld:

(…)Ik zag dat er een persoon uit de deur van het pand [adres] te [plaats] kwam gelopen. Ik zag dat deze persoon een wit opgevouwen papiertje in zijn linkerhand had. (…)
Het pand [adres] te [plaats] is bij mij ambtshalve bekend als drugspand. Het is mij bekend dat hier enkele weken geleden een politieinval is geweest en er behoorlijk wat verdovende middelen zijn aangetroffen.
Ik heb hierop mijn voertuig even verderop geparkeerd langs de [straat] en heb deze
Persoon (…) enige tijd te voet gevolgd. (…)Ik heb hem hierop staande gehouden (…) en een identiteitfouillering bij hem toegepast. Ik voelde toen in zijn linkerjaszak en haalde hier een half opgevouwen wit stuk papier uit. Dit papiertje stond half open en ik zag dat hier een bolletje met wit poeder in zat. (…) Ik hoorde dat hij zei dat het cocaïne was en (…) dat hij zei dat hij deze gekocht had in een pand op hoek van de [straat] . Ik hoorde dat hij zei dat hij daar wel vaker kwam om cocaïne te kopen. Ik hoorde dat hij zei dat hij niet wist van wie hij dit binnen had gekocht, maar dat hij altijd binnen wordt gelaten door de beveiliging.
Ik hoorde dat hij zei dat hij altijd eerst op de ramen of deur moet kloppen en dat hij dan binnen wordt gelaten. Ik hoorde dat hij zei dat hij hier een paar euro voor betaald had.
Ik hoorde dat hij zei dat hij niet precies wist hoeveel hij er voor betaald had.
(…)
1.8
In een proces-verbaal van bevindingen van de politie van 27 juni 2017 is het volgende vermeld:

(…) Ik ree[d] ter hoogte van [adres] toen ik zag dat uit dat pand een vrouw met fiets aan de hand kwam. Mij is bekend dat dit een pand is waar drugs wordt gebruikt.
(…) Ik heb de vrouw aan een controle onderworpen. (…) Ik zag dat zij trilde en niet goed antwoordde op mijn vragen. Ik vertelde haar dat ik wist wat voor een pand dit was en vroeg nogmaals wat zij daar deed. Ik hoorde dat ze zei dat ze daar drugs had gebruikt. Ik vroeg haar wat voor een drugs. Ik hoorde dat ze zei dan ze cocaïne had gebruikt en dat zij dit niet had meegenomen maar daar had gekregen. Zij wist niet meer van wie en of er meer mensen in het pand waren. (…)
1.9
Bij brief van 9 juni 2017 heeft de burgemeester verzoekers op de hoogte gebracht van zijn voornemen de woning voor de duur van negen maanden te sluiten. Tijdens een zienswijzegesprek op 22 juni 2017 hebben [naam] en [eigenaar] , bestuurders van [huurder] , hun zienswijze gegeven op het voornemen. Laatstgenoemde heeft tevens aangegeven wat volgens hem de functie is van de verschillende ruimtes in de woning en wie de kamers huren.
1.1
Vervolgens heeft de burgemeester de bestreden besluiten genomen. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, het Handhavingsbeleid en gelet op wat in de woning is aangetroffen, acht hij zich bevoegd de woning te sluiten en een sluitingsperiode van negen maanden gerechtvaardigd. De sluiting is geëffectueerd met ingang van 3 juli 2017.
1.11
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen de bestreden besluiten en tevens verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
De beoordeling
2. Uitgangspunt van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort (artikel 6:16 van de Awb). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel is vermeld dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij de beslissing op het bezwaar niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium op het eventuele beroep beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
Inzake 17/2131 ( [verzoeker 2] )
3. Van het dossier maakt uit een door de burgemeester overgelegd formulier ‘Key2Burgerzaken’ waarin is vermeld dat [verzoeker 2] met ingang van 25 juli 2017 staat ingeschreven op het adres [adres 2] in [plaats] . De voorzieningenrechter concludeert op grond van genoemd formulier dat [verzoeker 2] inmiddels over woonruimte beschikt. Daarom is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van onverwijlde spoed op grond waarvan [verzoeker 2] niet kan wachten totdat de burgemeester een beslissing op het bezwaar heeft genomen. De verklaring ter zitting van de gemachtigde van [verzoeker 2] dat hij niet weet waar zijn cliënt verblijft en dus ook niet kan bevestigen dat hij aan de [adres 2] woont, maakt dit niet anders.
4. Daarnaast oordeelt de voorzieningenrechter dat niet gezegd kan worden dat het bestreden besluit evident onjuist is. Nu er geen sprake is van onverwijlde spoed en evenmin van evidente onjuistheid, moet het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Inzake 17/2130 [verzoeker 1]
5. Volgens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Uit de tekst van het artikel blijkt dat de burgemeester bij de uitoefening van zijn bevoegdheid beleidsvrijheid heeft. In dat verband heeft hij de Beleidsregel artikel 13b Opiumwet Eindhoven 2016 (hierna: de beleidsregel) opgesteld. In de beleidsregel is aan de hand van een stappenplan aangegeven in welke gevallen bij het aantreffen van drugs in woningen wordt overgegaan tot sluiting van de woning en voor welke periode. In paragraaf 5 ervan is bepaald dat bij ernstige gevallen van het stappenplan kan worden afgeweken, er kan een stap worden overgeslagen of een woning kan voor een langere periode of onbepaalde periode worden gesloten.
6. Uit wat op zitting is besproken blijkt dat [verzoeker 1] niet bestrijdt dat aan de wettelijke voorwaarden van artikel 13b van de Opiumwet is voldaan maar legt hij aan het verzoek ten grondslag dat de wijze waarop de burgemeester in zijn beleid uitvoering geeft aan die bevoegdheid voor hem disproportioneel is. Er is volgens hem sprake van een onevenredig zware maatregel die ook strijdig is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De burgemeester heeft ten onrechte drugs en voorwerpen die buiten zijn kamer zijn aangetroffen ten grondslag gelegd aan de sluiting van zijn kamer. Zijn kamer had afzonderlijk beoordeeld dienen te worden en de burgemeester had wat betreft zijn kamer moeten volstaan met een lichtere maatregel.
7. De rechter kan de invulling die de burgemeester aan zijn bevoegdheid geeft slechts terughoudend toetsen. Daarbij is de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet van belang. Gelet op het zeer ingrijpende karakter van een woningsluiting voor bewoners is bij de invulling die de burgemeester in dat geval geeft aan zijn bevoegdheid ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet van groot belang dat het uitgangspunt moet zijn: een waarschuwing of een soortgelijke maatregel (vergelijk de uitspraak van 5 november 2014 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2014:3941 en de Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2). Van dit uitgangspunt mag in ernstige gevallen worden afgeweken.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat [verzoeker 1] en de burgemeester van mening verschillen over de vraag of de burgemeester bij zijn beleidsuitoefening uit mocht gaan van alle in de woning aangetroffen drugs en voorwerpen dan wel de kamers in de woning en de verdiepingen afzonderlijk had dienen te beoordelen naar gelang de in die afzonderlijke ruimtes aangetroffen drugs en voorwerpen.
9. Uit de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ8409) volgt dat als een woonruimte behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie en het college geen vergunning heeft verleend voor het omzetten van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte, ervan mag worden uitgegaan dat geen kamerbewoning plaatsvindt en dus sprake is van één woonruimte. Op grond hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester bij de toepassing van zijn beleid uit mocht gaan van de in de gehele woning aangetroffen hoeveelheid hard- en softdrugs en de aangetroffen voorwerpen waaronder de wapens. Daar komt nog bij dat er niet alleen drugs zijn aangetroffen in de afzonderlijke kamers maar ook in ruimtes voor gemeenschappelijk gebruik. Verweerder was niet gehouden de kamers afzonderlijk te beoordelen.
10. Uit het voorstaande volgt dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat er in dit geval gelet op de gevonden hoeveelheden drugs, de wapens en de bevindingen van de politie genoemd onder de overweging 1.7 en 1.8, sprake was van een ernstig geval als bedoeld in paragraaf 5 van de beleidsregel. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat de sluiting van de woning voor een periode van 9 maanden disproportioneel is. Van een disproportioneel handelen in strijd met artikel 8 van het EVRM is evenmin sprake.
11. De niet onderbouwde stelling van [verzoeker 1] dat de in zijn kamer aangetroffen drugs niet van hem waren en hij bezig is zijn leven weer op te bouwen, maken de bevoegdheidsuitoefening evenmin onrechtmatig. Anders dan [verzoeker 1] is de voorzieningenrechter bovendien van oordeel dat het tijdsverloop tussen het aantreffen van de drugs en het bestreden besluit, dan wel het daadwerkelijk sluiten van de woning niet dusdanig lang is dat de burgemeester daarom van sluiting had dienen af te zien.
12. De gronden slagen niet.
13. De voorzieningenrechter wijst de primaire en subsidiaire verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening van [verzoeker 1] af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
in 17/2130 [verzoeker 1]
 wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
in 17/2131 ( [verzoeker 2] ):
 wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L.W.M. Viering, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.