Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het verzoekschrift ex artikel 1019w Rv met producties van [eiser] van 9 maart 2017;
- het verweerschrift van ASR, binnengekomen ter griffie op 27 juni 2017;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 4 juli 2017.
2.De feiten
3.Het verzoek
- Het bestaan van de klachten kan niet worden vastgesteld. Er is geen sprake van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten, hetgeen volgens vaste jurisprudentie wel nodig is om van het bestaan van de gestelde subjectieve klachten uit te kunnen gaan. Bovendien is de (summiere) medische informatie voornamelijk gebaseerd op mededelingen van [eiser] zelf.
- Indien wordt aangenomen dat de gestelde klachten aanhoudend hebben bestaan en thans nog bestaan, dan ontbreekt het causale verband tussen het ongeval en die medische klachten. [eiser] was voor het ongeval al bekend met dezelfde klachten die hij nu stelt te hebben als gevolg van het ongeval. Verder zijn er alternatieve oorzaken voor de gestelde klachten.
- Als ook een causaal verband tussen de klachten en het ongeval wordt aangenomen, stelt ASR zich op het standpunt dat [eiser] geen schade heeft geleden.
- De nog openstaande, hier gevorderde buitengerechtelijke kosten kunnen de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan. Met de uitkering van € 6.500,78 heeft ASR alle redelijke kosten vergoed.
- Begroting van de kosten van dit deelgeschil moet achterwege blijven, omdat [eiser] de verzoeken tegen beter weten in heeft ingesteld. Subsidiair dienen die kosten gematigd te worden.
4.De beoordeling
- 5 maart 2008 (“
- 31 maart 2008 (“
- 26 november 2008 (“
- 23 april 2009 (“
- 20 april 2009 (“
- op 17 september 2012 (“
Algemeen aanvraagformulier”, onderbouwt zijn stellingen niet. Het formulier is kennelijk bedoeld voor het aanvragen van een behandeling bij de ziektekostenverzekeraar van [eiser] . Bij de omschrijving van de aangevraagde behandeling staat slechts vermeld:
fysio; nek & schouderklachten
behandelend arts”, maar kennelijk al op 11 oktober 2013. [eiser] heeft hierbij geen toelichting gegeven.
de gemaakte buitengerechtelijke kosten” moet vergoeden, kan al daarom niet worden toegewezen. Daar komt bij dat in de stellingen van [eiser] geen grond is gelegen voor het oordeel dat de buitengerechtelijke kosten tot het bedrag dat ASR onbetaald heeft gelaten, redelijk zijn en in redelijkheid zijn gemaakt. Een toelichting op en specificatie van de opgevoerde kosten ontbreekt immers.