ECLI:NL:RBOBR:2017:4869

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
C/01/318769 / EX RK 17-42
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelgeschil letselschade en causaal verband tussen klachten en ongeval

In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 8 september 2017, is een deelgeschil aan de orde dat betrekking heeft op letselschade. Verzoeker, [eiser], heeft ASR Schadeverzekering N.V. aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van een ongeval dat plaatsvond op 23 februari 2008, waarbij hij als passagier in een auto zat die van achteren werd aangereden. Verzoeker stelt dat hij sindsdien aanhoudende klachten heeft, waaronder hoofdpijn en rugpijn, en verzoekt de rechtbank te verklaren dat deze klachten in causaal verband staan met het ongeval. ASR heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend, maar betwist het bestaan van de klachten en het causaal verband.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het bestaan van een consistent en samenhangend klachtenpatroon. De rechtbank wijst erop dat de medische informatie voornamelijk is gebaseerd op de mededelingen van verzoeker zelf en dat er geen overtuigend bewijs is dat de klachten daadwerkelijk voortkomen uit het ongeval. Bovendien heeft verzoeker een aantal pre-existente klachten die complicerend zijn voor zijn huidige situatie. De rechtbank concludeert dat het verzoek van verzoeker niet kan worden toegewezen, omdat er geen causaal verband kan worden vastgesteld tussen de klachten en het ongeval.

De rechtbank wijst ook het verzoek om vergoeding van buitengerechtelijke kosten af, omdat deze kosten niet voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. De rechtbank oordeelt dat de verzoeken van verzoeker volstrekt onterecht zijn en dat de kosten van de procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen. De beschikking eindigt met de afwijzing van alle verzoeken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/318769 / EX RK 17-42
Beschikking deelgeschil letselschade van 8 september 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] , [land] ,
verzoeker,
advocaat mr. T.G.M. Gersjes te Eindhoven,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verweerster,
advocaat mr. P.J. klein Gunnewiek te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en ASR worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift ex artikel 1019w Rv met producties van [eiser] van 9 maart 2017;
  • het verweerschrift van ASR, binnengekomen ter griffie op 27 juni 2017;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 4 juli 2017.
1.2.
De rechtbank heeft aanvankelijk de datum van de beschikking bepaald op 29 augustus 2017, maar heeft die datum niet kunnen halen. Vervolgens is de uitspraakdatum bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 23 februari 2008 is [eiser] in zijn personenauto van achteren aangereden door een personenauto die werd bestuurd door een verzekerde van ASR. Op het moment van het ongeval zat [eiser] als passagier in zijn auto, terwijl zijn zoon de auto bestuurde.
2.2.
In juli 2008 heeft [eiser] ASR aansprakelijk gesteld. ASR heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.
2.3.
In het buitengerechtelijk traject is [eiser] eerst bijgestaan door de Pals Groep en vervolgens - in de periode van 2012 tot midden 2015 - door Van Stiphout Advocaten. Sinds 15 oktober 2015 wordt [eiser] bijgestaan door Gersjes Advocaten.
2.4.
ASR heeft een bedrag van € 3.500,- aan schadevergoeding aan [eiser] uitgekeerd. Daarnaast heeft ASR tot het bedrag van € 6.500,78,- aan buitengerechtelijke kosten van [eiser] aan hem vergoed.

3.Het verzoek

3.1.
[eiser] verzoekt de rechtbank:
te verklaren voor recht dat de huidige klachten van [eiser] in causaal verband staan met het ongeval van 23 februari 2008 en dat ASR de materiële en immateriële schade dient te vergoeden;
te verklaren voor recht dat ASR op grond van haar aansprakelijkheid de gemaakte buitengerechtelijke kosten dient te betalen met veroordeling van ASR om aan mr. T.G.M. Gersjes te voldoen een bedrag van € 4.598,71;
de kosten voor rechtsbijstand die in het kader van onderhavige procedure zijn gemaakt te begroten ex artikel 1019aa, lid 1 Rv;
met veroordeling van ASR in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan deze verzoeken legt [eiser] het volgende ten grondslag.
Na het ongeval op 23 februari 2008 heeft [eiser] aanhoudende lichamelijke klachten als hoofdpijn, rugpijn en overgeven. Op 5 maart 2008 heeft [eiser] daarom zijn huisarts bezocht. De huisarts heeft de diagnose whiplashtrauma gesteld. [eiser] ondervindt thans nog de een aantal daarmee samenhangende en ongevalsgerelateerde klachten. Weliswaar is er ook sprake geweest van pre-existente klachten, mede in verband met het whiplashletsel van [eiser] naar aanleiding van een eerdere aanrijding in 2000, maar ten tijde van het ongeval op 23 februari 2008 had [eiser] daarvan al lange tijd geen last meer. [eiser] beroept zich hierbij op een advies van zijn medisch adviseur [naam medisch adviseur] van 9 mei 2016, waarin wordt geconcludeerd dat het causaal verband tussen ongeval en klachten voor de hand lijkt te liggen. Ten onrechte gaat ASR ervan uit dat de whiplashklachten van [eiser] korte tijd na het ongeval over zijn gegaan.
ASR heeft de aansprakelijkheid voor het toebrengen van de schade volledig erkend, reden waarom zij is gehouden de schade van [eiser] te vergoeden.
Nu de aansprakelijkheid van ASR voor het ongeval vaststaat, is zij op grond van 6:96 BW ook gehouden de noodzakelijke kosten van rechtsbijstand te voldoen. Deze kosten bedragen over de periode van 25 juni 2015 tot en met 31 januari 2017 € 4.598,71. Ten onrechte stelt ASR zich op het standpunt dat de kosten van de huidige belangenbehartiger van [eiser] , mr. Gersjes, niet vergoed hoeven te worden, omdat het de derde belangenbehartiger betreft. Dit betoog gaat niet op. [eiser] was juist genoodzaakt een derde belangenbehartiger aan te zoeken, omdat ASR weigerde de kosten van de tweede verder te voldoen. De noodzakelijke overstap naar een derde belangenbehartiger is dus aan ASR te wijten.
De kosten van dit deelgeschil bedragen € 4.063,71.
3.3.
ASR voert - samengevat - de volgende verweren.
  • Het bestaan van de klachten kan niet worden vastgesteld. Er is geen sprake van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten, hetgeen volgens vaste jurisprudentie wel nodig is om van het bestaan van de gestelde subjectieve klachten uit te kunnen gaan. Bovendien is de (summiere) medische informatie voornamelijk gebaseerd op mededelingen van [eiser] zelf.
  • Indien wordt aangenomen dat de gestelde klachten aanhoudend hebben bestaan en thans nog bestaan, dan ontbreekt het causale verband tussen het ongeval en die medische klachten. [eiser] was voor het ongeval al bekend met dezelfde klachten die hij nu stelt te hebben als gevolg van het ongeval. Verder zijn er alternatieve oorzaken voor de gestelde klachten.
  • Als ook een causaal verband tussen de klachten en het ongeval wordt aangenomen, stelt ASR zich op het standpunt dat [eiser] geen schade heeft geleden.
  • De nog openstaande, hier gevorderde buitengerechtelijke kosten kunnen de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan. Met de uitkering van € 6.500,78 heeft ASR alle redelijke kosten vergoed.
  • Begroting van de kosten van dit deelgeschil moet achterwege blijven, omdat [eiser] de verzoeken tegen beter weten in heeft ingesteld. Subsidiair dienen die kosten gematigd te worden.

4.De beoordeling

4.1.
Aan de orde is de vraag of de door [eiser] gestelde klachten in juridisch causaal verband staan tot het ongeval. De rechtbank begrijpt [eiser] aldus, dat zijn verzoek ziet op de volgende klachten: hoofdpijn, pijn in de nek, slaapstoornissen, flauwvallen, rugpijn, duizeligheid en concentratiestoornissen. De rechtbank overweegt als volgt.
4.2.
De klachten van [eiser] betreffen whiplashklachten. Het is aan [eiser] om te stellen en, bij gemotiveerde betwisting, te bewijzen dat hij aan deze gezondheidsklachten lijdt. Het enkele feit dat het klachten betreft die naar hun aard subjectief zijn, betekent volgens vaste rechtspraak niet dat het bewijs ervan niet geleverd kan worden. Wanneer kan worden vastgesteld dat het klachtenpatroon plausibel is, hetgeen doorgaans het geval zal zijn bij een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten, kan van het bestaan van dergelijke subjectieve klachten worden uitgegaan
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat sprake is van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten als hiervoor bedoeld. De rechtbank volgt daarmee het standpunt van ASR en hetgeen zij daaraan ten grondslag heeft gelegd.
4.4.
Het door [eiser] overgelegde huisartsenjournaal loopt maar tot 4 februari 2013. Van de huisarts van [eiser] zijn geen meldingen van latere datum bekend. Verder worden de door [eiser] gestelde klachten in het huisartsenjournaal sinds het ongeval maar enkele keren genoemd en wel bij de data:
  • 5 maart 2008 (“
  • 31 maart 2008 (“
  • 26 november 2008 (“
  • 23 april 2009 (“
  • 20 april 2009 (“
  • op 17 september 2012 (“
Daargelaten dat enkele omschrijvingen onduidelijk zijn en een nadere toelichting behoeven, die [eiser] niet heeft gegeven, valt ten eerste op dat [eiser] pas 10 dagen na het ongeval voor het eerst zijn huisarts raadpleegt. Verder volgt hieruit niet een consequent en blijvend patroon van de gestelde klachten. Het gaat immers op het eerst gezicht niet steeds om dezelfde klachten. Ook heeft [eiser] geen verklaring gegeven voor het lage aantal meldingen bij zijn huisarts over de lange periode vanaf het ongeval tot nu. Ter zitting heeft [eiser] nog opgemerkt dat het huisartsenjournaal van na 2013 in het geding kan worden gebracht, maar hij heeft daarbij niet toegelicht wat uit dat aanvullend huisartsenjournaal zou kunnen worden opgemaakt. Overigens past het in beginsel niet bij de aard van deze deelgeschilprocedure om een partij na de zitting nog in de gelegenheid te stellen om aanvullende stukken in het geding te brengen. De rechtbank passeert daarom dit aanbod van [eiser] .
4.5.
Documentatie afkomstig van andere medisch behandelaars dan de huisarts van [eiser] waarin de klachten van [eiser] worden beschreven ontbreekt. Het kort voor de zitting door [eiser] overgelegde “
Algemeen aanvraagformulier”, onderbouwt zijn stellingen niet. Het formulier is kennelijk bedoeld voor het aanvragen van een behandeling bij de ziektekostenverzekeraar van [eiser] . Bij de omschrijving van de aangevraagde behandeling staat slechts vermeld:

fysio; nek & schouderklachten
Graag oefentherapie
Het formulier is niet door [eiser] ondertekend. Het is wel ondertekend door de “
behandelend arts”, maar kennelijk al op 11 oktober 2013. [eiser] heeft hierbij geen toelichting gegeven.
4.6.
Het voorgaande klemt temeer, nu vaststaat dat [eiser] een aantal relevante pre-existente klachten kende en nog kent. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] eerder, in januari 2000, een whiplash letsel heeft doorgemaakt. Verder is [eiser] bekend met diabetes, hoge bloeddruk, zeer uitgebreide spondylosis in de nekwervels (zijnde een achteruitgang/slijtageproces van de wervelkolom waarbij de tussenwervelschijven eerst slijten en daarna verwoekeringen optreden aan de zijkant van de wervels), artrose/slijtage in de rug, een chronisch pijnsyndroom, psychiatrische problematiek (waaronder depressie) en overgewicht.
Tegen deze achtergrond mocht van [eiser] - zeker nu het hier een deelgeschilprocedure betreft - een uitgebreide en gedocumenteerde onderbouwing worden verwacht van de door hem gestelde ongevalsgerelateerde klachten en het gestelde voortduren van die klachten. Nu hij die niet heeft gegeven, kan in dit deelgeschil niet worden vastgesteld dat de gepresenteerde klachten daadwerkelijk (ook thans nog) bestaan. Reeds hierom komt het verzoek van [eiser] onder 1. niet voor toewijzing in aanmerking.
4.7.
Het verzoek onder 2. ziet op de niet door ASR vergoede buitengerechtelijke incassokosten die [eiser] heeft gemaakt in verband met het voorliggende geschil. ASR heeft een bedrag van € 4.598,71 onbetaald gelaten. Ook dit verzoek zal worden afgewezen.
Als uitgangspunt geldt dat een slachtoffer van een ongeval jegens de partij die aansprakelijk is voor de gevolgen van dat ongeval, recht heeft op vergoeding van de door hem gemaakte redelijke kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, verleend door een advocaat van zijn keuze (ook wanneer die niet op toevoegingsbasis optreedt). Of buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen, wordt uiteindelijk bepaald door het antwoord op de vraag of is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96, lid 2 BW. Dit vereist dat, in de gegeven omstandigheden, het maken van de kosten redelijk is en de omvang van de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk is om vergoeding van de schade te verkrijgen. Van een onbegrensd recht op vergoeding van buitengerechtelijke kosten is dus geen sprake. De gevraagde verklaring voor recht dat ASR “
de gemaakte buitengerechtelijke kosten” moet vergoeden, kan al daarom niet worden toegewezen. Daar komt bij dat in de stellingen van [eiser] geen grond is gelegen voor het oordeel dat de buitengerechtelijke kosten tot het bedrag dat ASR onbetaald heeft gelaten, redelijk zijn en in redelijkheid zijn gemaakt. Een toelichting op en specificatie van de opgevoerde kosten ontbreekt immers.
4.8.
De verzoeken zullen worden afgewezen. De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa, lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96, lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek wordt afgewezen. Ook bij de begroting van deze kosten dient de rechtbank de redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Volgens ASR is hiervan sprake en de rechtbank volgt haar daarin.
Voorgaande inhoudelijke beoordeling van de verzoeken lag naar het oordeel van de rechtbank zo voor de hand, dat het indienen van het verzoek als volstrekt onterecht dient te worden aangemerkt. De begroting van de kosten van de procedure kan daarom achterwege blijven.

5.De beslissing

De rechtbank,
5.1.
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. O.R.M. van Dam en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2017.