ECLI:NL:RBOBR:2017:455

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
31 januari 2017
Zaaknummer
16_297
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverbindendheid van BIZ-verordening door onvolledige bekendmaking

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van een aanslag Bedrijveninvesteringszone (BIZ)-bijdrage die aan eiseres was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Bladel. De aanslag, opgelegd op 31 maart 2015, betrof een bedrag van € 500 voor het jaar 2015 en was gebaseerd op de Verordening BI-zone Centrum Bladel 2015. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verordening niet op de juiste wijze was bekendgemaakt, omdat de bij de verordening behorende kaart van de BIZ-zone niet samen met de verordening in het elektronisch gemeenteblad was gepubliceerd. Dit is in strijd met artikel 139 van de Gemeentewet, dat bepaalt dat besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, niet verbindend zijn tenzij zij zijn bekendgemaakt in het gemeenteblad. De rechtbank oordeelde dat de verordening derhalve onverbindend was, omdat deze niet voldeed aan de vereisten voor bekendmaking.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden aanslag en wees het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van schade. Tevens werd bepaald dat de gemeente het door eiseres betaalde griffierecht moest vergoeden. De rechtbank oordeelde dat de proceskosten, die samenhangen met deze en twee andere zaken, gezamenlijk moesten worden vergoed, en stelde deze kosten vast op € 741, waarbij eiseres recht had op € 247.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/297

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 februari 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: drs. J.E. Ritzema),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Bladel, verweerder

(gemachtigde: J.L.M. van den Beuken).

Procesverloop

Bij beschikking van 31 maart 2015 is aan eiseres onder aanslagnummer [aanslagnummer] voor het jaar 2015 een aanslag Bedrijveninvesteringszone (BIZ)-bijdrage (hierna: de aanslag) opgelegd naar een bedrag van € 500, met betrekking tot het gebruikersgedeelte van het object [object A] .
Bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2015 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2016. De zaak is gevoegd met de zaken SHE 16/296 en 16/298. Nadien is onderhavige zaak weer gesplitst van de zaken SHE 16/296 en 16/298. In deze zaak wordt separaat uitspraak gedaan. De gemachtigde van eiseres is, zonder bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
Eiseres is gebruiker van de onroerende zaak [object A] . Het betreft een kantoorpand, dat niet in hoofdzaak tot woning dient.
De aanslag is gebaseerd op de Verordening BI-zone Centrum Bladel 2015 voor gebruikers (hierna: de Verordening).
Geschil en beoordeling
1. In geschil is of de onderhavige aanslag terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of de Verordening verbindend is.
2. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
3. De gemeente Bladel publiceert haar besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden, via een elektronisch Gemeenteblad, zoals dit per 1 januari 2014 is voorgeschreven in artikel 139, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet. In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, niet verbinden dan wanneer zij zijn bekendgemaakt in het gemeenteblad. In het tweede lid is, voor zover hier van belang, bepaald dat de uitgifte van het gemeenteblad elektronisch geschiedt op een algemeen toegankelijke wijze. In het derde lid is vervolgens bepaald dat, in afwijking van het eerste lid, een besluit als bedoeld in dat lid kan bepalen dat een bij het besluit behorende bijlage wordt bekendgemaakt door terinzagelegging.
4. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de door verweerder overgelegde Verordening geen kaart/plattegrond van de BI-zone is gehecht, terwijl een dergelijke kaart blijkens
artikel 1, onder a, van de Verordening wel bij de Verordening behoort en daarvan deel uitmaakt. Ook in het Gemeenteblad, zoals dat online is gepubliceerd, bevat de gepubliceerde Verordening geen kaart. Evenmin is, overeenkomstig de uitzonderingsbepaling in het derde lid van artikel 139 van de Gemeentewet, in de Verordening bepaald dat deze kaart ter inzage is gelegd. De bij de Verordening behorende kaart is derhalve niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Blijkens artikel 4 van de Verordening heeft de belasting betrekking op ‘(...) binnen de BI-zone gelegen onroerende zaken (…)’ en wordt deze geheven ‘(…) van degenen die (…) in de BI-zone gelegen onroerende zaken (…) gebruiken.’. Nu voor de definitie van ‘BI-zone’ in artikel 1 wordt verwezen naar een kaart die niet samen met de Verordening is bekendgemaakt, bevat de Verordening noch een belastingplichtige, noch het belastbare feit. De Verordening is derhalve onverbindend wegens strijd met artikel 217 van de Gemeentewet.
5. Dat bij de Uitvoeringsovereenkomst in bijlage A wel een kaart is gevoegd, maakt het voorgaande niet anders. De Uitvoeringsovereenkomst vormt immers niet de grondslag voor het heffen van de onderhavige BIZ-bijdrage. Evenmin doet aan het oordeel van de rechtbank af dat in een eerdere uitspraak van een meervoudige kamer van deze rechtbank niet is geconstateerd dat de bekendmaking niet op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. Een eventuele gebondenheid van de rechtbank aan eerdere uitspraken strekt niet zover dat de aanslag BIZ-bijdrage in de onderhavige zaak die gebaseerd is op onverbindende regelgeving, in stand gelaten moet worden.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden aanslag BIZ-bijdrage en de bestreden uitspraak. De overige beroepsgronden van eiseres kunnen daarmee verder onbesproken blijven.
7. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wijst de rechtbank af, reeds omdat op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat van dergelijke schade sprake is.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank overweegt dat de bezwaren en beroepen in de onderhavige zaak en in de zaken SHE 16/296 en 16/298, waarin de rechtbank eveneens op 1 februari 2017 uitspraak heeft gedaan, zowel in de bezwaar- als in de beroepsfase gelijktijdig zijn behandeld, waarbij de werkzaamheden van de gemachtigde, gelet op de partijen verdeeld houdende geschilpunten, in elke zaak nagenoeg identiek (konden) zijn. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarbij worden de zaken aangemerkt als 1 zaak, waarbij de wegingsfactor (nu sprake is van minder dan 4 zaken) 1 is.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres en de eisers in de zaken SHE 16/296 en 16/298 gezamenlijk gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 741 (1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften met een waarde per punt van € 246, en 1 punt voor het indienen van de beroepschriften met een waarde per punt van € 495, en een wegingsfactor 1) in verband met samenhangende zaken. De rechtbank zal in elk van de zaken (SHE 16/296, SHE 16/297 en SHE 16/298) derhalve € 247 toekennen, zijnde één derde van de vergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak;
  • vernietigt de aanslag BIZ-bijdrage met aanslagnummer [aanslagnummer] ;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in bezwaar en beroep tot een bedrag van € 247.
Deze uitspraak is gedaan door voorzitter mr. L. Soeteman, en mr. Y.S. Klerk en
mr. I.S. Peskens, leden, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.