ECLI:NL:RBOBR:2017:4484

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2017
Publicatiedatum
22 augustus 2017
Zaaknummer
C/01/314410 / FA RK 16-5740
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot partneradoptie door duovader van minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 augustus 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot adoptie door een duovader van een minderjarige. De duovader, die samen met de biologische vader van het kind een affectieve relatie had, verzocht de rechtbank om de adoptie van de minderjarige uit te spreken. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op grond van de voorwaarden die zijn gesteld in de artikelen 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelde dat de duovader en de biologische vader niet voldeden aan de eis dat zij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek samen hebben geleefd. De rechtbank benadrukte dat de wetgever bewust heeft gekozen voor deze voorwaarden om de stabiliteit van de gezinssituatie van de minderjarige te waarborgen.

De rechtbank overwoog verder dat het beroep van de duovader op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet opging, omdat de voorwaarden in de Nederlandse wetgeving een legitiem doel dienen. De rechtbank concludeerde dat de adoptie niet in het belang van de minderjarige zou zijn, aangezien de juridische situatie niet gelijkgesteld kon worden aan de feitelijke situatie waarin de minderjarige al zes jaar bij de duovader woonde. De rechtbank wees ook het subsidiaire verzoek tot eenouderadoptie af, omdat de duovader niet als 'andere levensgezel' van de biologische vader kon worden aangemerkt.

De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden die gelden voor adoptie in Nederland en de noodzaak voor een stabiele gezinssituatie voor minderjarigen. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en de wettelijke kaders gerespecteerd, wat resulteerde in de afwijzing van het adoptieverzoek.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/314410 / FA RK 16-5740
Uitspraak : 22 augustus 2017
Beschikking betreffende adoptie in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, hierna mede te noemen: de duovader,
advocaat mr. C.M.M. Mikkers,
betreffende de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de biologische vader,

[belanghebbende 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de draagmoeder.
De procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift (met bijlagen) van verzoeker, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 8 november 2016;
- een brief (met als bijlage het raadsrapport van 18 april 2017) van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad), gedateerd 21 april 2017;
- een brief van mr. Holland (behandeld advocaat van verzoeker), gedateerd 2 mei 2017;
- de ter zitting van 22 juni 2017 overgelegde spreekaantekeningen van mr. R. Holland.
De zaak is behandeld ter zitting van 21 augustus 2017. Verschenen zijn: verzoeker, bijgestaan door mr. Holland, de biologische vader, de draagmoeder en [naam] namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
De feiten
Verzoeker en de biologische vader hebben in 2001 een affectieve relatie met elkaar gekregen. Vanwege hun kinderwens hebben verzoeker en de biologische vader in 2008 voor het eerst contact gelegd met de draagmoeder. Vanaf het voorjaar van 2009 zijn de biologische vader en de draagmoeder gestart met pogingen om zwanger te worden.
Uit de moeder is op 17 februari 2010 voornoemde minderjarige [minderjarige] geboren. De biologische vader heeft [minderjarige] al voor de geboorte erkend en de moeder en de biologische vader waren gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
[minderjarige] is twee dagen na de bevalling met verzoeker en de biologische vader meegegaan naar huis, waar hij door hen beiden werd verzorgd en opgevoed.
Op 8 juni 2010 heeft de politie bij de biologische vader en verzoeker een huiszoeking verricht omdat de biologische vader werd verdacht van het bezit van kinderporno. Op 27 december 2010 werd de biologische vader in hechtenis genomen en in april 2011 werd hij veroordeeld voor het bezit van kinderporno. De biologische vader kreeg hiervoor een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. In april 2011 kwam de biologische vader weer vrij. De affectieve relatie tussen verzoeker en de biologische vader werd verbroken en een netwerkplaatsing van [minderjarige] bij verzoeker werd gerealiseerd.
Bij beschikking van deze rechtbank van 23 augustus 2012 werd het gezamenlijk gezag van de moeder en de biologische vader over de minderjarige [minderjarige] beëindigd en werd bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de moeder alleen toekwam.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 9 januari 2013 is de moeder ontheven van het gezag en is verzoeker tot voogd benoemd over [minderjarige] .
Het verzoek
Verzoeker verzoekt om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de adoptie uit te spreken van [minderjarige] door verzoeker, waarbij de familierechtelijke betrekkingen tussen [minderjarige] en de biologische vader in stand blijven.
Verzoeker legt aan zijn verzoek onder meer het volgende ten grondslag.
De bedoeling van verzoeker, de biologische vader en de draagmoeder was dat [minderjarige] na
twaalf maanden door de draagmoeder ter adoptie zou worden afgestaan, zodat verzoeker als
duovader [minderjarige] kon adopteren conform de gebruikelijke weg van artikel 1:228 van het
Burgerlijk Wetboek (BW). [minderjarige] zou dan twee juridische gezaghebbende vaders hebben
en de juridische situatie zou gelijk worden gesteld aan de feitelijke situatie. Na het verbreken van de affectieve relatie tussen verzoeker en de biologische vader, is verzoeker in overleg met de draagmoeder samen met [minderjarige] elders gaan wonen. De draagmoeder werd alleen belast met het gezag en tussen de biologische vader en verzoeker werd een zorgregeling overeengekomen, inhoudende dat [minderjarige] om het weekend en tijdens de helft van de vakanties bij de biologische vader verbleef. Nog steeds heeft [minderjarige] enkele keren per jaar contact met zijn moeder. Partijen vinden het belangrijk dat [minderjarige] bekend is met zijn afkomst en zijn status kent, maar het is nooit de bedoeling van de draagmoeder geweest om actief een rol te spelen bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Door de omstandigheden werd het echter niet mogelijk om de voorgenomen adoptieprocedure voort te zetten, waardoor de draagmoeder nog altijd de juridische ouder van [minderjarige] was.
Ondertussen is [minderjarige] 7 jaar oud en woont hij nog altijd met verzoeker in [woonplaats] , waar hij
ook met veel plezier naar school gaat. Het gaat goed met [minderjarige] , hetgeen elk jaar weer door
pleegzorg wordt bevestigd. Ook de zorgregeling tussen [minderjarige] en de biologische vader verloopt goed.
Voorts merkt verzoeker op dat hij er soms tegen aanloopt dat hij niet de juridische vader is van [minderjarige] , zowel op emotioneel als op juridisch gebied. Als voogd is verzoeker wel de wettelijke vertegenwoordiger van [minderjarige] , maar als [minderjarige] 18 jaar oud wordt zal verzoeker juridisch gezien geen enkele familierechtelijke betrekking meer hebben met [minderjarige] . Dit heeft fiscale gevolgen, erfrechtelijke gevolgen, maar als belangrijkste toch ook wel emotionele consequenties voor verzoeker. Verzoeker heeft [minderjarige] vanaf zijn geboorte verzorgd en opgevoed en [minderjarige] noemt verzoeker ook “papa [naam] ”. Er is misschien dan wel geen biologische band, maar verzoeker is en blijft één van de vaders van [minderjarige] .
Verzoeker is op de hoogte van de voorwaarden voor adoptie zoals de wetgever deze heeft
opgesteld. Verzoeker is zich dan ook bewust van het feit dat zijn situatie niet geheel voldoet
aan de in artikelen 1:227 en 1:228 BW voor adoptie geldende voorwaarden omdat de relatie
tussen verzoeker en de biologische vader is verbroken. Toch hoopt verzoeker dat de rechtbank tot het oordeel komt dat onderhavige adoptie kennelijk in het belang is van [minderjarige] . Met name ook omdat alle betrokkenen het met elkaar eens zijn. Zowel de draagmoeder als de biologische vader ondersteunen het verzoek. Niet noodzakelijk of wenselijk is dat de familierechtelijke betrekking tussen [minderjarige] en de biologische vader wordt doorbroken. Verzoeker wil met adoptie juist realiseren dat verzoeker en de biologische vader samen de juridische ouders van [minderjarige] worden, zoals oorspronkelijk altijd de bedoeling is geweest. Verzoeker is van mening dat een parallel kan worden getrokken met artikel 1:229 lid 3 BW, waarin is opgenomen dat in afwijking van het tweede lid de familierechtelijke betrekking tussen de geadopteerde en zijn ouder en diens
bloedverwanten blijft bestaan, indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van die ouder het kind adopteert. Het is volgens verzoeker niet meer van deze tijd om het vereiste “echtgenoot, geregistreerd partner of andere levensgezel van de ouder” strikt aan te houden in die zin dat de relatie nog persé moet voortduren om de adoptie te kunnen realiseren.
Ter zitting heeft verzoeker gesteld dat de voorwaarde uit artikel 1:227 lid 2 BW dat het verzoek door de adoptant die de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder is slechts kan worden gedaan indien hij tenminste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met die ouder heeft samengeleefd niet van toepassing is omdat de uitzondering van toepassing is dat [minderjarige] is geboren binnen de relatie van verzoeker en de biologische vader.
Verzoeker stelt verder dat weliswaar strikt genomen niet is voldaan aan de voorwaarde van
artikel 1:228 lid 1 sub f BW “…
indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere
levensgezel van de ouder het kind adopteert en zij gezamenlijk het kind gedurende tenminste een jaar hebben verzorgd en opgevoed” omdat zij slechts samen 11 maanden voor [minderjarige] hebben gezorgd. Maar verzoeker betoogt dat hij en de biologische vader [minderjarige] wel samen de afgelopen jaren hebben verzorgd en opgevoed, mits je de woorden “andere levensgezel” niet als een voorwaarde ziet dat partijen nog een relatie met elkaar dienen te hebben.
Voorts stelt verzoeker dat het legitieme doel dat met deze voorwaarde uit artikel 1:228 lid 1
sub f BW wordt nagestreefd bescherming van de minderjarige is, zodat de gezinssituatie
waarin de minderjarige terecht komt stabiel en bestendig is. Bovendien geeft deze termijn de
andere ouder (in dit geval de draagmoeder) een zekere bedenktijd. Volgens verzoeker vormt
in zijn specifieke geval de voorwaarde een beperking voor het ontstaan van een afstammingsband tussen hem en de minderjarige en een inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven van verzoeker en [minderjarige] als bedoeld in artikel 8 EVRM. [minderjarige] heeft een veilige en stabiele gezinssituatie, dat verzoeker en vader geen relatie meer hebben doet daar niet aan af. [minderjarige] heeft een goedlopende omgangsregeling met zijn vader en verzoeker en vader zijn samen goed in staat te communiceren en beslissingen ten aanzien van [minderjarige] te nemen. De draagmoeder ondersteunt het verzoek, zodat ook het belang van de bedenktijd in onderhavig geval niet aan het verzoek in de weg staat.
Verzoeker doet tot slot een beroep op de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 16 november 2011 (ecli:nl:rbrot:2011:bu4839) en de rechtbank Den Haag van 24 januari 2007 (ecli:nl:rbsgr:2007:az8827), waarin adoptieverzoeken zijn toegewezen ondanks dat niet aan alle voorwaarden uit de artikelen 1:229 en 1:228 BW was voldaan.
Het rapport van de raad van 18 april 2017
Uit het raadsonderzoek is naar voren gekomen dat verzoeker en de biologische vader bij de geboorte van [minderjarige] voornemens waren hem gezamenlijk te verzorgen en op te voeden.
De bedoeling was dat [minderjarige] na 12 maanden door zijn draagmoeder ter adoptie werd afgestaan zodat verzoeker als duovader [minderjarige] kon adopteren conform de gebruikelijke weg. [minderjarige] zou dan twee, juridische, gezaghebbende ouders hebben en de juridische situatie zou dan gelijk worden getrokken met de feitelijke situatie.
Het feit dat de biologische vader veroordeeld werd en 10 maanden in detentie verbleef, heeft als gevolg gehad dat de relatie tussen verzoeker en de biologische vader verbroken werd voordat de adoptie van [minderjarige] door verzoeker gerealiseerd kon worden. In feite heeft verzoeker geen schuld aan het delict en de gevolgen daarvan en hij heeft zijn verantwoordelijkheid als vader voor [minderjarige] altijd op de eerste plaats gezet. [minderjarige] heeft altijd bij verzoeker gewoond en hij wordt goed verzorgd en liefdevol opgevoed door hem. Daarnaast heeft [minderjarige] een regelmatige en goed lopende omgangsregeling met zijn biologische vader. Ook heeft [minderjarige] een paar keer per jaar contact met zijn draagmoeder.
Intussen is [minderjarige] 7 jaar oud en hij ontwikkelt zich leeftijdsadequaat. [minderjarige] is een gevoelig kind dat veel behoefte heeft aan nabijheid. Daarnaast is [minderjarige] veel bezig met familiebanden, stelt daar vragen over en krijgt van zijn vaders eerlijke, bij zijn leeftijd passende, antwoorden. Uit het raadsonderzoek blijkt dat er tussen de vaders van [minderjarige] door de jaren heen een goede samenwerking is ontstaan. De pleegzorgwerker geeft aan dat er een basis van vertrouwen is gegroeid tussen de vaders waarbij zij laten zien dat ze het belang van [minderjarige] steeds voorop stellen. Daarnaast blijkt tijdens het raadsonderzoek dat de vaders het met elkaar eens zijn dat [minderjarige] door verzoeker geadopteerd wordt. [minderjarige] is binnen hun relatie geboren en het was altijd de bedoeling dat zij allebei juridisch vader zouden worden van [minderjarige] .
Gekeken naar de belangen van [minderjarige] luidt het advies van de raad om de juridische situatie
gelijk te stellen aan de feitelijke situatie. Gelet op het feit dat de biologische vader en de draagmoeder van [minderjarige] achter de adoptie van [minderjarige] door verzoeker staan, ziet de raad geen beletsel om adoptie van [minderjarige] door verzoeker toe te staan op grond van (stief-)
ouderadoptie.
Het standpunt van belanghebbenden ter zitting
Ter zitting hebben de biologische vader en de draagmoeder ingestemd met het verzoek.
De beoordeling
Titel 12 van boek 1 BW regelt de adoptie naar Nederlands recht. Het verzoek tot adoptie
dient te worden getoetst aan de voorwaarden zoals opgenomen in de artikelen 1:227 en
1:228 BW. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Partneradoptie
Op grond van het tweede lid van artikel 1:227 BW kan het verzoek door de adoptant die de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder is, slechts worden gedaan, indien hij tenminste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met die ouder heeft samengeleefd.
Bij wet van 24 oktober 2008 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de verkorting van de adoptieprocedure en wijziging van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in verband met adoptie door echtgenoten van gelijk geslacht tezamen (Stb. 2008, 425) is artikel 227 gewijzigd, in die zin dat in het tweede lid een volzin is toegevoegd, luidende: De in de tweede zin bedoelde voorwaarde geldt evenwel niet indien het kind is of wordt geboren binnen de relatie van de adoptant en die ouder.
De rechtbank gaat niet mee in het betoog van verzoeker dat [minderjarige] is geboren binnen de
relatie van verzoeker en de biologische vader, waardoor de voorwaarde dat hij en de
biologische vader tenminste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de
indiening van het verzoek met elkaar hebben samengeleefd niet van toepassing zou zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel
(Kamerstukken II, 2005/2006, 3055 1, nr. 3) dat van een situatie waarin een kind geboren
wordt binnen de relatie van de adoptant en die ouder slechts sprake is in het geval dat het
kind wordt geboren binnen de relatie van haar moeder en haar vrouwelijke partner. Het
samenlevingsvereiste in de gevallen dat kinderen binnen een andere relatie zijn geboren dan
die tussen de moeder en haar vrouwelijke echtgenoot wordt volgens diezelfde memorie van
toelichting begrijpelijk en vanuit de verantwoordelijkheid van de overheid ten aanzien van
minderjarigen terecht geacht.
De rechtbank stelt vast dat verzoeker en de biologische vader niet voldoen aan de voorwaarde van artikel 1:227, tweede lid BW dat zij tenminste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met elkaar hebben samengeleefd.
Niet in geschil is dat aan de voorwaarde van artikel 1:228, eerste lid onder f BW dat zij
gezamenlijk het kind gedurende ten minste een jaar hebben verzorgd en opgevoed evenmin
wordt voldaan.
Verzoeker heeft verzocht om desondanks het verzoek toe te wijzen en wijst op de uitspraak
van de rechtbank Den Haag van 24jantiari 2007, bekend onder ECLI:NL:RBSGR:2007:
AZ8827, waarin is geoordeeld dat “
De voorwaarde die artikel 1:227 lid2 BW aan de duur
van de samenleving stelt weliswaar niet is vervuld, maar naar het oordeel van de rechtbank
brengt een redelijke wetsuitlegging met zich dat ook gekeken wordt naar de verzorging en
opvoeding na het verbreken van de samenleving.”
De rechtbank volgt deze uitspraak niet, aangezien de tekst van artikel 1:227, tweede lid,
duidelijk is en de wetgever er kennelijk bewust voor heeft gekozen om deze termijn in de
wet op te nemen. De wetgever heeft er niet voor gekozen om een bepaling in de wet op te
nemen waarbij ook ex-partners kunnen verzoeken om partneradoptie. Het ligt op de weg van
de wetgever om hierin eventueel een andere keuze te maken en dienovereenkomstig de wet aan te passen.
Het beroep dat verzoeker heeft gedaan op artikel 8 EVRM gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. De voorwaarden die zijn opgenomen in de artikelen 1:227, tweede lid en 1:228, eerste lid onder f BW dienen een legitiem doel, namelijk dat de minderjarige in een
gezinssituatie terecht komt die stabiel en bestendig is. Partneradoptie is gericht op het doen
opgroeien van de minderjarige in een nieuwe gezinssituatie tussen de ouder en diens partner.
Daarvan is in dit geval geen sprake, nu [minderjarige] al ruim zes jaar opgroeit bij verzoeker en het
ook de bedoeling is dat deze situatie zo blijft. Overigens merkt de rechtbank op dat uit
artikel 8 EVRM geen recht op adoptie voortvloeit. Zie in dit verband de uitspraak van het
Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 22januari 200$, nr. 43546/02, waarin het
Hof heeft overwogen dat het begrip “gezinsleven” als vermeld in artikel 8 EVRM niet als zodanig een recht op adoptie inhoudt, noch het recht om een gezin te stichten.
Voorts overweegt de rechtbank dat verzoeker weliswaar terecht opmerkt dat bij de beoordeling van het verzoek het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn, maar dit belang van de minderjarige is door de wetgever reeds verdisconteerd in de wettelijke regeling zoals opgenomen in artikel 1:227, tweede lid en 1:228, eerste lid onder f BW.
De uitspraak, bekend onder ECLI:NL:RBROT:2011:BU4839, ziet op een andere situatie dan in onderhavige zaak, nu het daar ging om een geval waarin het kind al tien jaar deel uitmaakte van het gezin van de moeder en de stiefvader, maar de stiefvader het jaar voorafgaand aan het verzoek gedetineerd was, waardoor niet was voldaan aan de samenlevingstermijn direct voorafgaand aan het verzoek. Wel was voldaan aan de andere voorwaarden van artikel 1:227 en 1:228 BW. De rechtbank leidt hieruit af dat in deze zaak wel sprake was van een bestendige relatie, maar dat tijdelijk vanwege de detentie geen sprake was samenleven. In onderhavige zaak is al ruim 6 jaar geen sprake meer van een bestendige relatie tussen verzoeker en de biologische vader. Evenmin is voldaan aan de voorwaarde van artikel 1:228 5W dat zij de minderjarige samen een jaar hebben verzorgd en opgevoed.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het verzoek om partneradoptie uit te spreken worden afgewezen.
Eenouderadoptie
Ingevolge artikel 1:227, eerste lid BW geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen.
Ingevolge artikel 1:229, tweede lid BW houdt de familierechtelijke betrekking tussen de
geadopteerde en zijn ouder en diens bloedverwanten op te bestaan. Hierop bestaat slechts
een uitzondering indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van die
ouder liet kind adopteert, als opgenomen in artikel 1:229 derde lid BW.
Ter zitting is met verzoeker besproken of zijn verzoek om de adoptie uit te spreken, waarbij
de familierechtelijke betrekkingen tussen de minderjarige en de biologische vader in stand
blijven, dient te worden opgevat als een verzoek om eenouderadoptie, waarbij het rechtsgevolg als bedoeld in artikel 1:229 tweede lid BW buiten toepassing blijft. De rechtbank begrijpt dat verzoeker dit subsidiair verzoekt.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De tekst van artikel 1:229, tweede lid BW is duidelijk: indien verzoeker alléén de adoptie
verzoekt, en dit verzoek wordt toegewezen, dan houdt de familierechtelijke betrekking tussen [minderjarige] en de biologische ouders op te bestaan. Van de eveneens in dit artikel opgenomen uitzondering is in dit geval geen sprake omdat verzoeker niet als ‘andere levensgezel’ van de biologische vader kan worden aangemerkt. Het is een uitdrukkelijke keuze geweest van de wetgever om slechts deze uitzondering op te nemen en om geen adoptie van ex-partners mogelijk te maken. Niet is gebleken dat toepassing van dit artikel ten aanzien van de biologische vader vanwege bijzondere omstandigheden in strijd zou komen met hoger recht en om die reden buiten toepassing zou moeten blijven.
De rechtbank zal dit subsidiaire verzoek eveneens afwijzen.
De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.H. de Heer-Schotman, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 22 augustus 2017.
conc: HGd(O