ECLI:NL:RBOBR:2017:419

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2017
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
16_2198
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van de drempelfunctie productiemedewerker voor eiser in het kader van de Indicatie banenafspraak

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 30 januari 2017, staat de geschiktheid van de drempelfunctie productiemedewerker voor eiser centraal. Eiser had een aanvraag ingediend voor een Indicatie banenafspraak, maar de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) had vastgesteld dat hij niet in aanmerking kwam voor deze indicatie. Eiser stelde dat hij vanwege lichamelijke en psychische klachten niet in staat was om het wettelijk minimumloon te verdienen. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin eiser zijn beroep tegen het bestreden besluit van het UWV had ingesteld. Tijdens de zitting op 8 november 2016 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de geschiktheid van de drempelfunctie, zorgvuldig overwogen. De rechtbank concludeert dat de drempelfunctie productiemedewerker, die in een rustige werkomgeving wordt uitgevoerd, geschikt is voor eiser, ondanks zijn beperkingen. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van personen met beperkingen en de toepassing van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/2198

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 januari 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J.C. van den Hoff),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. T.P.A.W. Hanenberg).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2015 heeft verweerder vastgesteld dat eiser niet aanmerking komt voor een Indicatie banenafspraak.
Bij besluit van 10 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ter zitting heeft verweerder de “Werkwijzer Indicatie banenafspraak” overgelegd. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten, maar daarbij met eisers gemachtigde afgesproken dat, indien lezing van de “Werkwijzer Indicatie banenafspraak” hem aanleiding geeft tot een aanvulling van de beroepsgronden, hij dit schriftelijk binnen een week na sluiting van het onderzoek zou doen. De rechtbank stelt vast dat eisers gemachtigde bij brief van 15 november 2016 in verband met de “Werkwijze indicatie banenafspraak” een reeds aangevoerde beroepsgrond heeft herhaald. Daarnaast heeft hij (ten dele nieuwe) redenen aangevoerd waarom de door verweerder geduide drempelfunctie niet voor eiser geschikt is. Met name de beroepsgrond dat de drempelfunctie niet in een rustige werkomgeving wordt uitgevoerd, is nieuw. De rechtbank heeft de brief van 15 november 2016 daarom aan de gemachtigde teruggestuurd. Deze brief betreft naar het oordeel van de rechtbank enerzijds een herhaling van reeds eerder aangevoerde beroepsgronden en anderzijds heeft deze nieuw aangevoerde beroepsgrond geen relatie met de “Werkwijzer indicatie banenafspraak”. Niet valt in te zien waarom eiser deze nieuwe beroepsgrond niet vóór de zitting heeft kunnen aanvoeren. Het in behandeling nemen van deze beroepsgrond zou dan ook in strijd zijn met de goede procesorde.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Op 3 november 2015 heeft verweerder van eiser een “Aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen” ontvangen. Daarin heeft eiser een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) aangevraagd. Verweerder heeft er aanvankelijk voor gekozen eisers recht op een Wajong-uitkering niet te beoordelen, omdat hij van mening was dat de uitsluitingsgrond van toepassing was dat eiser op zijn 18e verjaardag niet woonachtig was in Nederland. Om die reden heeft verweerder de aanvraag opgevat als een aanvraag voor een Indicatie banenafspraak. Nadien heeft verweerder alsnog een besluit genomen betreffende het recht op een Wajong-uitkering. Tegen dat besluit heeft eiser bezwaar gemaakt, waarop verweerder nog moet beslissen.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat eiser geen Indicatie banenafspraak kan krijgen, omdat hij in staat wordt geacht het wettelijk minimumloon te verdienen. Eiser wordt, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat geacht de drempelfunctie productiemedewerker (code 8142.0778.017) uit te oefenen.
4. Eiser voert – kort samengevat – aan dat hij vanwege een combinatie van lichamelijke en psychische klachten niet in staat is tot enige loonvormende arbeid. Hij kan daarom niet het wettelijk minimumloon verdienen. Ter ondersteuning van dit standpunt verwijst eiser naar de medische informatie in het dossier. Ten aanzien van de door verweerder voorgehouden drempelfunctie voert eiser aan dat deze niet passend is, omdat eiser beperkingen heeft ten aanzien van zijn rug en zijn gezichtsvermogen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Per 1 mei 2015 is de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten in werking getreden, waarbij de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) is gewijzigd.
7. In 38b, eerste lid, van de Wfsv, voor zover hier relevant, is bepaald dat onder een arbeidsbeperkte wordt verstaan de persoon:
a. die met ondersteuning bij de arbeidsinschakeling van het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet naar een dienstbetrekking is of wordt toegeleid, en van wie uitsluitend op verzoek van het college van burgemeester en wethouders door het UWV is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet,
b. (…),
c. (…),
d. (...), of
e. van wie op eigen verzoek door het UWV is of wordt vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet. Bij algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van de persoon, bedoeld in de vorige zin, nadere regels gesteld.
8. De nadere regels als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onder e, van de Wfsv, zijn niet vastgesteld.
9. In artikel 38d, negende lid, aanhef en onder c, van de Wfsv is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld, in ieder geval met betrekking tot de vaststelling, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, ten eerste, ten behoeve van de opname van personen in de registratie, bedoeld in het eerste lid.
10. Deze nadere regels zijn vastgesteld in het Besluit SUWI.
11. Op grond van artikel 3.5, eerste lid, van het Besluit SUWI verricht verweerder op verzoek van het college van burgemeester en wethouders een beoordeling of een persoon, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv in staat is het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet te verdienen.
Op grond van het derde lid wordt in het kader van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, door verweerder het arbeidsvermogen van de betrokken persoon beoordeeld.
Op grond van het vierde lid wordt het arbeidsvermogen, bedoeld in het derde lid, getoetst aan de methodiek van drempelfuncties die verweerder hanteert bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.
Op grond van het vijfde lid wordt onder een drempelfunctie als bedoeld in het vierde lid verstaan een bestaande functie op de Nederlandse arbeidsmarkt die de ondergrens van de verdiencapaciteit markeert, met een minimale belasting waardoor deze geschikt is voor mensen met beperkingen.
Op grond van het zesde lid wordt, indien uit de analyse, bedoeld in het derde en vierde lid, blijkt dat een persoon geen drempelfunctie of voor een deel één drempelfunctie kan uitvoeren, de persoon niet geacht in staat te zijn het minimumloon te verdienen met dien verstande dat de beperkingen of belemmeringen die een persoon ondervindt naar verwachting nog ten minste voor 6 maanden na de beoordeling zullen bestaan.
Op grond van het zevende lid wordt, indien uit de analyse, bedoeld in het derde en vierde lid, blijkt dat een persoon één drempelfunctie kan uitvoeren of één drempelfunctie kan uitvoeren met behulp van aanpassingen of begeleiding, de persoon geacht in staat te zijn het minimumloon te verdienen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank dient de beoordeling van een persoon die overeenkomstig artikel 38b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wfsv op eigen verzoek door verweerder laat vaststellen of hij in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, op dezelfde wijze plaats te vinden als in artikel 3.5, eerste lid, van het Besluit SUWI is geregeld voor een persoon, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv. Voor de personen als omschreven in artikel 38b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wfsv is dit weliswaar niet uitdrukkelijk geregeld in het Besluit SUWI, maar de rechtbank is van oordeel dat de uit artikel 3.5. van het Besluit SUWI voortvloeiende beoordeling analoog van toepassing is op deze personen.
13. Eiser voert aan dat de primaire verzekeringsarts ten onrechte heeft nagelaten hem op een spreekuur te zien. De verzekeringsarts heeft geen eigen onderzoek gedaan en is volledig uitgegaan van de gegevens zoals deze door de arbeidsdeskundige zijn gerapporteerd.
14. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat, als al geoordeeld zou moeten worden dat het primaire besluit niet zorgvuldig is voorbereid, dit gebrek hersteld is in het bestreden besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) heeft eiser immers gezien op de hoorzitting op 18 mei 2016. Blijkens het verslag van de hoorzitting, dat is opgenomen in het rapport van de verzekeringsarts B&B, heeft deze eiser uitgebreid gesproken en heeft hij eiser tijdens de hoorzitting ook geobserveerd. Juist omdat het hier met name gaat om psychische klachten, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien welke toegevoegde waarde een spreekuurcontact na afloop van de hoorzitting nog zou kunnen hebben. Ook overigens acht de rechtbank het onderzoek door de
verzekeringsarts B&B voldoende zorgvuldig. De beroepsgrond dat verweerder recente informatie had moeten opvragen over eisers psychische gesteldheid, is ter zitting ingetrokken. De informatie die zich in het dossier bevond en de door eiser in bezwaar ingebrachte aanvullende informatie heeft de verzekeringsarts B&B kenbaar betrokken in haar heroverweging. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat het rapport van de verzekeringsarts B&B inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat verweerder eisers arbeidsvermogen onjuist heeft ingeschat. Bij de beoordeling van het arbeidsvermogen gaat het om de actuele beperkingen van de betrokkene. De door eiser aangehaalde informatie van psycholoog
drs. C. Vangelooven van 19 januari 2006, van de GGzE van 26 januari 2006, van psycholoog drs. M.A.G.J. Leys van 29 december 2008, van WSD van 4 februari 2009 en van psychiater G.C. Zwartjes en psycholoog A. Oomens van 29 juni 2009 is om deze reden hier minder van belang. Uit het rapport van GZ-psycholoog A.L. Otto van 8 januari 2016 blijkt dat eiser een depressieve stoornis heeft, die recidiverend en matig van ernst is. Verder is sprake van een gegeneraliseerde angststoornis. Verweerder heeft daarmee rekening gehouden door een drempelfunctie te duiden waarin geen sprake is van psychische belasting. In de functie wordt aan een eigen werktafel in een rustige werkomgeving gewerkt, aldus de arbeidsdeskundige B&B. De rechtbank heeft geen reden aan deze stelling te twijfelen. Met de fysieke klachten van eiser als gevolg van een whiplash heeft verweerder rekening gehouden doordat in de geduide drempelfunctie sprake is van fysiek licht werk. De functie wordt voornamelijk zittend uitgeoefend, met regelmatige afwisseling door kortdurend staan en lopen. Dat eiser problemen heeft met zien, is niet met medische informatie onderbouwd, nog daargelaten dat eiser heeft gezegd dat dit meestal ’s avonds voorkomt en in de drempelfunctie niet ’s avonds of ’s nachts behoeft te worden gewerkt. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de drempelfunctie van productiemedewerker niet geschikt is voor eiser.
16. Met de drempelfunctie kan eiser het wettelijk minimumloon verdienen. Gelet hierop heeft verweerder eiser terecht niet in aanmerking gebracht voor een Indicatie banenafspraak.
17. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.S. Klerk, voorzitter, en mr. N.W.A. Verrijt en
mr. S. Croes, leden, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.