ECLI:NL:RBOBR:2017:4055

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
17_872
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen in rekening gebrachte toeristenbelasting door hotel in Oss

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 1 augustus 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen de in rekening gebrachte toeristenbelasting aan een hotel door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant. Eiseres, een hotelier, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag toeristenbelasting voor het belastingjaar 2015, die was opgelegd op basis van de Verordening op de heffing en invordering van Toeristenbelasting Oss 2015. De rechtbank oordeelde dat de verordening onvoldoende duidelijkheid bood over het tarief dat voor hotelovernachtingen van toepassing was. De rechtbank stelde vast dat de verordening niet expliciet vermeldde dat het tarief ook gold voor hotelovernachtingen, en concludeerde dat de heffingsambtenaar geen grondslag had voor de opgelegde belasting. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de aanslag en bepaalde dat eiseres voor het jaar 2015 geen toeristenbelasting verschuldigd was. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/872

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G. Dekker),
en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, verweerder

(gemachtigde: J. Tammel).

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2016 (het primaire besluit), vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft verweerder eiseres voor het belastingjaar 2015 een bedrag van [bedrag] aan toeristenbelasting in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 februari 2017 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2017. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Feiten

1. Eiseres exploiteert een brasserie en een hotel aan de [adres] in [woonplaats] . Aan een deel van haar gasten biedt eiseres overnachtingen aan in het hotel.
Vanwege die overnachtingen heeft verweerder eiseres bij het primaire besluit een bedrag van [bedrag] aan toeristenbelasting in rekening gebracht en dat besluit bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is of de Verordening op de heffing en invordering van Toeristenbelasting Oss 2015 (Verordening 2015) een grondslag biedt voor de aan eiseres in rekening gebrachte toeristenbelasting.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de Verordening 2015 aan eiseres terecht en voor een juist bedrag toeristenbelasting in rekening is gebracht.
4. Eiseres heeft ten eerste aangevoerd dat niet duidelijk is of de Verordening 2015 op een rechtsgeldige manier bekend is gemaakt. Als dat niet zo mocht blijken te zijn, dan is eiseres geen toeristenbelasting verschuldigd.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het verweerschrift heeft vermeld dat de aan eiseres in rekening gebrachte toeristenbelasting is gebaseerd op de Verordening toeristenbelasting Oss 2014 (Verordening 2014). Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van verweerder gezegd dat dit niet juist is en dat dit de Verordening 2015 moet zijn. Verder is in het verweerschrift vermeld dat de Verordening 2015 is vastgesteld door de raad van de gemeente in zijn openbare vergadering van 18 december 2014 en dat de verordening bekend is gemaakt op 9 februari 2015 door plaatsing in het Gemeenteblad.
6. Op grond van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het is bekend gemaakt. Indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden door toezending of uitreiking geschiedt zij op een andere geschikte wijze, aldus artikel 3:41 van de Awb. Uit informatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) blijkt dat hierbij onder andere kan worden gedacht aan de publicatie in een dag- of nieuwsblad.
7. Uit informatie op de website van de gemeente Oss blijkt dat Oss Actueel een wekelijkse uitgave van de gemeente Oss is, die verschijnt als aparte katern in het weekblad Regio Oss. Dit weekblad kan worden aangemerkt als een nieuwsblad als bedoeld door de VNG. Uit informatie op de website www.overheid.nl blijkt dat de Verordening 2015 is bekendgemaakt in Oss actueel en dat de datum van inwerkingtreding 1 januari 2015 is.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is de Verordening 2015 door plaatsing in Oss actueel op een juiste wijze bekendgemaakt en van kracht geworden met ingang van 1 januari 2015. Dat de Verordening 2015 later, op 9 februari 2015, ook nog is gepubliceerd in het Gemeenteblad, doet niet af aan de eerdere juiste wijze van bekendmaking en inwerkingtreding.
9. Eiseres heeft verder aangevoerd dat het onduidelijk is welk tarief in de Verordening 2015 voor haar als hotel zou moeten worden toegepast. Gelet daarop vindt eiseres dat zij geen toeristenbelasting verschuldigd is. Eiseres wijst in dit verband naar de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 juli 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:5993).
10. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het tarief vermeld in artikel 5 van de Verordening 2015 niet is beperkt tot verblijf op een camping of bungalowpark. In de bestreden uitspraak zegt verweerder daarover dat in de omschrijving van het belastbare feit in artikel 1 van de Verordening 2015 geen verblijfsvormen worden genoemd. Ook in andere artikelen worden geen categorieën onderkomens genoemd. Dat in artikel 5 wordt gesproken van vaste en seizoenstandplaatsen, doet hieraan volgens verweerder niet af. In het verweerschrift voegt verweerder daar nog aan toe dat het feit dat in artikel 5, derde lid, van de Verordening 2015 geen verblijfsvormen worden genoemd, maakt dat het tarief van toepassing is op alle overnachtingen.
11. De rechtbank heeft geconstateerd dat in de hier van toepassing zijnde Verordening 2015 het volgende is vermeld:
12. Gelet op de redactie van artikel 5 van de Verordening 2015 ligt het naar het oordeel van de rechtbank niet in de reden dat het in het derde lid genoemde tarief is bedoeld voor alle verblijfsvormen en dus ook overnachtingen in een hotel. De rechtbank is van oordeel dat het artikel zo is opgebouwd dat de drie artikelleden met elkaar samenhangen. Verder worden in het eerste en tweede lid de termen “vaste standplaatsen” en “seizoenstandplaatsen” vermeld. Deze termen zijn niet van toepassing op hotelovernachtingen. Het in het derde lid van artikel 5 van Verordening 2015 genoemde belastingtarief ziet naar het oordeel van de rechtbank daarom niet (ook) op hotelovernachtingen. Dat de kop van artikel 5 Belastingtarief betreft, maakt dat niet anders. Daarbij heeft de rechtbank mede het volgende in aanmerking genomen. Om inzicht te krijgen in de achtergrond en het ontstaan van artikel 5 van Verordening 2015 heeft de rechtbank, mede gelet op de beroepsgronden en het verhandelde ter zitting, gekeken naar Verordening 2014. Daarin is het volgende vermeld:
Uit artikel 5 van de Verordening 2014 blijkt vervolgens eenduidig dat het in het derde lid genoemde tarief alleen ziet op overnachtingen op een camping of bungalowpark. Uit artikel 6 van de Verordening 2014 blijkt verder dat het in het derde lid genoemde tarief mede ziet op overnachtingen in een hotel. Het is de rechtbank duidelijk dat de Verordening 2015 geen artikel 6 bevat (zonder overigens de nummering weer aansluitend te maken). Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank nagelaten ook het tarief voor overnachtingen in een hotel in de Verordening 2015 te vermelden. Overigens vindt verweerder de wijze waarop een en ander in de Verordening 2015 is vermeld kennelijk ook voor wijziging dan wel verduidelijking vatbaar. In de Verordening 2017, de opvolgende verordening van de Verordening 2015, heeft verweerder de betreffende onderdelen namelijk als volgt vermeld:
13. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat in de Verordening 2015 onvoldoende duidelijk is weergegeven welk tarief eiseres, als hotel, per overnachting verschuldigd is. De Verordening 2015 biedt dan ook geen grondslag voor de door verweerder aan eiseres in rekening gebrachte toeristenbelasting
14. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak. De rechtbank ziet voorts aanleiding het primaire besluit te herroepen en zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de rechtbank de aanslag toeristenbelasting voor het belastingjaar 2015 vernietigt en bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar. Dit houdt dus in dat eiseres voor het jaar 2015 geen toeristenbelasting hoeft te betalen.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.236,– (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 246, –, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,– en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt de uitspraak op bezwaar;
 vernietigt de aanslag toeristenbelasting [aanslagnummer] met dagtekening
30 november 2016;
 bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,–, te betalen aan eiseres;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.236,–, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.W.A. Verrijt, rechter, in aanwezigheid van
P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.