ECLI:NL:GHARL:2014:5993

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
29 juli 2014
Zaaknummer
13/01075
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeristenbelasting en rechtsgeldigheid van aanslagen door gemeente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] vof [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin aanslagen toeristenbelasting voor de jaren 2010 en 2011 zijn opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Lochem. De aanslagen, respectievelijk € 1.398,30 en € 2.514,30, zijn gebaseerd op de Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting. De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan. Tijdens de zitting op 16 mei 2014 in Arnhem zijn de standpunten van beide partijen besproken. Belanghebbende stelt dat haar activiteiten voornamelijk bestaan uit het organiseren van cursussen en workshops, en dat haar accommodatie niet voldoet aan de eisen van een conferentieoord of hotel, zoals gedefinieerd in de verordening. De heffingsambtenaar daarentegen betoogt dat de accommodatie van belanghebbende als conferentieoord moet worden gekwalificeerd, en dat de aanslagen dus terecht zijn opgelegd.

Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet heeft aangetoond dat de activiteiten van belanghebbende onder de in de verordening genoemde belastbare feiten vallen. Het Hof concludeert dat de verordening geen rechtsgeldige basis biedt voor de opgelegde aanslagen, omdat de heffingsambtenaar niet heeft bewezen dat de accommodatie van belanghebbende onder de juiste categorie valt. Het hoger beroep van belanghebbende wordt gegrond verklaard, en de uitspraken van de rechtbank en de heffingsambtenaar worden vernietigd. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 770,90 bedragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie: Arnhem
nummer 13/01075
uitspraakdatum:
22 juli 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] vofte
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 12/96,
in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Lochem(hierna: de heffingsambtenaar).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Met dagtekening 31 mei 2011 zijn aan belanghebbende aanslagen toeristenbelasting voor de jaren 2010 en 2011 opgelegd tot bedragen van € 1.398,30 (na verrekening van voorheffingen) voor het jaar 2010 en van € 2.514,30 voor het jaar 2011.
1.2
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 12 september 2010 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de overige stukken die belanghebbende in hoger beroep heeft ingediend, alsmede het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A], vennoot en gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door M[B] LLB en namens de heffingsambtenaar [C].
1.7
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
De activiteiten van belanghebbende bestaan, volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel, uit bedrijfsopleiding en -training, overige logiesverstrekking, cursuscentrum, conferentieoord, workshops en trainingen. Belanghebbende beschikt daartoe over een verbouwde boerderij met een zaal van 70 m2, een eetzaal c.q. ontspanningsruimte, een professionele keuken, een bibliotheek en 13 slaapkamers (3 eenpersoons en 10 tweepersoons kamers) met eigen douche, toilet en internetaansluiting. Belanghebbende biedt verblijf met overnachting aan zowel op basis van volledig verzorgde arrangementen (tegen een prijs per arrangement/per persoon) als op basis van zelfverzorging (tegen een basishuur vermeerderd met een bedrag per gebruikte kamer). De verblijfskosten worden aan de opdrachtgever in rekening gebracht.
2.2
De heffingsambtenaar heeft voor de jaren 2010 en 2011 aanslagen toeristenbelasting opgelegd overeenkomstig het in artikel 8, lid 2, onder c. van de Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting 2010 respectievelijk 2011 (hierna: de Verordening) vermelde tarief voor overnachtingen “in een hotel en in een conferentieoord in de geen, één of twee sterrencategorie”. Daarbij is uitgegaan van het door belanghebbende opgegeven aantal overnachtingen van 1.972 in 2010 en 1.479 in 2011.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de aanslagen terecht en naar het juiste tarief zijn opgelegd.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de heffingsambtenaar en tot vernietiging dan wel vermindering van de aanslagen.
3.4
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
In de Verordening is onder meer het volgende opgenomen:
“Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
b. groepsaccommodaties: verblijven, bestemd voor en gebezigd als verblijf van groepen van tien of meer personen.
(…)
Artikel 2 Belastbaar feit
Ter zake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente in hotels, pensions, bed & breakfast-accommodaties, conferentieoorden, vakantie-onderkomens, groeps-accommodaties, mobiele kampeeronderkomens, niet beroepsmatig verhuurde ruimten en op vaste standplaatsen tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn opgenomen, wordt onder de naam ‘toeristenbelasting’ een directe belasting geheven.
(…)
Artikel 8 Belastingtarief
(…)
2. Als de maatstaf van heffing is vastgesteld op het werkelijke aantal overnachtingen bedraagt het tarief per overnachting:
a. in een groepsaccommodatie, in een mobiel kampeeronderkomen en in een stacaravan € 0,80;
b. in een vakantie-onderkomen, in een niet beroepsmatig verhuurde ruimte, in een pension en in een bed & breakfast-accommodatie € 1,25;
c. in een hotel en in een conferentieoord in de geen, één of twee sterrencategorie € 1,65 (voor 2011 € 1,70);
d. in een hotel en in een conferentieoord in de drie, vier of vijf sterrencategorie € 2,15 (voor 2011 € 2,20).”
4.2
De bewijslast dat de activiteiten van belanghebbende zijn aan te merken als een belastbaar feit in de zin van artikel 2 van de Verordening, rust op de heffingsambtenaar.
4.3
De heffingsambtenaar voert daartoe aan dat het verblijf met overnachten binnen de gemeente op zichzelf als belastbaar feit in de zin van artikel 2 van de Verordening moet worden aangemerkt en dat de in dat artikel en artikel 8 gegeven opsomming van categorieën accommodaties slechts van belang is voor de tariefindeling. De heffingsambtenaar heeft voorts gesteld dat de in artikel 2 genoemde begrippen niet eenduidig zijn maar enigszins in elkaar overlopen, dat de accommodatie van belanghebbende kenmerken heeft van meerdere categorieën, namelijk hotel, conferentieoord, bed & breakfast en groepsaccommodatie, en dat daarom aansluiting moet worden gezocht bij die categorie die in dit geval het beste aansluit. Op basis van spraakgebruik, feitelijk gebruik, presentatie en voorzieningenniveau - zoals de door belanghebbende aangeboden hotelfaciliteiten - dient de onderhavige accommodatie naar de mening van de heffingsambtenaar te worden gekwalificeerd als conferentieoord. Aansluiting bij de categorie groepsaccommodaties ligt volgens de heffingsambtenaar niet voor de hand omdat die categorie ziet op accommodaties die tegen één tarief worden aangeboden aan volledig zelfverzorgende groepen. Om die reden is belanghebbende ook niet vergelijkbaar met [D]. Voorts stelt de heffingsambtenaar dat de indeling volgens het Bestemmingsplan in het kader van de onderhavige procedure niet relevant is.
4.4
Belanghebbende stelt daartegenover dat haar feitelijke activiteiten, overeenkomstig haar primaire doelstelling, voor het overgrote deel bestaan uit het organiseren en faciliteren van cursussen, opleidingen, workshops en retraites aan groepen van minimaal tien personen, dat de door haar geboden faciliteiten en service/dienstverlening niet het niveau hebben dat een hotel of conferentieoord biedt en voorts dat de gemeente haar in het kader van het bestemmingsplan niet als conferentieoord maar als cursuscentrum heeft ingedeeld en haar ook een gebruiksvergunning heeft verleend voor gebruik als cursuscentrum. Nu een cursuscentrum niet valt onder één van de in artikel 2 van de Verordening genoemde categorieën, is zij primair van mening dat geen sprake van een belastbaar feit. Subsidiair stelt belanghebbende dat haar accommodatie bestemd is voor en feitelijk gebruikt wordt door groepen van minimaal tien personen, zodat zij dient te worden aangemerkt als groepsaccommodatie in de zin van artikel 1, onder b, van de Verordening. Voor zover zij wel als conferentieoord moet worden aangemerkt beroept belanghebbende zich op het gelijkheidsbeginsel omdat met haar vergelijkbare accommodaties zoals [D], op grond van het beleid van de gemeente als groepsaccommodaties worden aangemerkt.
4.4
Anders dan de heffingsambtenaar, is het Hof van oordeel dat het in artikel 2 van de Verordening omschreven belastbare feit niet bestaat uit het enkele “houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente”, maar dat dit verblijf bovendien dient plaats te vinden in de in dat artikel opgesomde categorieën van accommodaties. Deze opsomming kan, nu daarin een zogenoemde restcategorie ontbreekt, niet anders worden gelezen dan als limitatief bedoeld. Voorts is in artikel 8 van de Verordening voor de diverse soorten accommodaties een verschillend tarief vastgesteld. Een en ander brengt mee dat op de heffingsambtenaar moet bewijzen tot welke van de in artikel 2 van de Verordening genoemde categorieën van accommodaties het door belanghebbende geëxploiteerde centrum behoort.
4.5
Naar het oordeel van het Hof is de heffingsambtenaar niet in deze bewijslast geslaagd. Een aantal van de in de Verordening gehanteerde begrippen, waaronder hotels, pensions, bed & breakfast-accommodaties en conferentieoorden, is niet in de Verordening gedefinieerd, terwijl deze begrippen bovendien, naar de heffingsambtenaar heeft toegelicht, niet eenduidig zijn, maar (enigszins) in elkaar overlopen. De heffingsambtenaar heeft vervolgens een viertal criteria gezocht, op basis waarvan hij concludeert dat voor de kwalificatie van de onderhavige accommodatie aansluiting moet worden gezocht bij een conferentieoord. Daarmee heeft de heffingsambtenaar echter, mede gezien de gemotiveerde betwisting hiervan door belanghebbende, onvoldoende aangevoerd om het onderhavige centrum exclusief onder één van de in artikel 2 van de Verordening genoemde categorieën accommodaties te scharen.
Voor zover het centrum onder meerdere categorieën kan worden ondergebracht is onduidelijk welk, in artikel 8 van de Verordening genoemde, tarief op dit object moet worden toegepast.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de Verordening naar het oordeel van het Hof geen rechtsgeldige basis biedt voor de opgelegde aanslagen.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Kosten

Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit is grond, indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. onder meer HR 13 april 2007, nr. 41235, LJN: BA2802). Daarvan is in het onderhavige geval naar het oordeel van het Hof geen sprake.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit vast op € 243 in verband met kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase, € 23,80 aan reiskosten voor het bijwonen van de zitting van de Rechtbank en € 487 (1 punt voor het bijwonen van de zitting van het Hof maal € 487 maal factor 1) voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep en € 17,10 aan reiskosten openbaar vervoer voor het bijwonen van de zitting van het Hof, ofwel in totaal op € 770,90.

6.Beslissing

Het Gerechtshof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart de tegen de uitspraken van de Ambtenaar ingestelde beroepen gegrond,
– vernietigt de uitspraken op bezwaar;
– vernietigt de aanslagen;
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 770,90,
– gelast dat de gemeente Lochem aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 302 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 478 in verband met het hoger beroep bij het Gerechtshof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Monsma, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 22 juli 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema)
(J.A. Monsma)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 24 juli 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.