ECLI:NL:RBOBR:2017:3645

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2017
Publicatiedatum
7 juli 2017
Zaaknummer
01/865155-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraken en ontnemingsvordering

Op 7 juli 2017 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Oost-Brabant een vonnis uitgesproken tegen een verdachte die betrokken was bij negen woninginbraken en drie pogingen daartoe. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten van deze inbraken, en heeft een ontnemingsvordering behandeld die was ingediend door de officier van justitie. De ontnemingsvordering was gebaseerd op vier bewezen verklaarde inbraken en één niet ten laste gelegde woningbraak. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 3.048,24.

De zaak werd behandeld op 23 juni 2017, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie stelde dat de verdachte wederrechtelijk voordeel had genoten, maar paste de vordering aan naar aanleiding van de discussie in de rechtszaal. De verdediging steunde de gewijzigde vordering van de officier van justitie.

De rechtbank heeft de bewijsstukken en de aangiften van de inbraken zorgvuldig bekeken en kwam tot de conclusie dat de verdachte inderdaad voordeel had genoten van de gepleegde misdrijven. De rechtbank heeft de opbrengsten van de inbraken berekend en vastgesteld dat de totale opbrengst € 3.048,24 bedraagt. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen, ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee leden van de rechtbank, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer ontneming: 01/865155-16 Datum uitspraak: 7 juli 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [gerboortedatum]
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande,
thans gedetineerd te: PI Limburg Zuid - De Geerhorst.

Onderzoek van de zaak.

De officier van justitie heeft een schriftelijke ontnemingsvordering ingediend die ertoe strekt dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 5, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat aan verdachte de verplichting wordt opgelegd aan de Staat het geschatte voordeel tot een maximum bedrag van € 21.111,24 te betalen.
De rechtbank stelt vast dat deze vordering tijdig is ingediend.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken van de strafzaak tegen verdachte, waaronder het in het dossier opgenomen rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [hierna: ontnemingsrapport].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaats gehad op 23 juni 2017 alwaar zijn gehoord:
- de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te
's-Hertogenbosch en
- de officier van justitie.

De standpunten van de officier van justitie en de verdediging.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten van de door hem begane misdrijven. Omdat de berekening zoals die is neergelegd in het ontnemingsrapport naar het oordeel van de officier van justitie niet in alle gevallen voldoende is onderbouwd, heeft de officier van justitie – in het voordeel van verdachte – ter terechtzitting de vordering gewijzigd, in die zin dat het wederrechtelijk verkregen voordeel thans geschat dient te worden op een bedrag van € 3.048,24.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie gevolgd dient te worden in de gewijzigde vordering.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van heden, 7 juli 2017, is betrokkene veroordeeld ter zake van het medeplegen van negen woninginbraken en drie pogingen daartoe, waarbij een (aanzienlijke) buit is gemaakt.
De ontnemingsvordering van de officier van justitie is gebaseerd op de aanname dat door de veroordeelde en zijn medeveroordeelde als gevolg van het plegen van zes specifieke inbraken wederrechtelijk voordeel is genoten. Het gaat hier om vier inbraken die ook in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak zijn tenlastegelegd en bewezenverklaard en om twee inbraken die in die strafzaak niet aan de orde zijn geweest.
De rechtbank ontleent aan de inhoud van de bewijsmiddelen het oordeel dat de veroordeelde door deze bewezenverklaarde feiten en andere strafbare feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank komt tot de navolgende berekening voor wat betreft het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Ten aanzien van de woning [adres 1] te Erp
De rechtbank heeft ten aanzien van deze inbraak bewezenverklaard dat veroordeelde deze inbraak samen met zijn medeveroordeelde heeft gepleegd. Blijkens de aangifte is een goudkleurige ketting met een roze edelsteen, een goudkleurige ketting met een leeuwtje er aan en een zilverkleurig rechthoekig horloge met een schakelband weggenomen. De totale waarde van deze voorwerpen zou blijkens het ontnemingsrapport € 380,- bedragen. Ter onderbouwing hiervan wordt verwezen naar een e-mail. De rechtbank heeft een dergelijk e-mail niet aangetroffen. Met de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten tot voornoemd bedrag.
Ten aanzien van de woning [adres 2] te Esbeek.
De rechtbank heeft ten aanzien van deze inbraak bewezenverklaard dat veroordeelde deze inbraak samen met zijn medeveroordeelde heeft gepleegd. Bij de woninginbraak zijn naast diverse sieraden onder meer ook een Apple Mini 3 tablet en een gouden Willem II-muntstuk ontvreemd. Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat voornoemd tablet voor
€ 100,- en voornoemd muntstuk voor € 400,- is verkocht. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat als gevolg van deze inbraak wederrechtelijk voordeel is genoten en gaat uit van een opbrengst van € 500,-.
Ten aanzien van de woning [adres 3] Eersel
Hoewel deze woninginbraak niet aan veroordeelde is tenlastegelegd, zijn er naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanwijzingen dat veroordeelde hierbij betrokken is geweest. De rechtbank verwijst in dat kader naar de overeenkomsten tussen deze inbraak en de bewezenverklaarde feiten, waaronder de ligging van de locatie en de modus operandi. Voorts wijst de rechtbank op de zendmastgegevens. Blijkens de goederenbijlage behorende bij de aangifte is uit deze woning onder meer een contant geldbedrag in verschillende valuta weggenomen, ter waarde van € 1.038,24. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat als gevolg van deze inbraak wederrechtelijk voordeel is genoten en stelt de opbrengst dan ook op voornoemd bedrag.
Ten aanzien van de woning [adres 4] te Hapert
De rechtbank heeft ten aanzien van deze inbraak bewezenverklaard dat veroordeelde deze inbraak samen met zijn medeveroordeelde heeft gepleegd. Blijkens de aangifte zijn uit deze woning diverse sieraden en vier spaarpotten met daarin € 800,- aan contant geld weggenomen. De rechtbank acht de opgegeven waarde van de sieraden onvoldoende onderbouwd, zodat deze niet meegerekend kunnen worden bij het genoten wedderrechtelijk voordeel. Dit geldt echter niet ten aanzien van de contante geldbedragen. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat als gevolg van deze inbraak wederrechtelijk voordeel is genoten en gaat uit van een opbrengst van € 800,-.
Ten aanzien van de woning [adres 5] te Biest-Houtakker
De rechtbank heeft ten aanzien van deze inbraak bewezenverklaard dat veroordeelde deze inbraak samen met zijn medeveroordeelde heeft gepleegd. Bij de woninginbraak zijn naast diverse sieraden een contant geldbedrag in verschillende valuta, ter waarde van € 610,- alsmede een Samsung tablet weggenomen. Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat voornoemd tablet voor € 100,- is verkocht. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten en stelt de opbrengst dan ook op
€ 710,-.
Ten aanzien van de woning [adres 6] te Oirschot
Deze inbraak is niet tenlastegelegd en/of bewezenverklaard ten laste van de veroordeelde. Om voordeel uit deze inbraak in het nadeel van de veroordeelde mee te kunnen nemen, dienen voldoende aanwijzingen te zijn dat deze inbraak door hem is gepleegd. Behoudens de aangifte en de zendmastgegevens zijn er geen aanwijzingen die in de richting van de verdachte wijzen. De zendmastgegevens alleen leveren hier geen voldoende aanwijzingen op, nu de telefoon van veroordeelde en/of medeveroordeelde op 9 km afstand van de plaats delict een mast heeft aangestraald. Met de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat deze inbraak bij de schatting van het voordeel niet in de berekening kan worden betrokken.
De opbrengsten komen derhalve uit op:
€ 500,00
€ 1.038,24
€ 800,00
€ 710,00
Dat levert voor deze feiten een totale opbrengst op van een bedrag van € 3.048,24.
De rechtbank schat, gelet op het voorgaande, het wederrechtelijk verkregen voordeel op
€ 3.048,24.
Op 1 juli 2011 is artikel 36e, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht, in werking getreden. In dit artikel is bepaald dat bij het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van het eerste en tweede lid ter zake van strafbare feiten die door twee of meer personen zijn gepleegd, de rechter kan bepalen dat deze hoofdelijk dan wel voor een door hem te bepalen deel aansprakelijk zijn voor de gezamenlijke betalingsverplichting.
De bewezenverklaarde feiten zijn in vereniging gepleegd na 1 juli 2011. De veroordeelden hebben diverse woninginbraken gepleegd en hebben geen enkel inzicht gegeven in de onderlinge verdeling van de wederrechtelijk verkregen opbrengst van de door hen gepleegde woninginbraken. Gelet hierop acht de rechtbank een pondspondsgewijze verdeling van het genoten wederrechtelijke voordeel onder de veroordeelden niet aan de orde.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde hoofdelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de betalingsverplichting. Voor zover door de veroordeelde hierdoor meer zou worden betaald dan wel voor zover op hem meer zal worden verhaald dan aan hem aan voordeel is toegekomen, heeft hij voor dat meerdere een regresrecht op zijn medeveroordeelde.

Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 3.048,24 (drieduizendachtenveertig euro en vierentwintig eurocent).
- legt aan [verdachte] de verplichting op tot hoofdelijke betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 3.048,24 (drieduizendachtenveertig euro en vierentwintig eurocent), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat hij, door middel van of uit de baten van het feit ter zake waarvan hij is veroordeeld, heeft verkregen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. T. Dompeling en mr. E.C.P.M. Valckx, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 7 juli 2017.