ECLI:NL:RBOBR:2017:3530

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
01/879112-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het teweegbrengen van een ontploffing met zwaar vuurwerk in een woning

Op 29 juni 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het teweegbrengen van een ontploffing met zwaar vuurwerk in een woning te Uden. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 19 januari 2017, in de nachtelijke uren, een explosie heeft veroorzaakt door een zwaar stuk vuurwerk, een zogenaamde Cobra, aan de voordeur van een woning te bevestigen en deze te ontsteken. Dit leidde tot schade aan de woning en een poging tot het veroorzaken van een ontploffing met een tweede stuk vuurwerk aan een keukenraam van dezelfde woning. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die op dat moment gedetineerd was, handelde uit wraak vanwege een conflict met een andere persoon. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de ernst van de gepleegde feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte de maatschappelijke onrust die dergelijke daden veroorzaken en de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879112-17
Datum uitspraak: 29 juni 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1982]
wonende te Antwerpen (België), [adres 1]
thans gedetineerd in de P.I. HvB Grave (Unit A + B) in Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 juni 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 mei 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 januari 2017 te Uden opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een (zwaar) stuk vuurwerk (een zogenaamde Cobra), althans enig explosief, aan de (voor)deur van een woning ( locatie [adres 2] te Uden ) te bevestigen en/of dit stuk vuurwerk, althans explosief, middels (open) vuur te ontsteken, tengevolge waarvan dit stuk vuurwerk, althans dit explosief, explodeerde, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning verblijvende [aangeefster 1] en/of gemeen gevaar voor die woning en/of de inboedel en/of de in de nabijheid van de woning geparkeerde personenauto's, te duchten was
en/of
hij op of omstreeks 19 januari 2017 te Uden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
ontploffing teweeg te brengen een (zwaar) stuk illegaal vuurwerk, althans enig explosief, (met behulp van kauwgom) aan een (keuken)raam van een woning ( locatie [adres 2] te Uden ) heeft bevestigd en/of de lont van dit stuk vuurwerk, althans explosief, heeft aangestoken, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning verblijvende [aangeefster 1] en/of gemeen gevaar voor die woning en/of de inboedel en/of de in de nabijheid van die woning geparkeerde personenauto's, te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat er telkens alleen sprake is van het duchten van gemeen gevaar voor goederen.
Het standpunt van de verdediging.
Van de zijde van de verdediging is vrijspraak voor beide feiten bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de feiten bewezen als na te melden op grond van de volgende bewijsmiddelen. De rechtbank bezigt voor het bewijs een dossier van de districtsrecherche ’s-Hertogenbosch met mutatienummer 2017012605, gedateerd 9 mei 2017, aantal bladzijden 120.
Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden.
De verklaring van
aangeefster [aangeefster 1]d.d. 19 janauri 2017 (p. 16 en 17).
Ik woon op het adres [adres 2] in Uden. Op 19 januari 2017 rond 00.00 uur ben ik in slaap gevallen op de bank in de woonkamer. Tussen 03.00 uur en 03.10 uur die nacht werd ik wakker van gepiep van mijn hond. Meteen daarna begon hij te blaffen en voor ik het wist hoorde ik een enorme knal. Ik zag dat de hele gangdeur uit het kozijn was geblazen en ik zag overal glas en stukken deur op de grond liggen.
De verklaring van
aangeefster [aangeefster 1]d.d. 14 februari 2017 (p. 19 en 20).
De dag na de ontploffing zag ik aan de buitenzijde van het keukenraam, gelegen aan de voorzijde van de woning, een donkerkleurige vlek op de ruit zitten. Het lijkt er op dat er ook vuurwerk op deze ruit heeft gezeten.
Het relaas van
verbalisanten [verbalisanten]d.d. 22 maart 2017 (p. 32 tot en met 35).
Op 19 januari 2017 te 05.00 uur werd door ons forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een explosie die had plaatsgevonden op 19 januari 2017 omstreeks 03.10 uur aan de [adres 2] in Uden. Wij zagen op de ruit van het keukenraam een zwarte brandplek en op de bodem onder het raam een zwarte Cobra 6. Het is ons ambtshalve bekend dat de Cobra 6 een zwaar stuk illegaal vuurwerk is dat grote schade kan veroorzaken. Wij zagen dat het lont van deze Cobra deels zwart was en kennelijk had gebrand. Wij zagen dat op deze Cobra een stuk kauwgom was geplakt. Kennelijk was de Cobra middels deze kauwgom op het raam geplakt. Mogelijk dat door het vochtige en koude weer die nacht de Cobra met kauwgom onvoldoende heeft gehecht op de ruit en op de bodem is gevallen en gedoofd. Verder zagen we dat de kunststof voordeur van de woning zwaar was beschadigd ter hoogte van de brievenbus. We zagen dat er een gat was geslagen in de deur aan de onderzijde van de brievenbus. Wij zagen dat door rondvliegende stukken kunststof van de voordeur het bijrijdersportier van een bij de woning staande personenauto was beschadigd. We zagen dat de klep van de brievenbus op de deurmat lag. We zagen verder op de deurmat een blauw kunststof dopje liggen dat wij herkenden als de onderzijde van een Cobra 6. De ruit van de voordeur was vernield en lag grotendeels op de deurmat in de hal. We zagen dat een binnendeur compleet uit de scharnieren was geblazen door de explosie. We zagen dat de houten deur in stukken op de vloer lag en dat het glas van die deur op de vloer verspreid lag tot in de woonkamer. We zagen op de vloer in de hal diverse stukken karton en papier liggen. Wij zagen dat deze qua kleuren en stukken tekst overeenkwamen met de andere, niet ontplofte, Cobra. Bij beiden was sprake van Duitstalige opschriften. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag bij nader onderzoek dat in de kauwgom die op de Cobra was geplakt duidelijke dactyloscopische lijnen aanwezig waren. Dit spoor werd voorzien van SIN AAJH5361NL en ingezonden naar de Havank. Op 21 maart 2017 ontving ik een rapportage aangaande dit spoor. Hieruit bleek dat de aangetroffen vingerafdruk in de kauwgom mogelijk afkomstig was van de potentiële donor [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [1982] De kauwgom werd door mij, verbalisant [verbalisant 1] , veiliggesteld en voorzien van SIN AAKK7607NL. Daarop werd de kauwgom ingezonden naar het NFI. Op 22 maart 2017 ontving ik het NFI-rapport met de uitslag van het DNA-onderzoek aan de kauwgom. Hieruit bleek dat het DNA-profiel dat werd aangetroffen in de kauwgom een match opleverde in de DNA-databank voor strafzaken met [verdachte] , geboren op [1982] .
De verklaring van
de rapporteur [naam rapporteur] van het NFId.d. 21 maart 2017 (p. 46 tot en met 48).
Er is DNA-onderzoek verricht naar de kauwgom AAKK7607NL. Het celmateriaal kan afkomstig zijn van [naam verdachte] met een matchkans kleiner dan één op één miljard.
Het relaas van
[agent]d.d. 21 maart 2017 (p. 49 en 50).
Er is onderzoek ingesteld naar het dactyloscopisch spoor AAJH5361NL. Het spoor is mogelijk afkomstig van de potentiële donor [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [1982] .

Bewijsoverweging.

De rechtbank acht bewezen dat verdachte de poging tot het teweegbrengen van een ontploffing op 19 januari 2017, omstreeks 03.11 uur, te Uden bij de woning, gelegen aan de [adres 2] aldaar, heeft gepleegd op grond van het aan hem toebehorend DNA dat is aangetroffen in de kauwgom waarmee het vuurwerk aan een keukenraam van de bewuste woning was bevestigd. Daarbij komt dat er op die kauwgom ook een dactyloscopisch spoor is aangetroffen waarvan de deskundige heeft vastgesteld dat het mogelijk afkomstig is van verdachte.
De verklaring van verdachte dat hij mogelijk een Cobra met zijn kauwgom daarop bevestigd tijdens oud- en nieuwjaar ergens in de buurt van die woning heeft achtergelaten en dat een derde persoon die Cobra op het keukenraam van die woning heeft geplaatst acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Het is een feit van algemene bekendheid dat kauwgom na tweeëneenhalve week niet meer plakt.
De rechtbank stelt voorts vast dat [getuige 1] heeft verklaard dat de achtergrond van de feiten moet worden gezocht in een conflict tussen hem en verdachte, welke verklaring door de moeder van [getuige 1] , mevrouw [aangeefster 1] (aangeefster), wordt bevestigd. Dit conflict zou er in bestaan dat [getuige 1] een geldbedrag aan verdachte zou zijn verschuldigd in verband met een strafzaak uit het verleden waarbij beiden waren betrokken en waarbij [getuige 1] verdachte zou hebben verraden. Dat geldbedrag was nog niet betaald ten tijde van de feiten. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] vinden ondersteuning in een tapgesprek van 23 januari 2017 tussen [getuigen 3] en [getuige 1] , waarbij wordt gesproken over het afgeven van “iets” aan de [bijnaam verdachte] (rechtbank: verdachte). Verdachte heeft ter zitting herhaaldelijk verklaard dat hij door [getuige 1] is verraden in het verleden. Hiermee had verdachte naar het oordeel van de rechtbank een motief om de feiten te plegen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet alleen voormelde poging heeft ondernomen, maar ook degene is geweest die de Cobra bij de voordeur van de woning tot ontploffing heeft gebracht. Beide feiten betroffen dezelfde woning en werden die nacht met hetzelfde type vuurwerk gepleegd. Gezien de connectie tussen verdachte en [getuige 1] en het feit dat verdachte een motief had acht de rechtbank het niet aannemelijk dat een ander dan verdachte die Cobra heeft ontstoken en ook overigens is op geen enkele wijze van de betrokkenheid van een andere persoon gebleken.
Van de zijde van de verdediging is betoogd dat verdachte de feiten niet kan hebben gepleegd omdat [getuigen 3] middels een op 31 mei j.l. overgelegde schriftelijke verklaring, heeft verklaard dat verdachte op dat moment in de woning van [getuigen 3] was.
In een proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 januari 2017 relateren verbalisanten dat zij op 19 januari 2017 te 03.51 uur bij de woning van [getuigen 3] aan de [adres 3] in Uden aankwamen en dat daar toen behalve [getuigen 3] ook verdachte aanwezig was. Volgens [getuigen 3] was verdachte daar een kwartier voor de komst van de verbalisanten aan komen lopen.
Gelet op vorenstaande verklaring van [getuigen 3] en gelet op voormeld tapgesprek van 23 januari 2017 acht de rechtbank de beweerdelijke schriftelijke verklaring van [getuigen 3] onbetrouwbaar en schuift deze terzijde.
De rechtbank wijst het (voorwaardelijk) aanhoudingsverzoek van de raadsman tot het horen van [getuigen 3] als getuige af, omdat de noodzaak daartoe niet is gebleken, nu gelet op het vorenstaande de rechtbank bewezen acht dat verdachte de beide cobra’s daar heeft geplaatst en aangestoken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 19 januari 2017 te Uden opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een (zwaar) stuk vuurwerk (een zogenaamde Cobra) aan de voordeur van een woning ( locatie [adres 2] te Uden ) te ontsteken, ten gevolge waarvan dit stuk vuurwerk explodeerde, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en de inboedel en een in de nabijheid van de woning geparkeerde personenauto te duchten was
en
op of omstreeks 19 januari 2017 te Uden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen een (zwaar) stuk illegaal vuurwerk met behulp van kauwgom aan een keukenraam van een woning ( locatie [adres 2] te Uden ) heeft bevestigd en de lont van dit stuk vuurwerk heeft aangestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en de inboedel te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist voor de beide feiten een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van voorarrest. Zij betrekt daarbij het gegeven dat door de feiten verdachte buitengewoon laakbaar gedrag heeft vertoond.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht - in het geval van een bewezenverklaring - een straf op te leggen die gelijk is aan het thans ondergane voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de nachtelijke uren schuldig gemaakt aan het teweegbrengen van een ontploffing met zwaar vuurwerk in een woning, waardoor goederen zijn vernield en een poging daartoe. Er bevonden zich op dat moment bovendien drie personen in die woning. De vrouw des huizes lag op dat moment te slapen op de bank in de woonkamer.
De rechtbank gaat uit van een wraakactie van de zijde van verdachte, waarbij hij grof geweld gebruikt heeft om zijn standpunt duidelijk te maken en een signaal af te geven. Dit soort heftige ontploffingen veroorzaken veel maatschappelijke onrust en het leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. Verdachte heeft bovendien een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners van die woning.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld voor overtreding van de Wet wapens en munitie en voor een ernstig geweldsfeit, waarvoor hij een gevangenisstraf van drie jaar heeft gekregen. Met name uit deze laatste veroordeling blijkt dat verdachte (ernstig) geweld niet schuwt.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte van zes maanden voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal daarmee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 14a, 14b, 14c, 27, 45, 57, 157.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is. en Poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Een gevangenisstraf voor de duur van
15 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht, waarvan
6 maandenvoorwaardelijk, met een proeftijd van
2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. Dompeling, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. R.J. Bokhorst, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier,
en is uitgesproken op 29 juni 2017.