Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 29 juni 2017 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
In oktober 2015 heeft een medewerker van WIJ-Eindhoven met eiser een zogenaamd keukentafelgesprek gevoerd, waarna eiser op 15 december 2015 een aanvraag heeft ingediend voor een voorziening op grond van de Wmo 2015.
WIJ-Eindhoven heeft vervolgens het – niet in een rapportage vervatte – advies uitgebracht om eiser in aanmerking te brengen voor 12 uur individuele begeleiding per week op grond van de Wmo 2015. Verweerder heeft dit advies van WIJ-Eindhoven overgenomen en het primaire besluit genomen.
“Kunt u aangeven of het aantal uren pgb dat belanghebbende aan begeleiding per week nodig zal moeten hebben met 12 uur per week voldoende is of dient dit meer te zijn?”Op 8 juli 2016 heeft TriviumPlus medisch advies uitgebracht aan verweerder.
Op basis van de onderzoeksbevindingen heeft TriviumPlus positief geadviseerd voor de toekenning van een pgb voor begeleiding in verband met het houden van toezicht en aansturing bij de uitvoering van diverse eenvoudige taken en de ondersteuning bij praktische vaardigheden. Er is echter geen reden voor ophoging van de individuele begeleiding tot boven de 12-13 uur per week, aldus TriviumPlus.
In het advies wordt verder opgemerkt dat eiser hulp nodig heeft bij PV, maar dat dit geen begeleiding in de zin van de Wmo 2015 is. Desgewenst kan eiser zich voor de PV wenden tot de zorgverzekeraar, aldus TriviumPlus.
Met andere woorden, eisers AWBZ-aanspraken mochten dan nog wel doorlopen na 1 januari 2015, maar tot deze AWBZ-aanspraken behoorde in beginsel niet langer PV.
De rechtbank verwijst daartoe naar de wetsgeschiedenis, waarin is geschreven:
“De regering heeft in de brief van 6 november 2013 aangegeven dat overwegingen van zorginhoudelijke aard doorslaggevend zijn geweest bij de keuze de persoonlijke verzorging niet onder te brengen in dit wetsvoorstel, maar in de Zvw.”en
“De afbakening van de verantwoordelijkheden en taken van gemeenten vindt, zoals hiervoor al aangegeven, niet alleen plaats in de opdracht voor gemeenten en de uitwerking daarvan, maar ook in de beschrijving van de groepen van personen die een beroep kunnen doen op het voorstel van Wet langdurige zorg (Wlz), de Jeugdwet en de (nieuwe) aanspraak thuisverpleging in de Zorgverzekeringswet (Zvw). Uitgangspunt van dit wetsvoorstel is dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de maatschappelijke ondersteuning van hun ingezetene tot aan het moment dat deze een indicatie heeft voor zorg op grond van de (nieuwe) Wlz. Op dat moment is immers langs de weg van objectieve, in het wetsvoorstel Wlz op te nemen, criteria vastgesteld dat de beperkingen van dien aard zijn dat iemand recht op zorg en verblijf krijgt ten laste van de Wlz. (…) Voorts hebben mensen duidelijk afgebakende aanspraken op zorg als omschreven in de Zvw. Vanuit de nieuwe aanspraak thuisverpleging worden verpleging en verzorging in samenhang geleverd aan mensen met voornamelijk lichamelijke aandoeningen waarbij over het algemeen sprake is van medische problematiek. Ook mensen met dementie worden onder de aanspraak wijkverpleging gepositioneerd.”
“Het wetsvoorstel houdt in dat de AWBZ-aanspraken begeleiding, kortdurend verblijf, vervoer, persoonlijke verzorging, beschermd wonen en doventolkzorg (dat is de zorg door een doventolk bij een gesprek in de leefsituatie) met ingang van 1 januari 2015 komen te vervallen. Cliënten die behoefte hebben aan enige vorm van ondersteuning ten behoeve van hun zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang daarvoor op grond van het wetsvoorstel en met inachtneming van de daarin opgenomen regels, zijn aangewezen op ondersteuning door de gemeente. Wat persoonlijke verzorging betreft, zij opgemerkt dat verzorging die wordt geleverd aan cliënten met lichamelijke aandoeningen bij wie in de regel sprake is van medische problematiek, met ingang van 2015 wordt geleverd op grond van de nieuwe aanspraak wijkverpleging ingevolge de zorgverzekering. Dit geldt ook voor de verzorging voor mensen met dementie.” (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 841, nr. 3, p. 4, 14-15 en 78)