ECLI:NL:RBOBR:2017:3428

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2017
Publicatiedatum
21 juni 2017
Zaaknummer
16_3403
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor uitbreiding winkelcentrum in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend aan Buko Bouw & Winkels B.V. voor de uitbreiding van een winkelcentrum in Rosmalen. De eisers, Ahold Europe Real Estate & Construction B.V., Albert Heijn B.V. en Buko Bouw & Winkels B.V., stelden beroep in tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch, dat op 27 september 2016 de omgevingsvergunning had verleend voor de deelactiviteiten 'bouwen' en 'strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met Ruimtelijke ordening'. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeenteraad in een van de categorieën van het aanwijzingsbesluit, zoals bedoeld in artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht (Bor), de ruimtelijke onderbouwing van het project ter beoordeling heeft voorgelegd. De rechtbank oordeelde dat de vergunningverlening niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening, ondanks dat het bouwplan niet voldeed aan de voorschriften van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers, waaronder de noodzaak voor uitbreiding en verkeershinder, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de uitbreiding van het winkelcentrum zwaarder wogen dan de belangen van de eisers, en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/3403

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 juni 2017 in de zaak tussen

[eisers], te Rosmalen, eisers,
(gemachtigde: mr. drs. W.J.W. van Eijk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J.H. van Goch).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
1.
Ahold Europe Real Estate & Construction B.V., gevestigd te Zaandam,
2.
Albert Heijn B.V., gevestigd te Zaandam,
3.
Buko Bouw & Winkels B.V., gevestigd te Zaltbommel,
(gemachtigde: mr. J.C. van Oosten).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan Buko Bouw & Winkels B.V. een omgevingsvergunning verleend voor de deelactiviteiten “bouwen”, “strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met Ruimtelijke ordening” ten behoeve van het uitbreiden en in stand houden van een winkelcentrum op de locatie Groote Wielenlaan 385 t/m 393 oneven (projectlocatie) in Rosmalen tot uiterlijk 8 juli 2023.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder SHE 16/3403.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2017. Eisers, met uitzondering van [naam] , zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de eerste derde-partij is [naam] verschenen. Namens de derde-partijen is de gemachtigde verschenen.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Bij besluit van 8 juli 2008 zijn een
vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en een bouwvergunning verleend voor de duur van 5 jaar, voor het bouwen en in stand houden van een winkelcentrum op de projectlocatie. Verweerder heeft op 4 maart 2015 aan Buko Bouw & Winkels B.V. (Buko) een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen, afwijken van het bestemmingsplan en het maken van een uitweg, ten behoeve van het uitbreiden van een tijdelijk winkelcentrum tot 4 maart 2025 op de projectlocatie. Bij mondelinge uitspraak van 27 januari 2016 (ECLI:NL:RBOBR:2016:396) heeft deze rechtbank het beroep tegen de beslissing op het bezwaar tegen deze omgevingsvergunning gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, voor zover daarbij is beslist dat een omgevingsvergunning wordt verleend voor 10 jaar na de datum van het bestreden besluit en bepaald dat omgevingsvergunning wordt verleend tot 8 juli 2018. Voorts is bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Bij uitspraak van 22 februari 2017 (ECLI:NL:RVS: 2017:487) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: Afdeling) deze uitspraak bevestigd.
1.2
Buko heeft op 26 februari 2016 bij verweerder een nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het uitbreiden en in stand houden van het winkelcentrum tot 4 maart 2025. Bij brief van 24 mei 2016 heeft Buko verweerder verzocht om de instandhoudingstermijn te bekorten tot 8 juli 2023. De bestaande bruto vloeroppervlakte is 1.834 m2, na uitvoering van de werkzaamheden bedraagt deze 2.564 m2. Hiermee worden de bestaande supermarkt (AH) en het magazijn vergroot en worden er nieuwe winkelruimtes toegevoegd. De uitbreiding vindt plaats aan de west- en noordzijde van het bestaande gebouw. Het bouwplan ligt binnen het bestemmingsplan “De Groote Wielen” (vastgesteld op 8 juni 2011), waarin voor dit perceel (deels) de bestemming “Groen” en “Verkeer” is opgenomen. Het bouwplan voldoet niet aan de voorschriften van het bestemmingsplan, omdat de bestemmingen het gebruik van de gronden en het bouwen ten behoeve van een winkelfunctie/winkelcentrum niet toestaan.
2. Het bestreden besluit gaat over een omgevingsvergunning voor het tijdelijk toestaan van een winkelcentrum en het uitbreiden daarvan. Verweerder heeft toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 3º van de Wabo.
3. In haar eerdere uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de tijdelijke omgevingsvergunning tot 8 juli 2018 niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In deze zaak gaat het echter over een ander besluit, op basis van een andere aanvraag en met een langere termijn. Dat betekent dat de rechtbank, op basis van het beroep van eisers, opnieuw zal beoordelen of vergunningverlening niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en of verweerder in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen.
4.1
Eisers hebben aangevoerd dat het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan onbevoegdelijk is genomen, nu een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) is vereist en ontbreekt. Eisers merken in dit kader op dat het besluit van de gemeenteraad van ’s-Hertogenbosch (gemeenteraad) van 16 december 2014, met betrekking tot het optimaliseren van de uitgebreide afwijkingsprocedure, niet voldoet aan de eisen voor een besluit tot aanwijzing van categorieën van gevallen waarin geen vvgb is vereist, neergelegd in artikel 6.5 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Weliswaar heeft de gemeenteraad op 12 juli 2016, naar aanleiding van de ruimtelijke onderbouwing, besloten dat zij geen bezwaar heeft, maar dit kan niet gelijk worden gesteld met een vvgb.
4.2
Verweerder heeft aangegeven dat de gemeenteraad op 12 juli 2016 overeenkomstig het raadsbesluit van 16 december 2014 heeft gehandeld en dat een vvgb niet is vereist.
4.3
Op 16 december 2014 is door de gemeenteraad het raadsvoorstel “Optimaliseren van de uitgebreide afwijkingsprocedure (Wabo-procedure)” aangenomen. Hierin worden drie varianten genoemd waarin een vvgb niet is vereist, namelijk gevallen waarin de omgevingsvergunning wordt geweigerd, gevallen waarin de omgevingsvergunning past in een ontwerpbestemmingsplan of een vastgesteld maar nog niet onherroepelijk bestemmingsplan en variant 1c, waarin de vereiste ruimtelijke onderbouwing van het project door middel van een raadsvoorstel is voorgelegd aan de gemeenteraad voordat de vergunning wordt verleend en de gemeenteraad daarbij heeft besloten dat zij geen bezwaar heeft tegen het project.
4.4
De Afdeling heeft eerder overwogen, in de uitspraak van 27 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3207), dat artikel 6.5, derde lid, van het Bor geen vereisten bevat voor de aanwijzing en evenmin een beperking inhoudt voor de categorieën die opgenomen kunnen worden in de aanwijzing. Dat betekent niet dat die categorieën ook op een zodanige wijze mogen worden geformuleerd dat aan de aanwijzing geen, of nauwelijks, nog onderscheidende betekenis meer valt toe te kennen. In de uitspraak van 27 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1655) oordeelde de Afdeling over een aanwijzingsbesluit dat de criteria bij de omschrijving van een categorie gevallen dermate ruim en algemeen zijn dat - gelet op de reikwijdte daarvan - het college in wezen de vrije hand is gelaten om de gemeenteraad al dan niet een verklaring van geen bedenkingen te vragen. Dat achtte de Afdeling in strijd met de rechtszekerheid.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat het besluit van 16 december 2014 er niet toe strekt dat nooit een vvgb is vereist. Verder onderscheiden de gevallen zich in voldoende mate van elkaar. De gemeenteraad krijgt in variant 1c de ruimtelijke onderbouwing van het project ter beoordeling voorgelegd en op basis daarvan wordt aangegeven of al dan niet een verklaring is vereist. Het uiteindelijke resultaat van deze afweging verschilt nauwelijks van een vvgb, met dien verstande dat enkele relevante bepalingen van de Wabo, waaronder de artikelen 2.27 en 3.11 van de Wabo, hierop niet van toepassing zijn. Daardoor is variant 1c niet gelijk te stellen met een vvgb, maar is het een aparte categorie als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, van het Bor.
Deze beroepsgrond faalt.
5.1
Eisers hebben voorts aangevoerd dat de noodzaak voor uitbreiding onvoldoende is aangetoond en niet deugdelijk is gemotiveerd. Gelet op de ligging van het winkelcentrum nabij de A2 en de A59 zal het winkelcentrum nog meer een wijkoverstijgende functie krijgen. De uitbreiding verhoudt zich niet tot het karakter van een tijdelijk winkelcentrum, mede gelet op de specifieke eigenschappen van de omgeving. De druk op de omgeving zal verder toenemen, terwijl de verkeerssituatie ter plaatse nu al onveilig en onoverzichtelijk is.
Dit klemt te meer nu in het centrum van Rosmalen en in de wijk Molenhoek voldoende winkelvoorzieningen aanwezig zijn.
5.2
Volgens verweerder zijn in de ruimtelijke onderbouwing meermaals het nut en de noodzaak van de uitbreiding gemotiveerd. In zowel de Nota Detailhandel ’s‑Hertogenbosch 2011, als de Effectenanalyse, is al voorzien dat het tijdelijke winkelcentrum langer dienst zal moeten doen dan oorspronkelijk is voorzien en dat om die reden uitgebreid zal moeten worden met enkele units, om te kunnen voldoen aan de vraag van het langzaam maar gestaag groeiende aantal inwoners. Het voorkomt dat bewoners voor niet frequente producten moeten afreizen naar Rosmalen.
5.3
Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een groeiende tijdelijke behoefte aan een lokaal winkelcentrum in afwachting van de nieuwbouw over enkele jaren aan de andere kant van de Groote Wielen Plas. In de eerste plaats hebben eisers de ruimtelijke onderbouwing op dit onderdeel niet voldoende weerlegd. In de ruimtelijke onderbouwing wordt uitgebreid ingegaan op nut en noodzaak van het tijdelijke winkelcentrum. Hierin is aangegeven dat het tijdelijke winkelcentrum met een uitbreiding voorziet in een groeiende vraag in De Groote Wielen naar winkelvoorzieningen in de directe omgeving. Ter zitting is de ligging van het winkelcentrum ten opzichte van de kern van Rosmalen besproken. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de kern op een zodanige afstand ligt van de nieuwe wijk rondom de projectlocatie dat de bewoners van deze wijk behoefte hebben aan meer functies in het tijdelijke winkelcentrum.
Deze beroepsgrond faalt.
6.1
Eisers stellen zich op het standpunt dat de verkeersbewegingen van en naar het winkelcentrum en de parkeerbelasting zijn onderschat. Zij hebben overlast door verkeersbewegingen van en naar het winkelcentrum, zowel van vrachtverkeer als van winkelend publiek dat met de auto komt. Deze verkeersbewegingen nemen alleen maar toe, naarmate meer woningen zullen worden gebouwd. Er kan niet meer worden aangesloten bij de parkeernormering voor een gemiddeld wijkcentrum. Er is veeleer sprake van een full service winkelcentrum (middelhoog en hoog prijsniveau) met meer verkeer. De infrastructuur rondom het winkelcentrum en de ontsluitingswegen van het gebied zijn daarop niet ingericht.
6.2
Verweerder heeft aangegeven te hebben getoetst aan de Nota Parkeernormen 2003 en de daarin opgenomen parkeernorm voor een wijkwinkelcentrum. In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat geen klachten op het gebied van verkeersonveilige verkeerssituaties op of rondom het tijdelijk winkelcentrum bekend zijn. De locatie is goed ontsloten. Verweerder beschouwt het niet als een winkelcentrum voor recreatief en vergelijkend winkelen.
6.3
De derde-partijen hebben aangegeven dat er meer parkeerplaatsen worden aangelegd dan zou moeten op basis van de normering.
6.4
De rechtbank heeft opgemerkt dat verweerders parkeerbeleid is gewijzigd, voordat het bestreden besluit werd genomen. In het nieuwe beleid (Nota parkeernormering auto en fiets 2016) geldt een parkeernorm voor een supermarkt van 5,6 parkeerplaats per 100 m² BVO op de projectlocatie voor een winkelcentrum. Verweerder heeft evenwel terecht opgemerkt dat het nieuwe beleid voorziet in overgangsrecht, op basis waarvan bij bekende bouwinitiatieven een vergunningsaanvraag kan worden ingediend op basis van de oude normen. Verweerder heeft het winkelcentrum kunnen beschouwen als een wijkwinkel-centrum zoals bedoeld in de Nota Parkeernormen 2003. Een “full service supermarkt” is niet opgenomen in de Nota Parkeernormen 2003. Bovendien valt het winkelcentrum daarmee niet gelijk te stellen. Weliswaar is de Nota parkeernormen 2003 gedateerd, maar verweerder heeft ter zitting voorgerekend dat ook bij toepassing van de normering in het nieuwe beleid voor een supermarkt is voorzien in voldoende parkeerplaatsen en dat hebben eisers niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de omgevingsvergunning niet zal leiden tot een onaanvaardbare parkeerbelasting. Evenmin valt in te zien dat de toegangswegen van en naar het winkelcentrum onvoldoende capaciteit hebben om het verkeer van en naar het winkelcentrum op te vangen.
Deze beroepsgrond faalt.
7.1
Eisers vrezen voor geluid- en trillinghinder van gemotoriseerd verkeer van en naar het winkelcentrum. Door uit te gaan van de zaterdagen als worst case scenario, wordt miskend dat juist in de periode na werktijd het winkelcentrum druk wordt bezocht. Eisers richten zich met name op het door verweerder veronderstelde gelijkmatige gebruik van de twee in-/ en uitritten naar het parkeerterrein.
7.2
In de ruimtelijke onderbouwing is een onderzoek naar de indirecte hinder van het winkelcentrum opgenomen. Het winkelcentrum is voor publiek geopend van 8.00 tot 21.00 uur. Beschouwd is de situatie met het maximaal aantal motorvoertuigen per etmaal dat geldt voor de zaterdagen (worst case situatie). Op vijf van de zes ontvangpunten (woningen in de directe omgeving) wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. Door de twee in- en uitritten van de parkeerplaatsen wordt getracht het verkeer verspreid het terrein op en af te laten rijden. Verweerder heeft zich ten aanzien van trillinghinder in de Nota van Zienswijzen op het standpunt gesteld dat de rijstroken van de 30 km/uur-wegen niet worden aangepast en niet worden verplaatst in de richting van woningen. Het niveau van de trillingen zal dan ook niet toenemen.
7.3
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat trillingen als gevolg van wegverkeer zullen toenemen, omdat het verkeersregime niet wordt gewijzigd. Eisers hebben deze beroepsgrond niet onderbouwd. Zij hebben ook de metingen van het geluidsonderzoek niet betwist. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de zaterdag als worst-case situatie kan worden beschouwd. Eisers hebben niet onderbouwd dat in Rosmalen mensen structureel op een ander moment boodschappen doen dan in de rest van Nederland. Verweerder heeft eveneens kunnen uitgaan van een evenwichtig gebruik van de twee uitritten. Niet valt in te zien dat, als de ene uitrit veel meer zal worden gebruikt, het verkeer niet gebruik zal gaan maken van de andere uitrit. Ook hier hebben eisers onvoldoende onderbouwd dat op dit moment, dan wel in de nabije toekomst, sprake is van een onevenwichtig gebruik van de uitritten.
Deze beroepsgrond faalt.
8.1
Eisers hebben ter zitting nog aangegeven dat de Groote Wielenlaan zelf betrekkelijk smal is en dat veel mensen het fietspad achter de Groote Wielenlaan gebruiken. Zij vrezen voor de verkeersveiligheid op de kruising van dit fietspad met de Vlietdijk.
8.2
Verweerder heeft zich ter zitting afgevraagd of deze kruising niet te ver weg ligt van de woning van eisers.
8.3
De rechtbank merkt op dat deze kruising, hemelsbreed, op een afstand van ongeveer 200 meter van de woningen van eisers ligt. De regels met betrekking tot verkeersveiligheid op deze kruising strekken kennelijk niet tot bescherming van de belangen van eisers. Overigens heeft verweerder ter zitting aangegeven bereid te zijn de verkeersveiligheid op de genoemde kruising te onderzoeken.
9.1
Eisers beklagen zich er tot slot over dat het bestreden besluit het zoveelste uitstel is in het voordeel van de derde-partijen. Het is een tijdelijke onwenselijke situatie die steeds wordt verlengd. Zij hebben destijds geen huis bij een supermarkt gekocht en zij vinden dat hun belangen onvoldoende worden meegewogen.
9.2
Verweerder benadrukt dat sprake is van een tijdelijke situatie. Er is ook een tijdelijke vergunning verleend. Als de termijn is verlopen en als de derde-partijen dan nog steeds op de projectlocatie een supermarkt willen exploiteren, zal opnieuw een vergunning moeten worden aangevraagd.
9.3
De derde-partijen hebben aangegeven dat ook zij liever op een andere plaats zitten. Door de crisis in de bouw, is de bouw van de woonwijk aan de overzijde van de Groote Wielen Plas vertraagd, maar er zit nu schot in.
9.4
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de algemene belangen bij een tijdelijk winkelcentrum zwaarder dienen te wegen dan de belangen van eisers. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid van het bestemmingsplan kunnen afwijken en de vergunning kunnen verlenen. De rechtbank begrijpt de onvrede van eisers. Het bestreden besluit ziet echter op een beperkte periode en binnen deze periode is het aangevraagde winkelcentrum niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Deze beroepsgrond faalt.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. D.J. de Lange en mr. H.M.J.G. Neelis, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.